Een pas de deux van circus en theater: theatermakers zoeken het publiek op en het circustheater wordt cultureel ambassadeur.

Illusies opbouwen en ze op een clowneske manier ontmaskeren: het is een spel van geven en nemen dat niet alleen in het circus, maar ook in het theater wordt gehanteerd. Bertolt Brecht propageerde dat men als acteur kritisch afstand moest nemen van de tekst en het spel, om de toeschouwer aan het denken te zetten. Op een genuanceerde manier was die aanpak de jongste jaren ook te zien bij jongere groepen als Stan, Dood Paard, De Roovers en ’t Barre Land. Het verband tussen Brechts visie en hun werkwijze heeft op zijn minst te maken met een grondige, frisse dramaturgie, een tekstzegging die als een laag boven het acteren komt te zitten en het doorprikken van de stereotype benadering van een personage uit een klassieke tekst.

Ze zijn daarin zeker beïnvloed door Maatschappij Discordia, die al vroeg in de jaren tachtig, vaak met de tekstbrochure in de hand, werk maakte van een intelligente tekstbenadering. Telkens weer wordt er getoond dat theater en werkelijkheid andere werelden zijn. Het doorsnee publiek, dat nog altijd op een soort identificatie uit is, heeft het daar vaak moeilijk mee. De culturele centra kunnen erover meepraten: groepen als De Vereeniging en De Roovers brengen kwalitatief hoogstaand theater, maar je krijgt het maar moeilijk verkocht.

Misschien is het daarom niet verwonderlijk dat er theatermakers zijn die het anders willen aanpakken. In het NTG bracht Jean-Pierre De Decker een nieuwe dynamiek op gang, zonder dat dit meteen tot artistiek opmerkelijk theater leidde. Maar er kon niet alleen theater bekeken worden: muziek, film en fuiven omkaderden de voorstellingen. Men wil de drempel verlagen en het publiek op allerlei manieren verleiden om de stap naar de schouwburg te zetten. De plannen van Het Toneelhuis en Het Paleis in Antwerpen wijzen in dezelfde richting. Het doet soms denken aan de circussen, die tot in de jaren vijftig voor meerdere dagen in een dorp of een stad neerstreken en op allerlei manieren de aandacht van het publiek trokken. Jongleurs en clowns lokten aan de ingang van de tent de mensen naar binnen en dat was nodig, want de circusartiesten hadden hun tent tegelijk met de kermis opgeslagen en de foorreizigers wisten ook wel hoe ze het publiek aan zich moesten binden.

Circusartiesten zoeken het publiek op door rond te trekken. En die aanpak lijkt dan weer te vergelijken met de pogingen die theatergroepen ondernemen om de afstandelijkheid van een theaterzaal te doorbreken en op locatie te spelen. Hollandia heeft daarin al een gedenkwaardige traditie opgebouwd, maar er was vorig seizoen ook “Je moet niet per se ananas gegeten hebben om te weten DAT DAT ongelooflijk lekker is”. Die Boon-voorstelling van Antigone haalt haar terechte nominatie voor het Theaterfestival onder meer uit de verbinding die ontstaat tussen de tekst en de intrigerende manier waarop de personages in de ruimte opduiken.

Nog sterker: een circus strijkt met zijn hele hebben en houden op een plaats neer. Merkwaardig genoeg zien we dat ook in het theater: De toneelfabriek van Toneelgroep Amsterdam en De bloedgroep van theater Malpertuis, allemaal manieren om het voorspelbare patroon van voorstellingen voorbereiden en op gezette tijden in première gaan, te doorbreken.

OP HET VEL VAN DE WERKELIJKHEID

Op een week tijd krijg je bij deze groepen een bloemlezing uit hun repertoire te zien en enkele aanzetten van nieuwe voorstellingen, het geheel omkaderd door onverwachte acts. Regisseur Hugo van Laere van Arca betracht iets gelijkaardigs – maar dan volkser – met De parochiezaal, waarmee hij naar allerlei achterafzaaltjes in het land trekt.

Allemaal dingen die erop wijzen dat de theatermakers terug naar het publiek willen. De beste manier om resultaat te boeken – zonder commercieel te worden of artistieke concessies te doen – is natuurlijk door de wand tussen theater en werkelijkheid te doorbreken. Wellicht is het een veralgemening, maar Gentse theatermakers hebben die band met het publiek en met de eigen roots de jongste jaren meer behartigd dan hun collega’s uit Brussel of Antwerpen.

Arne Sierens en Alain Platel zijn daar de schoolvoorbeelden van. “Moeder en kind”, “Bernadetje”, “La tristeza complice” en “Iets op Bach” zijn voorstellingen die dicht op het vel van de werkelijkheid zitten en daar een opgekuiste versie van laten zien zonder dat de vlekken er volledig uit zijn. Levensecht, lillend theater, met een soort verheviging van de emoties, zodat het verder gaat dan plat realisme of naturalisme. En weer zie je hier een techniek die aan het circus doet denken: de acteurs en de dansers krijgen de gelegenheid om een eigen “nummer” te brengen, waarbij ze hun personage ook op een technische manier kunnen profileren.

Wanneer theatermakers de ontmoeting met het publiek willen intensifiëren, maken ze soms letterlijk gebruik van circuselementen. “Mistero Buffo” is daar een historisch voorbeeld van. Terwijl er in Nederland in 1969 met tomaten werd gegooid (“Actie Tomaat”, jongeren verzetten zich tegen het repertoiretheater), ging in de Brusselse Beursschouwburg een groep op zoek naar een nieuw, minder hiërarchisch werkproces en levendige communicatie met het publiek, allemaal elementen die toen in het theater aan de orde waren. Charles Cornette, Hilde Uitterlinden en de jonge dramaturgen Marianne van Kerkhoven en Pol Arias maakten in 1972 onder leiding van gastregisseur Arturo Corso “Mistero Buffo”, een voorstelling gebaseerd op teksten van Dario Fo.

De voorstelling werd een enorm succes, want het publiek kreeg hier iets voorgeschoteld dat het niet gewoon was: maatschappelijk geëngageerd volkstheater dat dreef op ritmiek, groepstaferelen, volksliederen en theatertradities als het mysteriespel en de commedia dell’ arte, met de jongleur in een centrale rol. “Mistero Buffo” geldt nog altijd als het pregnantste voorbeeld van het doorbreken van de klassieke theatercodes.

MAN MET ZADEL ZONDER PAARD

Zien we binnenkort nog meer circusachtige elementen of verwijzingen naar de commedia dell’ arte opduiken? In elk geval is er in Vlaanderen een circus actief dat op een intrigerende en artistieke manier zijn vleugels uitslaat naar het theater. Circus Ronaldo brengt een voorstelling die expliciet verwijst naar de commedia dell’ arte, maar die verweven wordt met andere elementen – zoals het Pinokkioverhaal – en met hedendaagse circustechnieken. Vader Johnny Ronaldo trok vanaf 1971 door Vlaanderen met circus Ricardo. Zijn vrouw klom blootvoets op een ladder waarvan de sporten vervangen waren door zwaarden. Johnny sprong geblinddoekt door een draaiende lasso en had een fast draw shooting act.

In 1975 doopten ze het circus om tot Ronaldo en brachten ze een programma dat veeleer op kindermaat was gesneden. Voor de circussen die op dat moment in Vlaanderen nog rondtoerden, was dat zowat de enige oplossing. Ze hadden te kampen met een algemene daling in de opkomst, wat vooral te wijten was aan het succes van allerlei showprogramma’s op televisie. Onder invloed van de zonen David en Danny kwam er een kentering: zij knoopten aan bij de traditie van hun voorouders, de familie Van den Berghe, die onder meer rondtrokken met een schouwburgtent waarin ze theatervoorstellingen brachten.

Danny Ronaldo: “We willen de mensen raken met gevoelige zaken, een verhaal met een melancholische sfeer en niet zozeer met technische virtuositeit, zoals Cirque du Soleil. Als ik hun voorstelling zie, voel ik me heel klein. Maar als je minder technische middelen inzet, bezorg je de mensen daarom niet minder de indruk dat ze iets beleefd hebben, zonder dat dit imponerend moet zijn. De clown is de spiegel van de mens, want als de mensen kunnen lachen, gaan ze ook gemakkelijker nadenken over zichzelf en de wereld.”

Johnny: “Je herkent in een lachwekkende figuur weliswaar nooit jezelf, maar altijd je buurman.”

Circus Ronaldo is met de kwetsbare, intimistische voorstelling die ze nu brengen, terecht cultureel ambassadeur geworden. Die titel leidt hen naar allerlei buitenlandse festivals, maar dat brengt ook problemen mee. Zo moeten ze met hun woonwagens, die een nostalgische sfeer oproepen en gebouwd zijn om van kerktoren naar kerktoren gebracht te worden, plots grote afstanden afleggen. En een onderstel kost al snel veel geld dat niet uit de toegangskaartjes kan worden gehaald.

Bovendien brengt circus Ronaldo een familieverhaal: een voorstelling die op tien jaar tijd gegroeid is, met technische elementen en een verhaal vol verwijzingen naar het vak: ieder personage draagt een verleden in zich. Een man met een zadel, maar zonder paard, bijvoorbeeld, zodat je je kan afvragen wat er onderweg gebeurd is, net zoals bij de “kunstenaarsfiguur” die een Pinokkio probeert te maken, maar daar telkens in mislukt. Ronaldo wordt nu promotioneel ondersteund door een productiebureau en dat doet hen wel erg op een theatergezelschap lijken. Wanneer ze volgend seizoen op dezelfde buitenlandse festivals hun opwachting maken, zal het publiek van hen iets nieuws verwachten.

Johnny Ronaldo: “Alleen al daarom zou het goed zijn dat het ministerie van Cultuur een aparte subsidiecategorie voor circus voorziet. Dan zouden we wellicht kunnen rekenen op meer structurele ondersteuning.”

Danny: “Het is belangrijk dat we ons eigen materiaal, zoals de maskers, blijven maken, maar het is voor ons weinig interessant om aan de tribunes te zitten lassen, zoals we ongeveer de hele vorige winter gedaan hebben. Ik zie dat nog niet zoveel theateracteurs doen.”

ALLEEN MET PAARDEN EN ACROBATIE

Het circus in Vlaanderen heeft het op dit moment niet zo gemakkelijk. Recentelijk deed de overheid zelfs het voorstel om de nog actieve circussen te laten samenvloeien tot één groot circus. Johnny Ronaldo: “Ik heb hen gevraagd of ze iets van wijn kennen. Elke wijn heeft zijn eigen boeket. Die giet je toch ook niet bijeen?”

De ongemeen boeiende tentoonstelling “Kom binnen, kom binnen: het circus gaat beginnen!” toont nochtans dat het Belgische circus op een rijke traditie kan bogen. André de Poorter, die in de Leiegemeente Zulte het Belgisch Circusarchief beheert, stelde zijn rijke verzameling ter beschikking: er zijn merkwaardige attributen te zien van het begin van deze eeuw, foto’s en zelfs maquettes die al lang verdwenen circussen in herinnering brengen. Maar het fraaist is het grote aantal affiches, die gebruikt werden vanaf het moment dat men met het circus begon rond te reizen. Het zijn niet alleen kleurrijke spiegels van het circusverleden, maar ook sociaal-historische documenten die informatie verschaffen over klederdracht, taalgebruik en technieken van die tijd. Het is even grote volkskunst als het circus van die vervlogen dagen.

André de Poorter legt uit waar de term circus vandaan komt: “Het verwijst naar ‘circle’, vandaar de ronde vorm. Die werd gebruikt omdat men oorspronkelijk alleen met paarden en acrobatie werkte. Voor de rijvaardigheid en om de zichtbaarheid van het publiek te vergroten, werd de cirkelvorm gebruikt.”

“Het eerste vaste circus zou zijn opgericht in 1772 door de Engelsman Philip Astley. In 1787 verzorgde hij een reeks voorstellingen in de manege van de Warande in Brussel. Ook bij ons begon men aanvankelijk met paardendemonstraties en acrobatie. Pas veel later werden er andere dieren en een clown bij betrokken.”

“Zeer populair in de tweede helft van vorige eeuw was trouwens het theater, een houten gebouw dat net zoals het circus samen met de kermis in een dorp kwam te staan. In het begin van deze eeuw deden veel leden van turnclubs hun intrede in het circus. Ze wilden geen grijs bestaan en trokken mee op met andere artiesten. Aanvankelijk was dat niet altijd in verplaatsbare circussen – die trouwens bestonden uit houten panelen en een houten dak en niet uit tentzeil zoals we dat nu kennen. In steden als Brussel, Luik en Antwerpen waren er vaste circusgebouwen.”

“In Gent, dat steeds een belangrijke uitvalsbasis voor het circus is geweest, waren er zelfs twee: De drie sleutels, een gebouw dat bestond tot aan de Eerste Wereldoorlog, boven de trappen van het Sint-Pietersplein en vooral Het Nieuwe Circus, een prachtig circus dat zijn hoofdingang voor de gegoede burgers had in de Sint-Pietersnieuwstraat en een kleinere ingang in de Lammerstraat voor het publiek ‘van galerij en paradijs’. Het circus, dat ook diende als manege, film- en variététheater, kon 4500 plaatsen aanbieden. De laatste voorstellingen werden in 1944 gegeven. Nu staat het gebouw er maar troosteloos bij.”

VELE CIRCUSSEN EVOLUEERDEN NIET

“De eerste circusprogramma’s, tot rond 1925, duurden veel langer dan nu.” vervolgt André de Poorter. “Na het vertonen van diverse nummers werd immers als slot nog een pantomime opgevoerd. Dat was een groots opgezet schouwspel met een verhaal, dat aan een theatervoorstelling deed denken. Het circus De Jonghe is het grootste en belangrijkste geweest dat we in ons land hebben gehad. In 1952 maakte het nog een tournee van zes maanden door Belgisch Congo, het stopte in 1963. In de jaren vijftig en zestig kwamen veel circussen in de problemen door de druk van de commercialisering. Eigenlijk was Circus Jhony een van de weinige circussen die deze crisis wist te overleven. Het heeft het uitgehouden tot 1980.”

Wie af en toe nog eens een circusvoorstelling bezoekt, kan zich niet van de indruk ontdoen dat veel circussen – met gelukkige uitzonderingen als Ronaldo en Picolini – op artistiek, technisch, maar vooral op infrastructureel vlak te weinig geëvolueerd zijn. De tentoonstelling in het Jubelpark bewijst dat veel artiesten vroeger veel meer inspanningen deden om artistiek hoogstaande voorstellingen te leveren. Maar ze hebben het ook niet makkelijk: door de crisis in het circus in de jaren vijftig en zestig is er een generatie die nauwelijks met dit medium geconfronteerd werd en er dus ook van kindsbeen af geen interesse voor ontwikkeld heeft. De overzichtstentoonstelling kan een belangrijk inhaalmanoeuvre betekenen.

Circus Ronaldo is op 14 en 15/8 om 19.00 te gast in Maaseik in het kader van het festival Theater op de Markt.

De tentoonstelling “Kom binnen, kom binnen, het circus gaat beginnen!” is nog open tot en met 23/8, van dinsdag tot zondag, telkens van 10.00 tot 17.00 in het Jubelparkmuseum.

Paul Demets

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content