Sommige gebeurtenissen in uw leven vinden hun oorsprong in het verre verleden wanneer wij nog onschuldig zijn aan en onwetend van wat er staat te gebeuren.

Zo was het op zijn minst 8 jaar geleden toen het zaad van wat gaat volgen in vruchtbare grond viel. Dit zaad was een paar redelijk goed geïmiteerde docksides die door hun fel verminderde prijs mij de ogen uitstaken. Het schoeisel vertoonde wel enkele mankementen waarvan de vastgelijmde hagelwitte zool in kunstststof de onoverkomelijkste was. Het leek wel of men stapte op twee sneden méringue. Geen kwestie van de witte zijranden te overschilderen, ermee door het vuil en groes te lopen of ze voorzichtig te schroeien. Het wit zat tot in de ziel gebakken. 8 jaar en 7 maanden later struikelde ik en een der nog immer witte zolen loste zodat ik haastig naar een mister minit toe stapte. Ik wist nog steeds niet dat alles nu weldra zijn beslag zou krijgen.

Komende van de Werf en de hoge brug overstekend zag ik een bekommerd mannetje, gekleed in een onverschillig gekleurd pak heen en weer ijsberen tussen de telefooncabine en de frituur. Hij was druk doende met een gsm en droeg een van die oude maletten die de merktekens dragen dat hun eigenaar al veel geleden heeft. Toen de man – hij zal zo’n goeie dertiger geweest zijn – mij zag met in de handen mijn doodzieke schoen, verhelderde zijn gezicht. Hij liet de tas vallen en kwam op mij toe gebeend.

“Meneer,” zij hij smekend, “wilt u me helpen, ik ben weer eens te laat voor mijn werk. Nu heb ik mijn baas verteld dat ik een aanrijding heb gehad, maar dat oud pennenvarken gelooft me niet. Wilt u nu eens voor mij getuigen dat u me aangereden hebt, anders verlies ik mijn baan! Alstublief! Alstublief!” en hij duwde mij de gsm in de handen terwijl hij de zijne samenvouwde alsof hij er een vlinder in gevangen hield.

Ik aarzelde. Liegen. Zomaar liegen, en dat voor een wildvreemde luis? Ik bekeek de man die de ogen ten hemel rolde en de vuisten tegen mekaar bokste om een aanrijding te simuleren. Ik zag zijn terechte schrik wel, hij zag er namelijk helemaal iemand uit om af te danken bij de eerste de beste gelegenheid.

“Hallo, hallo, wie heb ik aan het apparaat?” klonk het bazig uit de gsm. Razendsnel overliep ik wat het fenomeen liegen zoal inhoudt. “Liegen is door woorden of andere tekenen het tegenovergestelde van hetgeen men denkt uitdrukken met het doel anderen te misleiden. De leugen is altijd verboden.” Aldus de handleiding bij het katholiek godsdienstonderwijs. Bovendien is het boek “Résolutions de plusieurs cas de conscience touchant La Morale” formeel. Cas CL bladzijde 223 : “On ne doit point se servir de mensonge.”

Ondertussen klonk het steeds nijdiger en dringender “hallo, maar wie heb ik nu eigenlijk aan de lijn?” Maar mijn gewetensonderzoek was nog niet ten einde en terwijl de echte leugenaar zich in alle denkbare of te boek gestelde smeekhoudingen wrong, verwijlde ik in gedachten bij Dante in naar ik meen de zesde cirkel waar de bedriegers hun straf vinden :

“Ik zag er één, die ’t uitzicht had van eene luit, ware hem de lies toch afgesnêen geweest, aan ’t deel waar ’t menschelijk lijf gescheiden is.” Lieve help, wat dit ook moge betekenen, het ziet er niet fraai uit, dacht ik. En dan de wijze woorden van de Roodhuid Winnetou in “De Schat van het Zilvermeer” : “De blanke broeder spreekt met een gespleten tong; ugh, ugh en nog eens ugh! Begeef u langs dit sintelpad naar de martelpaal terwijl wij de messen slijpen.”

Mijn besluit stond nu vast. Ik zou het niet doen, toen een lichtgevende gedachte als een engel op mijn schouder kwam zitten. Was er niet een minister van het Waalse Gewest die enkele maanden terug gezegd had dat men alle regels mocht vertrappelen als het ging om banen te scheppen? Dan mocht ik hetzelfde doen om banen te behouden.

Resoluut sprak ik in het toestel:

“Jawel meneer, uw bediende heeft een aanrijding gehad.”

“Hoezo een aanrijding, bent u dan de schuldige?”

“Nee, ik kom hier voorbij gestapt en ik zie een gedeukte wagen waar een groepje nieuwsgierigen rond staat.”

“Maar mijn bediende zegt dat u hem heeft aangereden!” Die man begon me tegen te steken als een ongezouten rijstschotel.

“Dan heeft u verkeerd verstaan meneer” zei ik kordaat “Het is misschien een vluchtmisdrijf.”

Ik overhandigde de gsm terug aan zijn eigenaar die er verslagen bij stond. Een golf van medeleven sloeg over mijn gemoed. Ik klopte hem bemoedigend op de schouder en zei:

“Meer kan ik niet voor je doen, jongen.” Ik had het gebaar honderd keer in de film met succes zien bezigen.

Ik zette er de pas in met mijn zieke schoen, zoals de vader in het tragische gedicht Erlkönig, want het was bij twaalven geworden en de schoenendokter pleegt dan te stoppen en enorme stapels boterhammen op te eten.

Ik werd op de schouders getikt door een jongeman die mij een papier en een pen voorhield.

“Wilt u hier signeren?” vroeg hij “heel die autokwestie werd in elkaar gezet voor de verborgen camera.”

“Nee”, zei ik beslist “nee, nu of nooit.”

Ik was gepikeerd, zoveel schone gevoelens waren in een verkeerd gat gegoten.

Als ik de verborgen camera een hak kan zetten zal ik het niet laten.

Gommaar Timmermans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content