Het Vlaamse inburgeringsdecreet krijgt stilaan vorm. Het moet een antwoord geven op de groeipijnen van de multiculturele samenleving. Ondertussen blijft het wantrouwen tussen ‘wij’ en ‘zij’ nog erg groot.

Morgen, donderdag 9 januari, buigt het Vlaams parlement zich andermaal over het zogeheten inburgeringsdecreet van de Vlaamse regering. ‘Eventueel’ volgt dan de eindstemming, zo oppert de agenda voorzichtigjes. Het decreet richt zich op de ruim 10.000 nieuwkomers die jaarlijks in het Vlaamse Gewest arriveren, vooral politieke vluchtelingen en zogeheten volgmigranten, die in het kader van de gezinshereniging immigreren. Het decreet biedt hen ‘inburgeringstrajecten’ aan, met daarin een taalcursus, enige maatschappelijke vorming en een informatiepakket over de arbeidsmarkt. De Vlaamse politiek had al midden december rond moeten zijn met dat decreet. Maar de paars-groene meerderheid raakte er niet meer uit, met 36 amendementen als gevolg. Veiligheidshalve stuurde ze het zaakje maar eerst naar de Raad van State. Dat ze die ultieme controle nodig acht, geeft al aan dat over het onderwerp nog veel onzekerheid heerst.

De paradoxen rond het decreet kunnen niet beter worden geïllustreerd dan door de persoon die voor de bange blanke man inmiddels tot het ultieme schrikbeeld is uitgegroeid: Dyab Abou Jahjah – al is dat, tussen twee haakjes, nogal veel eer voor de politieke ambities van deze ex-Libanees. Abou Jahjah spreekt voortreffelijk Nederlands en weet genoeg over de wet en de instellingen om menige Vlaming een lesje maatschappelijke vorming te kunnen geven. Maar hoe staat het met zijn inburgering? Zelf vindt hij ‘integratie’ alvast een verwerpelijk want voor allochtonen vernederend streven, omdat ze in de huidige definitie daarvan te veel van hun eigen cultuur moeten opgeven.

Met die taal appelleert hij aan de gevoelens van uitsluiting en afwijzing van heel wat migrantenjongeren. Tegelijk vindt hij zo gehoor voor zijn bedenkelijke, zogezegd authentiek islamitische ideeën die bijvoorbeeld vrouwen tot tweederangsburgers reduceren. Maar het overnemen van zulke opvattingen versterkt bij die jongeren het gevoel dat ze buiten de Vlaamse mainstream staan, dat hun identiteit en waardenpatroon ‘anders’ en blijkbaar onverzoenbaar zijn. Net daaraan ontlenen ze vervolgens hun Arab pride – dat een straatje zonder einde wordt wanneer alleen segregatie daarvan het resultaat zou zijn.

NET GEEN PEK EN VEREN

De heisa rond het inburgeringsdecreet brak in oktober pas goed los toen de VLD een clausule aan het regeringsontwerp toevoegde. Ze wilde ermee het inburgeringstraject ook ‘afdwingbaar’ en dus verplicht maken. Dat viel vooral goed bij de oppositie. En al meteen bleek iedereen zo wel een ideetje te hebben over hoe de onwillige nieuwkomer moet worden bestraft. De VLD hield het bij een administratieve boete van 250 euro. Vlaams parlementslid Kris Van Dijck (N-VA) toonde zich wel heel creatief in het bedenken van sancties: geen diensten vanwege de VDAB meer, geen werkloosheidsvergoedingen meer, het vervangen van financiële OCMW-steun door materiële hulp. Een behandeling met pek en veren vond hij kennelijk nog net iets te ver gaan. Uiteindelijk besloot de meerderheid de strafoplegging aan de rechter over te laten. Dat veronderstelt een ‘zware’ procedure, maar ze biedt het voordeel dat niet blindweg boetes worden uitgedeeld en dat elk geval apart en grondig wordt behandeld. Bovendien moet ze op zichzelf al afschrikken: veroordelingen komen tenslotte op het strafblad terecht.

Maar, zo vonden SP.A, Agalev en Spirit dan weer, sancties hebben maar zin als allochtonen echt voor die inburgeringstrajecten kunnen kiezen. En dat kan niet zolang de vraag naar met name taalcursussen het aanbod ervan ver overstijgt. Dus moet de Vlaamse regering eerst behoorlijk wat extra geld uittrekken om een voldoende groot aanbod te kunnen verzekeren. Tegen 2004, bij het einde van de regeerperiode, aldus een overmoedige minister-president Patrick Dewael (VLD), zal dat ook zo zijn. Daarvoor volstaan een kwart tot een half miljoen euro méér dan wat nu voorzien is, vindt zijn partij, maar volgens Agalev zal een veelvoud daarvan nodig zijn. Nahima Lanjri (CD&V) houdt het op een verviervoudiging van het huidige onthaalbudget.

Patricia Ceysens (VLD) probeerde het probleem eerst nog te minimaliseren door te beweren dat zes van de zeven nieuwkomers de cursussen toch voortijdig laten varen, zodat er helemaal geen probleem met het aanbod bestaat. Volgens het Vlaamse Minderhedencentrum bedraagt de uitval evenwel amper 14 procent (een cijfer dat vergelijkbaar is met de 15 procent die in Nederland is geregistreerd), de CD&V gewaagt van 25 procent. Een project dat in 1998 startte in Bilzen – waar het gemeentebestuur van toenmalig burgemeester Johan Sauwens (toen VU, nu CD&V) zonder enige rechtsgrond een inburgeringscursus oplegde als voorwaarde voor inschrijving in het bevolkingsregister – leerde dat een kwart van de cursisten inderdaad afhaakte, al had dat lang niet altijd met een gebrek aan motivatie te maken.

In de evolutie van het inburgeringsdecreet sinds voorjaar 2002, toen de regering haar ontwerp bij het Vlaams parlement indiende, valt een accentverschuiving op. Terwijl eerst het positieve onthaal van nieuwkomers centraal stond, domineert nu, zeker in de politieke commentaren, een negatieve ingesteldheid, zelfs argwaan. De nadruk is verschoven van rechten naar plichten. En plichten zullen er zijn. Als nieuwkomers bijvoorbeeld inderdaad niet aan een cursus kunnen beginnen, dan dienen ze verplicht te worden zich op een wachtlijst in te schrijven, aldus een werknota van de Vlaamse regering. Kennelijk moet er zonodig iets te verplichten vallen, al is het resultaat daarvan qua inburgering nihil. Van allochtonen wordt vooral een symbolisch gebaar verwacht, een blijk van onderwerping en goede wil, alsof het, tot bewijs van het tegendeel, niet van tevoren vaststaat dat bij hen inderdaad de intentie leeft om eerbare medeburgers te worden.

MISLUKTE DOELSTELLINGEN

De evolutie in het denken en in de retoriek past in een ruimer kader. In diezelfde sfeer noemt de leidende Vlaamse partij, de VLD, stemrecht voor migranten bijvoorbeeld onbespreekbaar. Diezelfde mentaliteit brengt de (federale) regering ertoe om cijfers over een daling van het aantal asielzoekers voor te stellen als zegebulletins, waarmee ze laat uitschijnen dat de opvang van politieke vluchtelingen voor haar een ongemak en een noodzakelijk kwaad is en allerminst een genereuze humanitaire plicht.

Deze wending in het debat leidt de aandacht af van wat de uiteindelijke bedoeling van een inburgeringsproces dient te zijn: vermijden dat bevolkingsgroepen worden getroffen door uitsluiting en marginalisering. En daar schort best wel wat aan. De Vlaamse regering moet toegeven dat ze de doelstellingen van de al enkele jaren gevolgde minderhedenstrategie absoluut niet heeft kunnen realiseren. ‘Zwarte’ scholen bieden onvoldoende kwaliteit, terwijl migrantenkinderen bovengemiddeld worden afgeleid naar het technisch en beroepsonderwijs. Op de arbeidsmarkt krijgen allochtonen, niet zelden om strikt raciale redenen, veel minder kansen, zelfs de hoger opgeleiden onder hen. De Belgische nationaliteit aannemen helpt daar weinig aan. Behalve een job of een gepaste opleiding vinden, is het voor Belgen met een ongewone naam en een donkere huidskleur allerminst vanzelfsprekend om een huis te kunnen huren of een dancing in te mogen.

Wat de Vlaamse politiek in het nu lopende inburgeringsdebat beoogt, laat zich makkelijk raden. Het gaat vooral om de symboliek. Het moet duidelijk zijn dat nieuwkomers het niet makkelijk zullen krijgen. Voor VLD-europarlementslid Ward Beysen moet de inburgeringsplicht niet alleen gelden voor de nieuwkomers, maar ook voor allochtonen die al langer in België verblijven. Dat verdedigde hij op het congres van zijn partij in november ‘om het signaal naar buiten uit zo sterk mogelijk te maken’. Partijvoorzitter Karel De Gucht vond dat om juridische redenen ‘een fout signaal’. Dat erin zo vaak sprake is van signalen, tekent precies het hoge symbolische karakter van het debat.

Met dat signaal wil de politiek een je vous ai compris suggereren. De VLD stelde dat met zoveel woorden toen ze het migrantenstemrecht afwees. Al zijn de toplui van de partij er in het diepst van hun gedachten best voor te vinden, naar buiten uit zijn ze contra omdat er naar hun mening geen ‘democratisch draagvlak’ voor te vinden zou zijn. Opiniepeilingen wijzen meer bepaald uit dat een meerderheid van de bevolking er niet warm voor loopt, al beseft iedereen goed genoeg dat de invoering ervan geen wezenlijk verschil zou maken in de verkiezingsuitslag, terwijl het de begunstigden ervan toch alvast een minimale politieke integratie kan garanderen.

Zelfs ‘de dikke’ Van Dale weerspiegelt het groeiende negativisme tegenover de allochtoon, zo merkte de taaltuinier van De Standaard op. Werd hij in 1992 nog omschreven als ‘een niet-oorspronkelijke bewoner, m.n. buitenlandse werknemer’, dan stelt de definitie in de jongste uitgave van het woordenboek uit 1999 dat het woord vooral wordt gebruikt ‘als aanduiding voor personen met een niet-blanke huidskleur, die zelf, of van wie de ouders, in het buitenland geboren zijn’. De term kreeg bijgevolg een raciale en erfelijke bijklank, wat de etnische neutraliteit eruit liet verdampen. En zo verging het ook het hele inburgerings- en migrantenverhaal: etniciteit en cultuur zijn gepolitiseerd geraakt. Al tekent zich daarin de ene versimpeling na de andere af, waarin allochtonen ‘vreemdelingen’ heten, dus islamieten en bijgevolg wel naar obscurantisme en terreur neigende ‘fundamentalisten’ moeten zijn.

WAT IS EEN BELG?

De ontwikkeling van de symboliek begint al in de termen. Eerst deden twee begrippen de ronde: het cultureel min of meer neutrale ‘integratie’ en het al dubieuzere ‘assimilatie’. Via dat laatste woord werd van de nieuwkomer verondersteld dat hij zijn hele culturele erfgoed opgeeft om volwaardig ‘Belg’ te kunnen worden. Of zoals Vlaams Blokker Filip Dewinter, subtiel als hij is, het onlangs nog in het Vlaams parlement samenvatte: aanpassen of opkrassen. Al kleeft hij de overtuiging aan dat ‘aanpassen’ toch onmogelijk is, zodat zijn ultimatumdenken alleen op een uitwijzingsbeleid kan uitlopen.

Het nu als officieel gedecreteerde begrip ‘inburgering’ is nog maar een paar jaar gangbaar in de Vlaamse openbare discussie. Het woord kwam uit Nederland overgewaaid en paste goed in het heersende Vlaamse politieke jargon dat, onder liberale invloed, graag gewaagt van ‘de burger’ – al dan niet in zijn wakkere, mondige of kritische varianten. Het woord suggereert neutraliteit, al is daarvan in de praktijk zelden sprake.

Het blijft altijd de vraag welke criteria iemand dan wel tot een volwaardige Belg of Vlaming maken. Het inburgeringsdebat had een goede aanleiding kunnen vormen om zich daarover te bezinnen, maar daar is het niet van gekomen. Met dat begrip wordt iets meer bedoeld dan louter het formele bezit van de nationaliteit. Over wat daar nog bij hoort, blijkt wel een zeker aanvoelen te bestaan, maar wanneer dat concreet moet worden gemaakt, eindigt de omschrijving vrijwel altijd in clichés die voor iedereen waar ook ter wereld kunnen opgaan. Tenware ermee banaliteiten als bloemkool in witte saus zouden worden bedoeld. Ook in Nederland of Duitsland eindigden pogingen om de lokale eigenheid te vatten in algemeenheden over de heersende ‘zeden en gewoonten’ waar je verder niets mee aan kunt.

En toch blijkt het daar altijd om te draaien. Vlaams parlementslid André Denys (VLD), een heftig voorstander van het opleggen van plichten, vindt dat nieuwkomers pas ‘medeburgers’ worden als ze de ‘ fundamentals van onze samenleving’ overnemen. Daarmee bedoelt hij dat ze Nederlands moeten spreken en ‘onze gemeenschappelijke kernwaarden’ moeten aanvaarden, al kon hij over dat laatste weinig concreters zeggen dan dat het ‘een onderwerp van discussie’ blijft. Hij liet pas goed in zijn kaarten kijken toen hij in een parlementair debat over het inburgeringsdecreet de noodzaak van ‘een monoculturele sokkel van gemeenschappelijke waarden’ ter sprake bracht.

Daarmee is het hoge woord eruit. Nog altijd overheerst, blijkbaar ook in de politiek, een streven – of een heimwee? – naar een bepaald soort monocultuur. Dat begon al in de eerste Burgermanifesten waarin Guy Verhofstadt (VLD) volgens de Leuvense hoogleraar Albert Martens ‘in nauwelijks bedekte termen’ pleitte ‘voor een doorgedreven assimilatie van nieuwe bevolkingsgroepen’. Het is een geheel onrealistische optie. De hedendaagse samenleving wordt steeds meer bepaald door multiculturaliteit en diversiteit. Er is geen enkele reden om te veronderstellen waarom dat ook niet voor Vlaanderen zou gelden. De omvangrijke, niet aflatende en ook onmogelijk te negeren of om te keren migratiestromen spelen daarin een rol, de steeds verder doorgedreven globalisering van de economie en de cultuur al evenzeer.

AUTOCHTONE WAARDEN

De liberale democratie moet ermee beginnen om die multiculturaliteit als een complex feit onder ogen te zien, aldus de Canadese hoogleraar Will Kymlica, een toonaangevend publicist over burgerschap in multiculturele samenlevingen. De culturele specificiteit van minderheidsgroepen kan immers niet worden ontkend of naar de privésfeer weggedrukt, zonder dat dit leidt tot onrecht, vervreemding en uitsluiting.

De consequenties van een monoculturele gedachte zijn vérstrekkend. De belangrijkste daarvan is dat ze een conflict creëert tussen ‘wij’, tolerante democraten en voorbeeldige verdedigers van de mensenrechten, tegenover ‘zij’, die alles nog te bewijzen hebben en in afwachting daarvan, bij wijze van spreken, maar eerst op cursus moeten. Voor de meerderheidsgroep is dat een comfortabele gedachte, vooral omdat van haar geen enkele inspanning wordt verwacht in het inburgeringsproces. Ervoor de nodige fondsen vrijmaken, blijkt al een probleem te zijn. En zijn technische vaardigheden als de kennis van de samenleving en de taal ongetwijfeld erg nuttig voor nieuwkomers, inburgering is een ruimer proces waarbij twee partijen zijn betrokken. Een diepgaande reflectie over wat die veelgeroemde autochtone waarden dan wel zijn en hoe ernstig men ze zelf neemt, zijn essentiële voorwaarden om dat proces tot een succes te maken. Of zoals de Nederlandse publicist Paul Scheffer in De Standaard stelde: ‘De eisen die men aan immigranten stelt, slaan onherroepelijk terug op degene die deze eisen stelt.’

De nadruk op de plichten die ‘zij’ hebben om hun inburgeringswil te bewijzen, wekt de indruk dat ‘wij’ alvast geheel vrij zijn van neigingen tot bijvoorbeeld xenofobie of discriminatie. En alsof aan deze kant van de waterscheiding alles kits is met ‘onze’ democratie, alsof er geen sprake zou zijn van een vertrouwenscrisis ten aanzien van de overheid en de instellingen. Hij ontkent vooral het wezen van de democratie, die precies een reeks principes en procedures vastlegt om met het verschil om te gaan, om uiteenlopende meningen en verschillende identiteiten een plaats te geven in een compromis dat overleg, vreedzaamheid en rechtvaardigheid als principes hanteert.

Dat laatste veronderstelt niet alleen betrokkenheid – waarvan stemrecht bijvoorbeeld deel kan uitmaken – maar ook verantwoordelijkheid. Het gebrek aan het eerste hindert evenwel ook het tweede. Dat is curieus, aangezien de tendens om plichten op te leggen net suggereert dat allochtonen zich te weinig inspanningen getroosten of hun sociaal-economische marginaliteit al te gemakkelijk inroepen om niet in te gaan op een passend vormingsaanbod, om een job te weigeren of zelfs om het criminele pad op te gaan. En een oud vrouwtje dat door een ‘kutmarokkaantje’ (een geoorloofde term tegenwoordig) van haar handtas wordt beroofd, heeft inderdaad weinig boodschap aan de eventuele sociale achterstelling van de dader.

De paradox wil echter dat allochtonen maar erg zelden worden betrokken bij het beleid en al helemaal geen zeg krijgen in het nu lopende inburgeringsdebat. Engagementen daarin worden hen opgelegd. Erover onderhandelen, zoals het in een democratie betaamt, is er niet bij. Dat maakt het opnemen van een eigen verantwoordelijkheid dan ook niet eenvoudig. Zelfs de meest welmenenden vervallen niet zelden in paternalisme en betutteling, wat het al evenzeer onmogelijk maakt om de migrantengemeenschap zelf te responsabiliseren. Het zou voor iedereen nochtans een goede leerschool zijn, met het oog op een volwaardig burgerschap achteraf. Als dat tenminste echt de bedoeling is.

Marc Reynebeau

Het moet duidelijk zijn dat de nieuwkomers het niet makkelijk zullen krijgen.

De nadruk op de plichten die ‘zij’ hebben, wekt de indruk dat ‘wij’ alvast geheel vrij zijn van neigingen tot xenofobie of discriminatie.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content