Bladspiegel di 24 03

Groot nieuws, alweer, uit Leuven. Vanaf volgende week rijdt er in de universiteitsstad een hybride bus. Aangekocht door mijnheerke Louis. Dat wil zeggen: gevorderd door mijnheerke Louis en betaald door Ingrid Lieten. De voorstelling van het nieuwe pronkstuk werd zowaar opgefleurd door Kathleen Van Brempt, ooit nog via mijnheerke Louis begonnen aan het bestijgen van de socialistische partijladder. Men trede hierover beter niet te veel in detail, uit voorzorg tegen de beruchte krik van de burgemeester, maar dat die Kathleen haar kop altijd zo schuin houdt, heeft wel degelijk een aanwijsbare fysieke oorzaak.

De nieuwe bus rijdt naar Pellenberg, en mijnheerke Louis zette bij de plechtige inhuldiging vorige week de vele voordelen ervan in de verf: ‘Hij maakt geen lawaai, stoot geen containers roet en CO2 uit, en aangezien hij op waterstof rijdt, is de brandstof gratis. Waterstof is namelijk een combinatie van water en stof, en die twee zijn in Leuven ruimschoots voorradig. Water hebben we genoeg in de Dijle, en voor het stof zorgen al die andere stinkbussen van De Lijn. Ik heb speciaal voor deze demonstratie zelf een mengsel gemaakt.’

De burgemeester haalde een plastic fles gevuld met een vieze bruine pap tevoorschijn, stapte met een nieuwsgierig gevolg in zijn zog naar de achterkant van de bus, schroefde met zijn tanden de stop van de brandstoftank, en kapte de inhoud van zijn fles in het reservoir. Daarna rende hij weer naar voren, klom naar binnen en ging achter het stuur staan. Erachter gaan zitten heeft hij afgeleerd, na een pijnlijk wedervaren bij het uittesten van een 4×4.

De dapperste genodigden stapten op hun beurt in, maar keken toch enigszins bezorgd toe hoe Tobback de sleutel in het contact stopte en vervolgens omdraaide. Er klonk een zacht geratel van de startmotor, en verder niets. Mijnheerke Louis blikte verbaasd om zich heen en draaide de sleutel nog een keer om: weer niets. Niemand in de bus durfde nog maar te zuchten. Toen begon de burgemeester verwoed op alle mogelijke knoppen te duwen, trok aan alle hendels en lussen, en hamerde steeds woester op het instrumentenpaneel, waarbij hij per ongeluk ook de toeter raakte en de menigte buiten verschrikt opsprong. Maar de motor van de bus gaf nog altijd geen kik.

Louis Tobback banjerde boos weer naar buiten en sommeerde een stadhuisbediende om naar de Dijle te rennen en een nieuwe fles te gaan vullen. ‘Ik heb wellicht iets te veel stof en iets te weinig water gebruikt’, verklaarde hij aan de verontruste gasten. Daarna controleerde hij nog even of de banden wel onder voldoende spanning stonden, wrikte aan de bumpers, gaf een trap tegen de uitlaatpijp, en maande de toeschouwers aan wat meer achteruit te gaan staan: ‘Zo’n hybride bus is heel gevoelig voor stank van buitenaf.’

Toen was de ambtenaar er weer met een fles vers Dijlewater. Hadden ze beweerd dat het zwarte inkt was, niemand had het in twijfel getrokken. Louis Tobback begaf zich ten tweeden male naar de brandstoftank, schroefde wederom de afsluitdop met zijn tanden los, goot het nieuwe brouwsel naar binnen, en marcheerde met besliste tred weer naar de bestuurdersplaats.

De omstanders vielen in twee groepen uiteen. De eerste groep verkoos het zekere boven het onzekere en nam de benen. De tweede, bestaande uit Kathleen Van Brempt, schoof reikhalzend dichterbij. Mijnheerke Louis draaide nu al voor de derde maal de sleutel om in het contact, maar er volgde zelfs geen geratel van de startmotor meer. Algehele stilte op het Maarschalk Louis Tobbackplein, voorheen Maarschalk Ferdinand Fochplein.

Tobback snokte een paar keer aan het veel te grote stuurwiel en stampte woedend op de vloer, maar een positief effect had dit niet. En dus stormde hij maar weer naar buiten, dwong Kathleen Van Brempt hem te volgen naar de achterkant van de bus, en gaf daar het bevel dat ze nog zo goed kende van vroeger: ‘Op mijn teken stompen, en hard genoeg of ge krijgt straks geen eten.’

Even later zagen verbaasde wandelaars op de Bondgenotenlaan een schijnbaar lege bus van De Lijn voorbijrijden waarvan de chauffeur uit zijn zijraampje ‘Hee hop, hee hop’ zat te roepen, wijl achteraan een te kort gerokte dame met een giraffennek zich rood als een tomaat in het zweet zwoegde. Ter hoogte van Blokker, waar de Bond naar beneden begint af te hellen, kreeg de bus ineens vaart, waardoor Van Brempt met haar snuit op het asfalt viel en haar hoofd nu wel scheef móést houden vanwege het bloed dat uit de neusgaten gutste.

Binnenin was mijnheerke Louis opgetogen. Dit was een nóg goedkopere energiebron dan waterstof, en afgezien van het irritante gehijg aan de achterzijde maakte de bus helemáál geen lawaai. De snelheid was ook hoger dan hij had verwacht, en werd ter hoogte van het standbeeld van Justus Lipsius zelfs onrustwekkend. Door zijn eigen gewicht bergaf voortgestuwd, overschreed de car vlot de negentig kilometer per uur, en bij het naderen van het Martelarenplein besefte mijnheerke Louis in paniek dat hij niet bij de rem kon. Hij wipte van de bestuurdersstoel en sprong met beide voeten tegelijk op het middelste pedaal, maar omdat de motor niet was aangeslagen, werkten ook de hydraulische remmen niet.

Mijnheerke Louis was al door drie van zijn eigen camera’s geflitst toen hij met een vaart van honderdveertig kilometer per uur dwars door het te restaureren stationsgebouw beukte en tot stilstand kwam op het spoor naar Luik. Waar zich net op dat moment de TGV meldde. En zo hield Tobback uiteindelijk toch nog een belofte die hij lang geleden wat voortvarend had gedaan. Met een luide klap boorde de TGV zich in de flank van de hybride bus en werd honderden meters ver gekatapulteerd.

De schade aan de bus viel mee. Een paar lelijke schrammen op het koetswerk, waarvoor de burgemeester wel een rekening zou sturen naar Jannie Haak, en uit de brandstofleiding drupte een vies bruin goedje. Voor de rest geen averij. Na deze overtuigende test bestelde mijnheerke Louis prompt negen exemplaren, te betalen door De Lijn, die weinig keuze had want andere modellen mogen voortaan het stadscentrum niet meer in. De Leuvense gevangenis zal voor de nodige mankracht moeten zorgen. Na de boottrekkers van de Wolga, de busduwers van de Dijle.

WO 25 03

Komen we ook nog even terug op het vernietigende oordeel van mijnheerke Louis over de Fortiscommissie, waarbij hij Bart Tommelein en Servais Verherstraeten omschreef als de doodgravers van het parlementaire systeem. Verherstraeten was eerder al ‘de Maurice De Wilde van de Fortiscommissie’ genoemd. Dat was beledigend bedoeld, maar Servais zelf was niet ontevreden met die bijnaam. Door een krant geïnterpelleerd, loofde hij Maurice De Wilde als ‘een harde ondervrager maar iemand die altijd correct bleef’.

Maurice De Wilde! Iemand die altijd correct bleef! Doe ons niet lachen. Blijkbaar heeft Servais niet goed opgelet toen de VRT in Histories zelf een onthutsend portret van zijn voormalige sterjournalist presenteerde. Maurice werd niet alleen afgeschilderd als een ongelikte beer met wie niet eens zijn naaste medewerkers nog wilden spreken, maar ook als een regelrechte bedrieger die gedreven door persoonlijke rancune niet zelden een loopje nam met de waarheid en de feiten. Hij schrikte er niet eens voor terug om uit ziekelijke jaloezie een vroeger jeugdvriendje van zijn vrouw van nazisympathieën te beschuldigen.

Legendarisch is de scène waarin een schuimbekkende De Wilde ruzie stond te maken met een sukkelaar uit de streek van Diest, die niet bereid was toe te geven wat Maurice wenste te horen, namelijk dat het eigenlijk hij en zijn broer waren geweest die de Duitsers in ons land hadden binnengelaten. Wij denken ook terug aan de gezusters Gooris, Margueritte en Yvonne, die tot in de gênantste details aan Maurice moesten vertellen hoe ze als jonge meisjes in een Duits kamp aan een lichamelijk onderzoek waren onderworpen. Daar had de sm-rechter zijn plezier aan gehad.

We denken aan Bertha Van Emelen, die haar gruwelijke wedervaren moest doen bij het graf van zes vermoorde familieleden, omdat Maurice als televisiemaker nu eenmaal een scherp oog had voor het pakkende beeld. Aan François Desiron, de smokkelaar, die zich in 1944 uit opportunisme nog vlug bij de partizanen had aangesloten en op zijn knieën smeekte dat Maurice daarover zou zwijgen. Vergeefs.

Bertha Organe. Moeder, twee zusters en een broer voor haar ogen zien afmaken, zelf een kogel in de nek gekregen en het nog overleefd ook. Maurice: ‘Waar zat diene kogel precies, laat ne keer zien. Het is televisie hé, madam.’

André Guillaume. Was als zestienjarige zijn vermoorde vader uit de spoorwegberm moeten gaan halen, zes kogels door het hoofd. Maurice: ‘Zés!? Maar mijnheer Guillaume, ik weet dat het pijnlijk voor u is, maar het is toch belangrijk dat ge het zegt: met één kogel in het hoofd zijt ge toch ook al dood, waarom kreeg uw vader er dan zes?’

De arme man werd nadien meegesleurd naar de bewuste spoorwegberm om exact de plaats aan te wijzen waar zijn vader had gelegen. Maurice: ‘En hoe hebt ge uw vader hier dan aangetroffen?’

Na een pijnlijke stilte kwam het vreselijkste wat iemand ooit over een beminde heeft moeten vertellen: ‘Zijn hersens oenken tegen zijnen hoed.’ Waarop De Wilde ontzet: ‘TEGEN ZIJNEN HOED? Maar ik heb hier een foto van uw vader en daarop draagt hij een pet. Hoe verklaart gij dan, André Guillaume, dat uw vader juist die keer een hoed droeg?’

In diezelfde Histories werd zwart op wit bewezen dat De Wilde een reportage over de collaboratie van de vroegere NIR-baas Jan Boon in de ether had gejaagd hoewel hij pertinent wist dat wat erin beweerd werd onjuist was. LePetit Mary is nog bij de familie Boon zijn excuses moeten gaan aanbieden toen de VRT die bewuste reportage nadien nóg een keer had uitgezonden, met dezelfde valse beschuldiging er nog altijd in!

Altijd correct, vindt Servais Verherstraeten. Maurice kon ook goed bekken trekken.

do 26 03

Het rapport van de Hoge Raad voor Financiën laat nu werkelijk geen enkele ruimte meer voor discussie: de manier waarop Guy Verhofstadt acht jaar lang met uw en mijn geld is omgesprongen, is crimineel. Die vent hoort thuis voor het gerecht, en niet met zijn valse jovialiteit in allerlei televisieprogramma’s die zich al te gretig lenen voor zijn propagandashow. En hij kan moeilijk aanvoeren dat hij niet gewaarschuwd was: onze chef-Wetstraat heeft het in dit blad tussen september 1999 en maart 2008 élke week geschreven.

Nochtans moet de ex-premier het wel kunnen, een vermogen beheren. Zijn eigen patrimonium, bijvoorbeeld, is in dezelfde periode 1999-2008 op indrukwekkende wijze toegenomen. ‘Gaan we daar weer?’ horen wij u al zuchten. Ja, daar gaan we weer. Een herbouwde vier verdiepingen hoge patriciërswoning in Mariakerke, een luxueus heringericht duplexappartement in Ambleteuse, een uitgestrekt en volledig herbouwd landgoed in Toscane, een bakdekkerboot op de Leie, een collectie Italiaanse old-timers, Hilde Goudmans, en een Renault van Garage Valckenier uit Aalst.

Waar komt dat geld vandaan? Erfenisje gehad? Schenking? Kleinigheidje geleend bij Leo Goovaerts? Rijke vriend een paar politieke mandaten verkocht, bijvoorbeeld twee plaatsen in de Senaat? Neeneenee, daar is allemaal geen sprake van. Hoe is dat vermogen van de ex-premier dan wel zo spectaculair aangegroeid? Wij zullen het u nu onthullen: door een wonder.

VR 27 03

Met de aankondiging in een vorige Knack van de fototentoonstelling over Louis Paul Boon schoot ons een anekdote door de geest. Iets onnozels eigenlijk, maar wij gaan het toch vertellen. Toen Boontje bij de Vooruit werkte, was daar een zetter die elke week trouw een lot van de Nationale Loterij kocht. Woensdag om zeven uur haastte hij zich dan naar het telexlokaal, waar rond die tijd onder embargo al de uitslag van de trekking binnenliep.

Op een dag besloot Louis een frats uit te halen. Hij had in de namiddag stiekem het lot uit de jaszak van de brave zetter gehaald, het nummer overgeschreven, en daarna een fictief Belgabericht opgesteld met dát nummer als winnaar van tien miljoen frank.

De hele redactie zat op hete kolen toe te kijken toen de zetter om tien voor zeven met zijn loterijbriefje in de hand weer naar ‘het kot’ slofte. Twee tellen later zagen ze hem wankelen op zijn benen, naar zijn biljet staren, naar de telex, opnieuw naar zijn biljet, en opnieuw naar de telex. Toen vouwde hij zijn lot voorzichtig op, stak het in zijn zak, beende tot ontzetting van alle aanwezigen recht naar het bureau van de weinig geliefde hoofdredacteur, gooide daar zonder te kloppen de deur open, en brulde zo luid dat het hele gebouw het kon horen: ‘Weet ge waar gij uw gazet kunt steken, vriend?’

Boontje heeft nadien hemel en aarde moeten bewegen om het ontslag van die mens ongedaan te maken.

door Koen Meulenaere

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content