De Zuid-Afrikaanse dichteres Antjie Krog is, eindelijk, in het Nederlands vertaald: “Om te kan asemhaal”.

In het laatste jaar op de middelbare school – 1970 was het op de Kroonstadse Hoërskool – stelden de leerlingen een Jaarblad samen. Daarvoor schreef ze een gedicht. “Heel naïeve schoolmeisjespoëzie, maar er stonden twee verzen in: ‘Waar swart en wit hand aan hand/ vrede en liefde kan bring/ in my mooi land.’ Dat heeft in het kleine dorpje waar ik woonde een geweldige ontsteltenis veroorzaakt. Wat was er mis met het dorp dat het zo’n kind kon opleveren? Wat was er verkeerd aan de school? Mijn vader was lid van de Broederbond, en werd gesommeerd om te komen verklaren hoe een kind uit zijn huis tot zoiets in staat kon zijn. En ik werd bedolven onder de brieven en telegrammen van zwarten, die zegden: ‘Ja, ja, vooruit!’ Dat gedicht werd vertaald in het Engels, en gepubliceerd in het ANC-tijdschrift dat in Dar Es Salaam verscheen.

Al wat je deed in Zuid-Afrika was op één of andere manier politiek gekleurd. ‘Of ik mijn koffie zwart of wit neem,’ zei iemand, ‘is elke keer een fundamenteel politieke beslissing.’ Als je een microgolfoven gaat kopen, hangt daar een politieke beslissing aan vast. En dat is eigenlijk vanzelfsprekend.”

Antjie Krog, geboren in 1952 in Kroonstad in de Oranje Vrijstaat, volgens velen de belangrijkste dichter in het Afrikaans (dichteres, maar mannen lijken in dat vak niet te tellen), heeft sinds die eerste geruchtmakende publicatie acht poëziebundels geschreven, die in Zuid-Afrika met belangrijke literaire prijzen bekroond werden. In Nederland kreeg ze in 1977 de Reina Prinsen-Geerligsprijs voor haar bundels “Mannin” en “Beminde Antarktika”. In Zuid-Afrika was ze heel die tijd journaliste, onder meer bij de SABC-radio, en daar begint de andere helft van het verhaal.

DADERS EN SLACHTOFFERS

Haar poëzie is uiterst Zuid-Afrikaans, zit dicht op het landschap dat zo anders is dan het onze, en waarschijnlijk daarom is ook haar taal, haar Afrikaans, moeilijker te begrijpen dan wij meestal verwachten. En haar gedichten minder toegankelijk. Daarom is het een waar geschenk dat vertaler Robert Dorsman een ruime keuze uit haar bundels kon maken en vertalen: 59 gedichten in twee talen naast elkaar, “Om te kan asemhaal”, vorige week verschenen net op tijd voor het optreden van Antjie Krog tijdens de Utrechtse Nacht van de poëzie.

Anderzijds bracht haar werk voor de radio haar bij de Truth and Reconciliation Commission, de door aartsbisschop Desmond Tutu geleide Waarheidscommissie die, na de terugkeer van het ANC en de genegotieerde revolutie in Zuid-Afrika, de daders en de slachtoffers van de terreur van het apartheidsregime bij elkaar moest brengen om te getuigen over wat er gebeurd was. Het vermoeden dat er vreselijke dingen gebeurd waren, leidde tot de regel dat wie voor de commissie de waarheid durfde komen zeggen, aanspraak kon maken op amnestie. Achteraf fel gecontesteerd, die regel, want wat er gebeurd en gedaan was, bleek veel erger dan men gevreesd had. Maar althans een stuk van de waarheid kwam boven, en Antjie Krog berichtte daarover voor de radio. Dat is dan haar proza geworden. Artikelen, reportages of essays – noem het maar iets – die hier onder meer verschenen in het Nieuw Wereldtijdschrift (en later een paar ook in Knack), en een in het Engels gesteld boek dat nu pas in Europa verkrijgbaar is, “Country of My Skull”. Dat is de andere kant van Antjie Krog: een worsteling, catch as catch can, met een waarheid die zo hard aankomt dat elk zinnig mens er vierklauwens voor op de vlucht slaat. De twee kanten samen geven een schrijfster die als geen ander over het reële Zuid-Afrika schrijft: de kleuren en geuren en het leven ervan, de Kaap en de Karoo, de Tafelberg en het tafelkleed erover, en de diepten van Afrika in het noorden – en aan de andere kant de doodsdrift, het racisme, de pijn. Niemand kan zo indringend over moord en martelingen schrijven zonder pornografisch of larmoyant te worden, alleen Krog schrijft over Zuid-Afrika zoals het werkelijk is: verpletterend en overdreven. Waarom? Zulke vragen stel je niet, maar een stuk van het antwoord is zeker: omdat het haar persoonlijk aangaat wat er in dat land gebeurt, wat haar soortgenoten van alle slag er aanrichten, omdat het ook haar land is.

En omdat alles er politiek was, ook de poëzie.

ALLEEN VOOR BLANKEN

Zij zegt: “We hadden altijd die scheidingslijn. Het establishment zei: schrijf geen politieke gedichten, dat is de dood voor goede poëzie, schrijf over universele dingen. En anderzijds had je de druk van politieke groepen, die zegden: je gedichten moeten de regering doen vallen. Ooit vroegen ze me een gedicht, dat was voor de “Release Mandela”-campagne in de jaren tachtig, over arbeiders en de vrijlating van Mandela. Om voor te dragen. Nu ja. Dat was een andere wereld: hier had je een thema, een opdracht, maar geen voorbeelden. Ik weet nog hoe ik Brecht probeerde uit te vinden, hoe ik arbeiders begon te bekijken, hun handen, en dan, als je daar naartoe gaat, wat trek je aan? Wat voor kleren trekt een dichter aan? En dan moet je staan schreeuwen, voor duizenden mensen… Tja. Dat was één kant. En in zekere zin is dat gemakkelijk.

Want. Men vindt altijd dat poëzie een luxe is, iets dat alleen gestudeerde, rijke, vreedzame mensen kunnen lezen in stille momenten. Maar dan is het in de grond ook een leugen. Als je, waar ik woon, iets schrijft dat één mens gedurende vijf seconden vooruit helpt, vooruit dan! Waarom zou je universeel willen zijn, als je eigenlijk misschien kan helpen? Als je iets kan doén?

Een andere, voor mij natuurlijke manier om het te bekijken was, dat heel dat land doorweekt was van de politiek. Je kan niet zeggen dat er in Zuid-Afrika ergens een plek was waar je het onrecht niet zag. Ging je naar een strand waar alleen blanken waren, dan had je onderweg de anderen gezien, en je wist dat ergens wel iets gebeurde om hén van dat strand weg te houden. Ik heb het persoonlijk altijd een probleem gevonden, dat er schrijvers waren die konden zeggen dat ze het niet merkten, dat hun zintuigen de totale verzadiging van onrecht van dat land niet waarnamen. Ik heb een bundel geschreven over Lady Ann Barnard, die leefde in de achttiende eeuw, kwam van Engeland en woonde twee of drie jaar in Kaapstad waarna ze terugging, naar Schotland. Maar in de paar maanden dat ze daar zat, arriveerden net de eerste slavenschepen in de haven van Kaapstad. Ik bedoel: het is altijd aanwezig, ik ben er niet speciaal naar op zoek gegaan. Er is helemaal niéts om over te schrijven in ons land wat niet die lijn in de verf zet, dat deze plek bestaat ten koste van… Wat je kan doen, is daar niet speciaal een probleem van maken, niet de nadruk erop leggen dat politiek slecht is voor de poëzie.

Maar je hebt ook de andere rollen voor poëzie die in Zuid-Afrika boven kwamen, de rol voor gesproken poëzie bijvoorbeeld. Hoe dat functioneert en op een bepaalde manier essentieel is. Breyten Breytenbach heeft ooit een poëziefestival georganiseerd, waar een berberdichter kwam uitleggen dat in zijn samenleving de rol van de dichter erin bestond te onthouden waar de waterputten waren, op zo’n manier dat de vijand dat niét wist, maar je eigen mensen wèl. Hun notie van gek worden, was het moment waarop je verraadt waar de waterputten zitten. Dan denk je, nou, er zijn verschillende manieren om ertegenaan te kijken!”

JOURNALISTIEK BIJVOORBEELD

Ze zegt: “Ik geloof niet dat je je moet houden aan noties die algemeen aanvaard zijn. Toen ik achttien, negentien jaar oud was, gingen àlle dichters en àlle schrijvers naar Europa, en ze vertakten allemaal in andere literaturen. En ik wist dat dit mijn doel was: dit was wat je deed als je wou schrijven, en als ik in dit kleine stadje bleef, zou ik dóódgaan, en in deze taal, enzovoort, ik moést naar Europa, dacht ik. En dan bedacht ik dat ik eigenlijk wilde léven. En als het schrijven dat leven niet zou overleven, dan was dat okee. Maar wat ik niet wilde, was: een schrijver zijn en geen leven hebben. Dus was dit wat ik ging doen. In zekere zin heb ik de hele tijd dingen gedaan die de poëzie tegen de haren instreken: journalistiek bijvoorbeeld. Als dan het onrecht heel breed is, en overal aanwezig, dan denk ik niet dat je dààrom er niet over moet schrijven.

Hoe je de invalshoek vindt om het aan te pakken? Die is daar toch? In jezelf? Daar zit ik, en ik wil niet schrijven over de duivel, ik wil over dit en over dat schrijven, maar het blijft daar maar staan… Het stoort en dringt zich op – of erger: het verdwijnt. Waar, waar is het dan naartoe?”

Ze zegt: “Ik garandeer u dat tachtig procent van de journalisten ginder precies hetzelfde dacht als ik. Ze zouden het zo niet geschreven hebben, nee, omdat ze het risico niet durven nemen.

Waar ik absoluut geen waardering voor heb, dat zijn mensen die zichzelf intact willen houden, zich willen beschermen, en het risico niet willen lopen zich belachelijk te maken. Het risico dat de mensen zullen zeggen: dat vrouwtje is een naïeve sukkel, een raciste. Het is als in een waterval naar beneden springen. Als je heelhuids beneden komt, heb je een ongelooflijke stunt uitgehaald, en als je te pletter valt, nu ja.”

Ze zegt, over Afrikaans en Nederlands, en de boycot die voor de schrijvers en de taal slecht geweest is: “Als je producten boycot, heeft dat een fysiek effect, maar als je cultureel boycot, heeft dat een mentaal effect, dat heel gevaarlijk is. Het betekent dat mensen vastgevroren worden, opgesloten in hun denken, zonder dat ze nog met tegenstellingen geconfronteerd worden. Met als gevolg dat je nu een blank Afrikaans hebt dat sterk op zoek is naar Europese contacten, zeggende: dit is eigenlijk waar wij vandaan komen. Terwijl andere Afrikaanssprekenden zeggen: dit is een taal die uit het continent komt, een samengestelde creolentaal. Die willen niets te maken hebben met wat uit Europa komt. Dat heeft altijd een spanning meegebracht, je moest altijd tussen die twee kiezen, het uiteindelijke bewijs van je Afrikaansheid leveren. Het gevolg is dat je het gevoel krijgt, dat alleen het Engels je de ruimte biedt, naar buiten laat. Als je écht in de wereld gehoord wou worden, dan was het Engels het gat waar je door kon. Het enige. Nu is ook dat aan het veranderen. Vroeger had je ook een politiek verschil, wetens en willens, tussen zwart Afrikaans en standaard Afrikaans. En Nederlandse professoren die Zuid-Afrika bezochten, konden het heel jammer vinden dat iemand als Antjie Krog te lui was om behoorlijk Afrikaans te schrijven. Omdat ze de politieke achtergrond niet zagen. Maar dat verschil is nu al zo duidelijk niet meer.”

Antjie Krog, “Om te kan asemhaal”, Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 192 blz., 800 fr.

“Country of My Skull”, Jonathan Cape, Londen, 288 blz. – voor België: IMS Melkmarkt 17, Antwerpen, 1200 fr.

Sus van Elzen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content