Een opera over een operacomponist. Het getourmenteerde leven van Hoffmann, in een Schotse regie.

De echte Hoffmann uit Les contes d’Hoffmann was, behalve schrijver van spookachtige en romantische verhalen van het niveau van Edgar Allan Poe, ook theaterdirecteur, operacomponist, drinkebroer en een tragische figuur. Zijn leven en zijn verhalen spraken de Fransen in de negentiende eeuw zo aan dat er eerst een toneelvoorstelling van werd gemaakt, voor ze de vorm van een opera kregen. De enige opera trouwens van een componist die voordien veel succes had geoogst met ongeveer honderd opéras comiques, Jacques Offenbach. Hij heeft het werk evenwel niet kunnen afwerken voor hij stierf. Na zijn dood hebben verschillende musicologen een poging in die richting gedaan, maar je zult zien: bij elke nieuwe opvoering wordt een andere mengeling van edities gepresenteerd. Offenbach schreef te veel muziek, de musicologen maakten steeds andere en tegenstrijdige keuzes.

Dat Offenbach vooral de lichtere muze placht te dienen, horen we onmiddellijk. Hij mist de brede adem, kiest er veeleer voor om indruk te maken. Maar het is ongelooflijk charmante muziek, de melodieën schijnen als vanzelf op te borrelen. Iedereen kent, zonder de opera ooit gezien te hebben, de ballade van Kleinzach en natuurlijk ook de barcarolle uit het derde bedrijf.

De structuur is eenvoudig en prachtig. In een proloog en een epiloog vertelt Hoffmann over zijn verloren liefdes. Drie verhalen, geschreven door de historische Ernst Theodor Amadeus Hoffmann (1776-1822), vormen de drie bedrijven. Telkens wordt hij gedwarsboomd door een demonische figuur, een bariton, dezelfde zanger die in elk verhaal een andere naam aanneemt. Aan de zijde van de schrijver trekt dan nog zijn muze en zijn makker Nicklausse op.

De Vlaamse Opera deed voor de regie van deze opera een beroep op David McVicar. Een keuze waar de verzamelde Europese operapers is komen naar kijken. Vorig seizoen had deze Schot nog een prachtige Idomeneo van Mozart geregisseerd. Met deze Contes kwam hij via de voordeur het vasteland binnen. Een belangrijk huis bood hem een mooie kans, met een belangrijk budget. Later dit seizoen zal hij nog in de Munt regisseren.

McVicar en zijn decorbouwer Roni Toren situeren de opera in de biedermeierperiode (1815-1850). Een burgerlijke wereld, die juist door het overzichtelijke, door het knusse, maar ook het beknottende de heftige uithalen nodig heeft van de bedreiging van die zekere wereld. Dat gebeurt dan ook. Het scheefhangende huisje – waar Hoffmann op zoek gaat naar de laatste druppel drank en waar zijn muze in bed ligt – verdwijnt in de grote woonkamer en in die kamer dringen de meest fantastische werelden binnen. Het zijn de werelden van zijn drie onmogelijke liefdes. Hoffmann wordt verliefd op een mechanische pop, op een zangeres die op doktersadvies niet meer mag zingen en op Giuletta, die de schaduwen van de mensen steelt.

DE WARE LIEFDE

In dit genre is het acteren even belangrijk als het zingen. McVicar slaagt erin om elk individu intens te portretteren. De pop is alleen maar begaan met seks, de zangeres leeft in een uitvergrote koortsige droomwereld en de scène in Venetië is ronduit decadent. Al die tijd ziet Hoffmann niet dat Nicklausse en zijn muze in deze werelden eigenlijk eenzelfde persoon zijn. Wanneer die twee niet aan de handeling deelnemen, schrijven en lezen ze de vertellingen van Hoffmann. De muze verandert niet, zoals in andere voorstellingen, in een man; alleen een lange jas en een hoed suggereren dat. En Hoffmann ziet het niet. Zoals wel vaker gebeurt, gaat hij op zoek in een verre wereld en ziet hij niet wat er vlak naast hem, onder zijn eigen ogen gebeurt. Zijn muze is zijn ware liefde.

Dirigent is de ervaren Jean-Claude Casadesus, die een goede reputatie heeft in het Franse genre. Hij maakt een mooie balans tussen licht en ernstig, tussen pathos en emotie, tussen zangers en orkest. Hij steekt met zijn strakke tempi vaart in de handeling. Maar zijn koor en orkest hadden bij de eerste voorstellingen last van plankenkoorts. Het duurde tot een flink stuk in het tweede bedrijf voor de zenuwen enigszins in bedwang werden gehouden. En zelfs daarna stegen soms nog wonderlijke, onbedoelde tonen uit de orkestbak op.

De voorstelling staat of valt met de figuur van Hoffmann. De Amerikaan Gerard Powers is een goede acteur, heeft een mooie, open en ontspannen tenor, die helaas wel lelijk gaat klinken als het hoog en luid moet. Zijn satanische tegenspeler – die de rollen van Lindorf, Coppélius, docteur Miracle en Dapertutto voor zijn rekening neemt – is de imposante Laurent Naouri. Hij zingt zijn partijen met zoveel psychologie dat je telkens een ander wezen hoort zingen. Maar hij struikelde wel over zijn aria Scintille diamant.

De vier dames zijn prachtig ingevuld. Laura Claycomb zingt een griezelig mechanische Olympia, met duizelingwekkend hoge noten van een bijna onmenselijke klankkleur. Stephanie Friede is een evenwichtige volle Giuletta. Mireille Delunsch zet een aangrijpende, deerniswekkende Antonia neer. Maar de mooiste prestatie komt van Charlotte Hellekant als de muze. Met haar kwajongensachtig optreden en haar integere zang zit haar personage perfect.

“Les contes d’Hoffmann” van Offenbach, in de Vlaamse Opera in Gent, van 27/2 tot 12/3.

Lukas Huybrechts

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content