Lokale overheden investeren tóch met publiek geld in de productie van (hernieuwbare) energie. Is dat dan plots geen risicovolle activiteit meer?

Investeren in energie is een lucratieve business. Bedrijven als Electrabel en de Franse moederkloek Suez, bijvoorbeeld, boeken gigantische winsten. Maar niet alleen de privésector heeft het druk met centen tellen. Ook (lokale) overheden pikken al sinds mensenheugenis een graantje mee. Voor die laatste partijen betekent de liberalisering van de energiemarkt echter slecht nieuws.

Neem nu de Vlaamse energiemarkt. Die werd geliberaliseerd in 2004. Daarvoor bezaten de Vlaamse gemeenten het monopolie op de energieverkoop. De winsten die uit die activiteiten voortvloeiden, kregen de gemeenten in de vorm van dividenden. Maar in een geliberaliseerde energiemarkt is het volgens de Europese Commissie de bedoeling dat er een scheiding bestaat tussen de productie en de distributie van gas en elektriciteit. Met andere woorden: de Vlaamse gemeenten moesten zich voortaan beperken tot het beheer van de distributienetten en mochten zich niet langer bemoeien met de verkoop van energie.

Gevolg: sinds de liberalisering van de energiemarkt moeten de Vlaamse steden en gemeenten het met ruim 350 miljoen minder inkomsten stellen. Zo kreeg Antwerpen in 2001 nog 60,5 miljoen euro aan dividenden uitgekeerd. Vandaag is dat nog maar 22,7 miljoen, inclusief de Eliaheffing – een uitdovende maatregel die als compensatie moest dienen voor de geleden verliezen.

Wat nu? Her en der klonk nobel dat het nu eenmaal niet de taak is van (lokale) overheden om met publiek geld te investeren in risicovolle activiteiten, zoals de verkoop van energie. De gemeentelijke participaties in de Franse energiereus Suez werden tijdens de voorbije jaren dan ook stelselmatig verkocht, telkens met een niet te versmaden winst. Ook de historische banden tussen de lokale overheden en Electrabel – de historische operator – moesten er steeds meer aan geloven.

Nieuwe tijden breken aan, dat is wel duidelijk. Europa schept licht in de duisternis, met de roep om een geliberaliseerde energiemarkt die glimt van transparantie. En dan is er ook nog het ambitieuze klimaatplan dat de Europese Commissie begin dit jaar presenteerde. Tegen 2020 moeten alle lidstaten samen 20 procent minder broeikasgassen uitstoten, en ook 20 procent minder energie verbruiken. En bovenal: 20 procent van hun energieverbruik moet uit hernieuwbare energiebronnen komen. Uit wind dus, of uit de zon.

Dat het ooit zover zou komen, wisten privébedrijven natuurlijk allang. Electrabel, bijvoorbeeld, investeert volop in windmolens. Slim. Maar ook bij de (lokale) overheden zitten slimme mensen, die hoe langer hoe meer betrokken raken bij groenestroomprojecten. Vorige week nog raakte bekend dat Aspiravi een concessie heeft aangevraagd voor een groot windmolenpark in de Noordzee. Aspiravi verenigt vier holdings, die op hun beurt zijn samengesteld uit ongeveer 95 – voornamelijk Vlaamse – gemeenten.

Allemaal publiek geld dus, en allemaal bedoeld om te investeren in de productie (!) van hernieuwbare energie. Was dat dan geen risicovolle activiteit, die bij voorkeur aan privébedrijven wordt overgelaten? Niet echt, want er werd een riant subsidiesysteem uitgedokterd voor hernieuwbare energie – ook al door overheden. Maar ja, de overheid moet nu eenmaal het groene voorbeeld geven. En maakt daarvoor graag gebruik van belastinggeld. De vraag is alleen wie er op termijn het meest zal genieten van de mooie return die de huidige groene investeringen ooit zullen opleveren.

door Celine De Coster

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content