Schrijfster Amélie Nothomb keerde in 2012 terug naar het Japan van haar jeugd. Wat ze zag, heeft haar diep geraakt. Ze schreef er een klein en intiem boek over, Nostalgie van het geluk, en praatte met Knack over de sentimental journey die nog nazindert. ‘Ik heb al op heel jonge leeftijd de wijze les geleerd dat je meerdere grote liefdes in je leven kunt toelaten.’

Toen Amélie Nothomb (47) twee jaar geleden van de televisiezender France 5 het aanbod kreeg om naar Japan te reizen en daar een documentaire over te maken, aarzelde ze aanvankelijk heel erg. Zestien jaar was ze niet in het land geweest dat zo veel voor haar en haar schrijverschap betekent. ‘Ik verging van de zin om te gaan, maar tegelijk joeg de gedachte me ontzettend veel schrik aan. Ik wist dat ik een enorm risico zou nemen door terug te keren naar de plek van mijn kindertijd. Wat zou ik daar vinden? Jarenlang had ik afstand genomen van Japan, en nu zou ik alles herbeleven? Met een camera in mijn kielzog dan nog? Het had op een catastrofe kunnen uitdraaien, de absolute hel had het kunnen zijn.’ Nothomb ging toch en beleefde een intens emotionele maar prachtige sentimental journey. ‘Miraculeus genoeg waren de goden met ons’, zegt ze daar twee jaar later over. De documentaire van France 5, Une vie entre deux eaux, is inmiddels uitgezonden en is terug te vinden op het internet. De reis inspireerde de Belgische schrijfster ook tot het autobiografische reisverhaal Nostalgie van het geluk.

We treffen de auteur, die zich slechts spaarzaam laat interviewen, in Amsterdam waar ze die dag een lezing geeft in het Institut français. Nothomb heeft de reputatie een vreemde vogel te zijn, steevast in het zwart gekleed en met een grote hoed op het hoofd, maar voor ons zit een uiterst charmante en toegankelijke vrouw. Meteen verontschuldigt ze zich voor het feit dat ze geen Nederlands praat. ‘Daar schaam ik me voor. Maar weet u, ik ben nooit in België naar school geweest. Mijn vader werkte als diplomaat voor de Belgische staat. Om de drie à vijf jaar verhuisden we. Ik ben opgegroeid in ambassades. Daar heb ik wel enkele zinnetjes en beleefdheidsformules in het Nederlands opgepikt, maar de taal heb ik nooit leren spreken. Mijn excuses daarvoor.’

Nothomb is behalve een erg bedrijvige auteur – ze heeft 22 titels op haar naam staan – ook een erg geliefde schrijfster. Wereldwijd zijn 16,5 miljoen van haar boeken verkocht. Nostalgie van het geluk is haar meest intieme werkstuk tot dusver en werd juichend ontvangen. We lezen erin hoe Nothomb haar kindermeisje Nishio-san terugvindt, die tot haar vijfde als een (tweede) moeder voor haar heeft gezorgd maar een stokoude vrouw is geworden. Ze ontmoet Rinri, de Japanse jongeman met wie ze op haar twintigste verloofd was maar die ze van de ene dag op de andere liet staan. Nothomb keert terug naar haar geboortehuis in Shukugawa, een voorstadje van Kobe. En ze bezoekt Fukushima, één jaar na de verwoestende aardbeving van 11 maart 2011.

De ontmoeting met Nishio-san is ongetwijfeld het meest ontroerende moment in het boek. U schrijft over haar: ‘Zij was mijn moeder.’

AMÉLIE NOTHOMB: De eerste vijf jaar van mijn leven had ik twee moeders. Mijn Belgische moeder met wie ik Frans praatte, en mijn Japanse moeder met wie ik Japans praatte. Zo heb ik al op heel jonge leeftijd de wijze les geleerd dat je verschillende liefdes in je leven kunt toelaten. In mijn boek schrijf ik dat het hart een huis is met meerdere kamers, en zo is het.

Was het niet moeilijk voor uw biologische moeder dat u zo aan Nishio-san gehecht was?

NOTHOMB: Gelukkig niet. Mijn mama begreep dat goed en heeft me dat nooit kwalijk genomen. Ze heeft me ook nooit gevraagd om voor haar te kiezen. Dat had ik ook niet gekund. Al moet ik wel zeggen dat ik me als klein meisje toch schuldig heb gevoeld omdat ik evenveel hield van die twee vrouwen. Als kind denk je dat je niet het recht hebt om dat te doen. Er is maar één maman, denk je, en daar hou je het meeste van. Ik praatte bijvoorbeeld eerder Japans dan Frans, en heb dat een tijdje voor mijn ouders verborgen gehouden: het voelde aan als verraad. Dat schuldbesef heb ik nooit meer van me af kunnen schudden. Telkens als ik van iemand nieuws ga houden, moet ik mezelf voorhouden dat dat best oké is want dat je meer dan één liefde in je leven mag hebben.

De symbiotische band met Nishio-san werd op uw vijfde bruut verstoord. Toen werd u uit haar armen gerukt omdat u met uw gezin moest verhuizen naar China, waar uw vader ambassadeur werd.

NOTHOMB: Dat was le choc fondateur van mijn leven. Daarop voer ik alles terug. Vanaf dan ging het niet meer met me. Op mijn vijfde heb ik kennisgemaakt met de sterfelijkheid. Toen ik Nishio-san moest achterlaten, voelde dat alsof zij stierf en alsof ik zelf ook doodging. De angst dat ik mijn geliefden weer zal moeten achterlaten voel ik sindsdien continu, maar toch heeft dat me nooit gehinderd in de liefde. Je kunt op twee manieren reageren als je in je leven telkens opnieuw gedwongen afscheid moet nemen. Ofwel hou je van niemand meer, ofwel ontwikkel je een overdreven affectie voor mensen. Ik doe het tweede. Dat is misschien niet verstandig, maar ik kan niet anders. Meteen als ik iemand ontmoet die me bevalt en me tot liefde inspireert, moet ik hem alles geven wat ik in me heb, want ik zou hem weer kunnen verliezen.

U schrijft over dat vele afscheid nemen: ‘Ik zou er beter in geoefend moeten zijn dan gewone stervelingen, maar het tegendeel is waar. Ik heb al zo veel adieus meegemaakt dat mijn hart ervan gebroken is.’

NOTHOMB: Niet alleen raak ik maar niet gewend aan afscheid nemen, ik heb zelfs het gevoel dat ik met de jaren breekbaarder word. Misschien heeft mijn hart te hard moeten werken en is het nu uitgeleefd. Sowieso denk ik dat je op je twintigste oneindig veel sterker bent dan op je veertigste. Ik durf me niet voor te stellen hoe het over tien jaar zal zijn.

Huilt u ook makkelijker nu u wat ouder bent?

NOTHOMB: Oh ja. Ik heb altijd al makkelijk geweend, maar nu barst ik voor het minste in tranen uit. Ik ben één brok emoties. Dat is een van mijn meest Japanse eigenschappen, alleen heb ik in tegenstelling tot de Japanners niet de goeie smaak om dat te verbergen. Mijn theorie is dat zij veel emotioneler zijn dan wij westerlingen, maar dat ze zich ultrastrikte gedragsregels opleggen zodat niemand dat merkt.

Ze dragen een masker.

NOTHOMB: Voilà. En ik zet een hoed op en doe lipstick op mijn lippen, maar dat volstaat natuurlijk niet om te verstoppen dat ik overloop van emoties.

Uw boek heet Nostalgie van het geluk. Dat gevoel kennen wij niet in het Westen.

NOTHOMB: In Tokio werd ik door een Japanse journaliste geïnterviewd. Ik vertelde dat mijn terugkeer naar mijn geboorteland me met nostalgie vervulde, en gebruikte daarvoor het Japanse woord natsukashii. Tot mijn grote verbazing vertaalde de tolk dat met het Engelse nostalgic. Ik onderbrak haar en vroeg haar waarom ze dat deed. ‘Het spijt me zeer,’ zei ze, ‘maar uit uw gelaatstuitdrukking en uw stem sprak verdriet. Dat kon geen natsukashii zijn, want daarmee wordt gelukkige nostalgie bedoeld.’

Voor onze droevige nostalgie heeft het Japans geen woord. Dus ze voelen die ook nooit?

NOTHOMB: Nee. Japanners denken veel aan het verleden, maar voor hen is dat een onuitputtelijke bron van geluk. Natsukashii betekent dat je gelukzalig terugblikt op aangename herinneringen die je steeds opnieuw en naar eigen believen kunt ophalen. Zo is het verleden ook nooit helemaal voorbij. Dat is veel intelligenter dan hoe wij in het Westen omgaan met wat achter ons ligt. Bij ons is het verleden iets wat tot droefenis inspireert. Want ofwel was het verleden zelf ongelukkig en daar kun je alleen maar wanhopig van worden. Ofwel was het verleden gelukkig en ook dat maakt ons somber want het is voorbij. Dat is idioot, want zo zijn we altijd ongelukkig. Dit boek was mijn eerste oefening in natsukashii. Ik heb erg mijn best gedaan om dat gevoel erin te leggen.

Is dat ook gelukt?

NOTHOMB: Bij momenten, want mijn eerste reflex blijft de droevige nostalgie. Als ik aan het verleden denk, huil ik. Ik moet mezelf dan tot de orde roepen en me de opdracht geven gelukkig te zijn want ik heb mooie tijden beleefd in Japan. Maar dat kost me erg veel moeite.

Hebt u tijdens uw ontmoeting met Nishio-san die gelukkige nostalgie gevoeld?

NOTHOMB: Het was mijn eerste natsukashii. Natuurlijk was het weerzien ook hartverscheurend want ik wist dat ik haar opnieuw zou moeten verlaten. Nishio-san was een oude vrouw geworden die er niet meer helemaal bij was. De kernramp van Fukushima was bijvoorbeeld totaal aan haar voorbijgegaan. Toch was het een perfect moment omdat haar herinneringen aan mij intact gebleven waren.

Jullie huilen hartverscheurend in elkaars armen, en dan gebeurt er iets banaals: u voelt hoe er snot uit uw neus druppelt op haar haren en strijkt dat weg.

NOTHOMB: Er zijn mensen die die scène niet begrepen hebben, die me vroegen of ik haar belachelijk wou maken. Natuurlijk niet. Ik wilde aantonen dat we de grootste emoties beleven waardoor we denken dat we subliem zijn, maar we blijven mensen die van nature ridicuul zijn. Dat moeten we accepteren. Zeker in Japan ligt dat moeilijk. Waardigheid is er zo’n hoog goed. Daar bewonder ik de Japanners ook heel erg voor. Neem de kernramp in Fukushima: stel je voor dat zoiets in om het even welk westers land was gebeurd. We zouden ons allemaal slachtoffer wanen en onszelf de hele tijd beklagen. De Japanners kennen geen zelfmedelijden. Zelfs in Fukushima zie je die extreme waardigheid. De mensen gaan er gewoon door met werken alsof er niets gebeurd is. Dat vind ik magnifiek. De slachtofferrol is een westers fenomeen. Als we die rol kunnen aannemen, doen we dat en wentelen we ons erin tot het einde der tijden. We installeren ons in het comfort dat het slachtofferschap biedt.

Rinri, uw ex-verloofde, maakt zich wel kwaad omdat mensen uit solidariteit per se groenten willen eten die in Fukushima geteeld zijn.

NOTHOMB: Rinri is kwaad, maar zijn houding is toch ook erg waardig. Op geen enkel moment gedraagt hij zich als een slachtoffer. Rinri is van alle Japanners die ik tijdens mijn reis heb ontmoet degene die het meest door Fukushima is getekend.

Hij zegt: ‘Sinds 11 maart 2011 is het leven veranderd. Het spookt hier. We hebben onze zorgeloosheid verloren. Het leven valt ons zwaar.’

NOTHOMB: Precies. De Japanners zijn een lichtheid kwijtgeraakt, een gevoel van onschuld. Fukushima is een trauma zonder voorgaande in de geschiedenis van Japan. Het land heeft al vaker kwetsuren opgelopen – Tokio werd door een aardbeving vernield in 1923, Kobe in 1995, we hebben Nagasaki en Hiroshima gehad – maar geen van die verwoestingen kwam in de buurt van Fukushima. Wat dat met de ziel van het land gedaan heeft…

Waarom was die catastrofe zo anders?

NOTHOMB: Omdat Japan hier voor de eerste keer schuld had aan zijn eigen lijden. Men had nooit op die plek een kerncentrale mogen bouwen. De Japanse overheid draagt een verpletterende verantwoordelijkheid bij dit drama. Daarom is Rinri, die van nature een erg zachte man is, ook zo kwaad. Dit trauma dragen alle Japanners met zich mee en het gaat maar niet over.

Toch komen ze niet in opstand tegen hun politieke leiders – of zo lijkt het toch.

NOTHOMB: Wij zouden allang op straat gekomen zijn, er zou onophoudelijk betoogd worden. Zij revolteren op hun Japans. Het is de eerste keer dat de Japanners hun overheid iets kwalijk nemen, dat was nooit eerder vertoond. Fukushima is zonder twijfel de ergste politieke crisis die Japan ooit heeft gekend.

U bezocht Fukushima precies één jaar en 23 dagen na de aardbeving. Hoe was dat?

NOTHOMB: Het was verschrikkelijk, maar ik vond het erg belangrijk om erheen te gaan. Want niet alleen heeft de ramp het gebied in een wilde woestenij veranderd, de toeristen bleven ook weg. Niemand wilde nog naar Japan reizen, terwijl dat onzin was. Kyoto is de mooiste stad van de wereld en ligt mijlen van Fukushima vandaan. Ik wilde een duidelijk signaal geven met mijn bezoek. Ik heb acht uur in Fukushima doorgebracht, zonder mondmasker of andere bescherming. Als ik dat kon, dan kon de wereld best een weekje met vakantie naar Kyoto. Bovendien: met alle liefde die ik voor Japan voel, zou het hypocriet geweest zijn om het land te bezoeken en niet naar de plaats van het verdriet te reizen. Dat is alsof je zegt: mijn moeder ligt op sterven, ik hou van haar, maar ik ga haar niet bezoeken op haar doodsbed.

Helemaal aan het begin van de documentaire zegt u: ‘Wat me heeft gevormd is niet Japan zelf, maar dat ik Japan gemist heb.’

NOTHOMB: Zoals ik u net vertelde, was het scharniermoment in mijn leven de dag dat ik als vijfjarige weggerukt werd uit Japan. Vanaf die dag ben ik mezelf verhalen beginnen te vertellen over Japan omdat er een leegte was ontstaan, een gemis. Ik denk dat daar mijn schrijverschap is geboren. Ik maakte mezelf bovendien wijs dat ik een Japanse was. Jarenlang heb ik dat tegen iedereen die het maar wilde horen gezegd. Uiteindelijk heb ik beseft dat dat niet zo was, dat ik een Belgische was, maar dat heeft me veel moeite gekost – nog altijd. Ik leef dus fundamenteel met een identiteitscrisis, maar misschien is dat net een hele Belgische manier van bestaan.

U woont en werkt in Parijs. Volgt u de politiek in uw vaderland?

NOTHOMB: Oh ja, en ik ga zeker stemmen op 25 mei. Ik heb nog altijd mijn appartement in Brussel en ben daar nog gedomicilieerd. Ik kijk de verkiezingen wel met angst tegemoet.

Waarom?

NOTHOMB: Omdat de explosie van België vandaag toch niet onmogelijk is, en ik wens dat we één land blijven. Ik voel me op en top Belgisch. Ik ben dan wel Franstalig en ongelukkig genoeg spreek ik geen Nederlands, maar ik heb evenveel affectie voor Vlaanderen als voor Wallonië. Ik heb de mooiste momenten beleefd in Brugge, in Gent, aan de Belgische kust. Ik kan aanvaarden dat er verder gefederaliseerd wordt, als dat nodig zou zijn, maar het zou me oneindig veel verdriet doen als ik Oostende zou willen bezoeken en daarvoor naar een ander land zou moeten reizen. Quelle horreur!

Volgen uw vrienden en collega’s in Parijs de Belgische politiek?

NOTHOMB: Ja, maar ze begrijpen er niets van. Ze maken altijd dezelfde stomme opmerkingen. Ze zeggen bijvoorbeeld dat de Vlamingen extreemrechts zijn, terwijl dat natuurlijk maar een kleine minderheid is. Ze dragen ook altijd dezelfde prachtige oplossingen aan. ‘Amélie,’ zeggen ze dan, ‘maak je geen zorgen. Wij zullen Wallonië er wel bij nemen.’ Dan antwoord ik: ‘Maar nee, zeg dat niet! Dat is een gruwelijk idee en het zal ook nooit gebeuren.’

In Frankrijk heeft extreemrechts de laatste verkiezingen gewonnen.

NOTHOMB: Het heeft acht belangrijke steden ingenomen. In Frankrijk spreken ze in dat verband over la droite décomplexée. Dat vat het erg goed samen. Je ziet het fenomeen ook in België, zowel in Vlaanderen als in Wallonië. Rechts populisme heeft altijd bestaan, maar vroeger had het complexen en verborg het min of meer zijn angstaanjagende gelaat. Nu loopt het over van het zelfvertrouwen. Het is verschrikkelijk.

Terug naar uw boek. In uw geboortedorp Shukugawa bezocht u uw kleuterschool. Daar had u niet zulke prettige herinneringen aan.

NOTHOMB: Ik heb altijd een rothekel gehad aan die yochien. Ik wilde natuurlijk thuisblijven bij Nishio-san, ik wilde niet onder haar rokken vandaan. Nu moet u weten dat de Japanse kleuterscholen verschrikkelijk zijn. Je moet er gehoorzamen en braaf in de pas lopen. Het is als een militaire school voor peuters. Bovendien was ik de enige niet-Japanse in die school. Dat stoorde me op zich niet, maar de kleine Japanners in mijn klas lieten me dat wel goed voelen. Op een dag hebben mijn ouders me op de speelplaats in mijn blootje aangetroffen: mijn klasgenoten hadden me tot op mijn vel uitgekleed om te zien of ik wel overal wit was. Ik heb veel vijandigheid gevoeld op de kleuterschool.

U ziet uzelf terug op een klasfoto uit die tijd. U schrijft:

‘Het zien van die foto is mijn redding: ik wist niet dat mijn behoefte aan bewijs zo groot was.’

NOTHOMB: Dat was prachtig, want ik heb heel vaak het gevoel dat ik niet besta en dat de verhalen die ik over mezelf vertel niet echt zijn. Ik heb me dikwijls afgevraagd of ik mijn jeugd in Japan niet bij elkaar verzonnen had, of het niet één groot fantasme was.

Uw ouders en uw zus waren er toch bij?

NOTHOMB: Ja, maar zij houden van me en misschien hebben zij me in hun goedheid altijd in de waan gelaten. Ziet u, ik beleef momenten waarop alles me mogelijk lijkt. In die zin heeft mijn reis naar Japan mij gered. De ontmoetingen met Nishio-san en Rinri waren heel belangrijk om het wantrouwen tegenover mezelf weg te nemen. Maar vooral die foto heeft dat gedaan. Dat is een object, het materiële bewijs dat ik mezelf niets op de mouw heb gespeld.

U schreef al eerder boeken over uw tijd in Japan, onder meer De verloofde van Sado, over uw vrijage met Rinri. Hij noemt die roman bij uw weerzien ‘een charmante fictie’.

NOTHOMB: Die zin heeft mijn ogen geopend, omdat ík het gevoel had dat ik ons liefdesverhaal heel eerlijk had opgetekend. Ik heb lang nagedacht over wat Rinri zei, en hij heeft natuurlijk gelijk: wij hebben niet hetzelfde verhaal beleefd. Als je twee mensen die elkaar vroeger hebben liefgehad vraagt om daarover te vertellen, krijg je onvermijdelijk twee verhalen die radicaal verschillen.

Dat impliceert een fundamentele eenzaamheid, want je staat altijd alleen met je ervaringen.

NOTHOMB: De illusie van de liefde is net dat je denkt dat die eenzaamheid niet bestaat. Als de liefde over is, lost het afscheid die illusie op. Wat niet betekent dat er niets van overblijft. Rinri en ik houden allebei mooie herinneringen over aan onze twee jaren samen, al vallen die dan niet samen.

Een soortgelijke gedachte zit in de openingszin van uw boek: ‘Alles waar je van houdt, wordt een verzinsel.’

NOTHOMB: Lezers hebben de neiging om een strikt onderscheid te maken tussen non-fictie en fictie, tussen waarheid en verzinsel. Maar het is natuurlijk veel ingewikkelder dan dat. Als ik van iemand hou, dan is die liefde een oprecht en waarachtig gevoel. Maar tegelijk kan ik mezelf niet verhinderen om een kathedraal te bouwen rond datgene waar ik van hou – of dat nu een mens is of een muziekstuk of een stad. Het wordt meteen een verhaal dat ik aan mezelf vertel, een verzinsel. Maar daarom is het zeker nog geen leugen.

DOOR ILSE DEGRYSE

‘Op mijn vijfde werd ik weggerukt bij mijn Japanse “tweede moeder”. Daarop voer ik alles terug. Vanaf dan ging het niet meer met me.’

‘Fukushima is zo anders omdat Japan hier voor de eerste keer schuld had aan zijn eigen lijden. Men had nooit op die plek een kerncentrale mogen bouwen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content