De mens is een nabootsend dier en onze cultuur is een exponent van die imitatieve drang : de mimetische visie van René Girard.

NA-APERIJ is de drijfveer van heel wat menselijk gedrag, zeker bij kinderen. Originaliteit is echter pas het echte kenmerk van de moderne individualist. René Girard heeft geen al te hoge pet op van de moderne mens die denkt dat hij uniek is, om maar te zwijgen van de postmoderne manie om alles zeer eigenzinnig op een hoopje te gooien. Voor hem is de mens in essentie een nabootsend dier. De hele westerse cultuur met zijn mythologie, religie en kunst is een exponent van die imitatieve drang. Wie blind is voor die mimetische begeerte, aldus Girard, raakt hopeloos in de knoei met zichzelf.

De zeventiger Girard maakt de jongste jaren furore in Vlaanderen. Vanaf 1986 werden niet minder dan zeven van zijn werken door Vlaamse uitgeverijen vertaald. De uitgeverijen Lannoo en Pelckmans zorgden voor een merkwaardige Girard-hausse. Zou het kunnen dat Girard met zijn ahistorisch, antropologisch mensbeeld de gevoelige snaar beroert van een katholieke intelligentsia die traditioneel ook bij een ahistorisch mensbeeld zweert ? Wie de moeite neemt om de werken van Girard van dichtbij te bekijken, herkent inderdaad die convergentie. Maar wat belangrijker is : hij herkent zichzelf willens nillens in het mimetisch schouwspel dat Girard steevast opvoert, of het nu over literatuur, antropologie, bijbelstudie of psychologie gaat.

KRUITVAT.

Girard (1923) is een laatbloeier. Na de Tweede Wereldoorlog emigreert hij als gediplomeerd historicus naar Amerika waar hij als romanist les gaat geven. In het begin van de jaren zestig laat hij voor het eerst van zich horen met een opvallend debuut, ?De romantische leugen en de romaneske waarheid?. Hij expliceert zijn theorie doorheen de scherpzinnige analyse van romans van schrijvers als Cervantes, Flaubert, Stendhal, Proust en Dostojevski. Die schrijvers, aldus Girard, doorprikken in hun werk ?de romantische leugen? van het moderne leven. Zij laten zien hoe hun superindividualistische helden in feite worden gedreven door mimetisch, nabootsend gedrag. Don Quichot keek naar de werkelijkheid door de ogen van een ridderlijk rolmodel dat hopeloos was gedemodeerd. Cervantes serveert de lezer met andere woorden ?een romaneske waarheid? : hij demonstreert hoe iedereen wordt gedreven door nabootsend en rivaliserend gedrag tegenover verschillende modellen, van ouders tot en met leraars en de baas op het werk.

Girard is dus een filoloog met een duidelijke visie die hij geleidelijk aan verder stoffeert. In de jaren zeventig en tachtig sleept hij het meeste materiaal aan voor zijn mimetische theorie. ?De aloude weg der boosdoeners? en ?De zondebok? schetsen een beschavingstheorie die het nabootsend gedrag aan het werk ziet in het menselijke handelen vanaf de eerste mythische verhalen. Girard ontwikkelt zijn antropologische opvatting over de mens-imitator door een schat aan vergelijkend mythologisch en religieus onderzoek. In een driespraak met twee geestesgenoten-psychiaters legt Girard op een heel bevattelijke manier al zijn kaarten op tafel. ?Wat vanaf het begin der tijden verborgen was? de drang namelijk om alles en iedereen na te bootsen biedt een uitgebalanceerd panorama van Girards kijk op cultuur, religie en psychologie.

TABOES.

Primitieve culturen deden er alles aan om mimetische conflicten in te dammen. Girard ontleent zijn cruciaal mimetisch concept aan Aristoteles, die het volgens Girard ontmande tot een oud vrijsterachtig estheticisme. Vanaf Aristoteles tot in de moderne tijd was het summum van kunst inderdaad gelegen in de nabootsing of mimesis van bestaande klassieke of religieuze voorbeelden. Girard vraagt zich af of Aristoteles en Plato misschien bewust de lont uit het mimetische kruitvat hebben getrokken. Volgens Girard woedden de eerste oorlogen bij de hominiden immers door geweld dat een rechtstreeks gevolg was van toeëigeningsmimese. Ik wil de auto van mijn buur en als het even kan ook die kast van een huis of die pracht van een vrouw.

Op een analoge manier kwamen de eerste mensachtigen, zo Girard, al in botsing omwille van nabootsende verlangens die hen naar hetzelfde wensobject toedreven. De gewelddadige clash die daarop volgde, werd geneutraliseerd door een zondebok. Latere generaties bezweren altijd opnieuw de gewelddadige duels tussen Romus en Remulus of tussen Oidipoes en zijn vader of tussen Kaïn en Abel om het onderhuidse geweld in hun samenlevingen te pacificeren.

Dergelijke mythen of bloederige verhalen over voorouderlijk geweld moesten de toehoorders eraan herinneren hoe fataal de drang kon zijn om anderen na te bootsen. Er werden zelfs heuse verboden of taboes ingesteld op imitatief gedrag in de ruime zin van het woord. Tweelingen of spiegels het rijk van de dubbels ( les doubles), aldus Girard hebben in veel primitieve culturen iets unheimlichs. Er bestonden riten, waarbij het verzoenend offer van de zondebok opnieuw werd beleefd telkens de onderhuidse spanningen in de gemeenschap daarom vroegen.

Op het eerste gezicht is de joods-christelijke religie een perfecte illustratie van hetgeen Girard over mythen, taboes en riten van primitieve culturen heeft uitgewerkt. Maar volgens Girard is die religie helemaal atypisch omdat zij het hele zondebokgebeuren transparant maakt. Waar in de mythen van traditionele gemeenschappen het geweld wordt afgewenteld op een willekeurig slachtoffer, kiest de joods-christelijke godsdienst partij voor de zondebok. In plaats van de rangen te sluiten na het offer en de strijdbijl te begraven, klaagt die godsdienst voor de eerste keer in de geschiedenis het willekeurig geweld tegen slachtoffers aan. Sterker nog, zij ontleent haar waardigheid aan het onschuldige slachtoffer bij uitstek : Jezus Christus.

STRIJD.

Vanaf onze tijdrekening wordt via de religie in zekere zin het mimetische conflict zichtbaar. De mythologische verhalen waarin de helden-zondebokken op wreedaardige een manier werden geslachtofferd, werden ingeruild voor religieuze verhalen over underdogs. Het gevecht om dezelfde fysieke en symbolische goederen mag dankzij de religie weliswaar bewust worden gecorrigeerd, maar is er daarom niet minder hevig om. Girard vermoedt dat de nabootsende verlangens zich meer en meer gaan verinnerlijken en op die manier in de ziel van ieder individu zelf voor de nodige ravage zullen gaan zorgen.

De moderne, romantische ideologie van zelfverwerkelijking ten allen prijze doet het mimetisch conflict immers in alle hevigheid herleven. Wie zichzelf wil zijn, gaat te rade bij anderen uit de omgeving. Hij zet zijn eigen koers uit door zich te richten naar alle mogelijke benijdenswaardige modellen. Daardoor krijgt het individu die typische rusteloosheid over zich van altijd weer andere einders te moeten opzoeken omdat het model in kwestie een vrouw, een ideologie, een bepaald zelfbeeld hem plots niet meer voldoet. Hij heeft immers moeten ondervinden dat iemand anders een zoveel mooiere vrouw, ideologie of zelfbeeld koestert. Waar in premoderne maatschappijen die nabootsend-rivaliserende strijd nog kon worden geneutraliseerd via mythen en religies, mist de moderne mens een dergelijk pacificatie-instrument. Girard suggereert dat de kunst en in zijn geval dan de literatuur de rol van de religie in zekere zin overneemt.

In het recent vertaalde boek over Shakespeare, ?Het schouwspel van de afgunst?, demonstreert Girard het genie van Shakespeare in het belichten van dat mimetisch wapengekletter in intermenselijke relaties. Girard bespreekt min of meer chronologisch de drama’s van Shakespeare met uitzondering van de koningsdrama’s die worden gekenmerkt door een toenemend inzicht in de dynamiek van het nabootsende verlangen. Zoals bij vroegere mythen worden de verschillende fases van het mimetische conflict tot en met het geweld tegenover de zondebok en de uiteindelijke stilte na de storm moeiteloos teruggevonden in Shakespeares ?mythologie?.

BIJBEL.

Wie wil kennismaken met Girards theorie kan terecht bij ?Het labyrint van het verlangen?, een bundel essays over zijn werk. Girard zelf neemt er bij wijze van opening en afsluiter de honneurs waar. In het openingsopstel, ?Mythologie, geweld en christendom?, schetst hij in nog geen twintig bladzijden waar het in zijn mimetische theorie hoofdzakelijk om draait. Het afsluitende interview van de bundel toont de meesterdenker misschien ietwat op zijn retour. Hij belijdt er zowaar schuld dat hij in het verleden de katholieke Kerk te dikwijls onheus heeft bekritiseerd. Hij heeft zijn theorie blijkbaar afgerond en werkt nu aan een klein werkje over een minder bekende roman van Virginia Woolf. Hedendaagse literatuur, bekent hij, vermag hem niet langer te boeien. De klassiekers en de bijbel hebben Girard sterker dan ooit in hun greep.

Allicht daarom dat anderen in Girards spoor proberen eigentijdse literatuur mimetisch te ontcijferen. Guido Vanheeswijck slaagt het meeste gensters bij zijn Girardiaanse analyse van Gerrit Komrij. De ironie van Komrij is ambivalent : vrolijke camouflage, maar tegelijk ook tragische luciditeit. Paul Pelckmans past Girard toe in zijn bespreking van ?The scarlet letter? van Nathaniel Hawthorne. Hij is zelfs niet te beroerd om bij Girards theorie hier en daar enkele vraagtekens te plaatsen.

Het grote gat in Girards antropologische versie is ongetwijfeld de al te essentialistische manier waarop hij de nabootsingsdrift doorheen de menselijke geschiedenis aan het werk ziet. Voor Girard bestaat er blijkbaar geen geschiedenis. Door zijn verknochtheid aan de bijbel loopt hij het gevaar om een mensbeeld te creëren dat met recht en rede als bijbels kan worden omschreven. Het zou me niet verbazen indien Girard zichzelf beschouwde als een profeet uit het Oude Testament. Met hen heeft hij niet alleen de ijver gemeen waarmee hij zijn fundamentalistisch mensbeeld uitbazuint, maar ook de afkeer voor historische evoluties. Tegelijkertijd heeft zijn visie iets dwingends en therapeutisch voor wie te veel in de eigen hersenspinsels gevangen zit. We zijn immers allemaal op onze eigen manier epigonen en plagiatoren. Voor de uiteenlopende manieren waarop die nabootsingsdrift zich ensceneert doorheen de geschiedenis én voor het uiteindelijk persoonlijk surplus dat aan die imitatiedrang wordt gegeven, heeft Girard spijtig genoeg weinig of geen oog.

Frank Hellemans

René Girard, ?Shakespeare. Het schouwspel van de afgunst?, Lannoo, Tielt, 488 blz., 1295 fr.Paul Pelckmans en Guido Vanheeswijck (red.), ?René Girard. Het labyrint van het verlangen?, Pelckmans/Kok Agora, Kapellen/Kampen, 160 blz., 550 fr.

René Girard : Wie blind is voor die mimetische begeerte raakt hopeloos in de knoei met zichzelf.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content