‘Lichte dwalingen’ heet het tegenvallende tweede boek van Duitse literaire belofte Elke Schmitter.

M evrouw Sartoris was drie jaar geleden het romandebuut van de Duitse schrijfster Elke Schmitter (°1961). Het maakte enige indruk omdat een verhaal met een hoog Bovary-gehalte werd ingebed in een thrillerachtig kader. Vooral de precieze, koele toon leek veelbelovend. Helaas zijn de verwachtingen niet uitgekomen. De titel van de opvolger, Lichte dwalingen, zou ook kunnen slaan op de onderneming waarin de schrijfster faalt.

Deze keer maken we kennis met Selma Craiss, een presentatrice van programma’s over ‘geesteswetenschappelijke onderwerpen’. Selma is een getrouwde vrouw die af en toe iets schrijft voor geleerde tijdschriften. Ze is in de veertig en ze kent haar pappenheimers in de vorm van Husserl, Habermas, Foucault, Derrida, Liotard en Lacan. Met de jaren heeft Selma echter haar gedrevenheid verloren. Ze verdraagt het koeterwaals van sommige filosofen niet meer: ‘Nu bestudeerde ze een nieuw essay van een nog steeds levende god en moest allerlei rituelen ontwikkelen om eraan toe te komen. Ze worstelde met hoogdravende onheldere beweringen en had last van een gevoel van wantrouwen jegens een toon die haar niet langer kon bekoren. In haar linkeroorschelp zat een klein korstje. Ze peuterde eraan tot ze bloed zag op haar nagel.’

Selma’s man heet Wolfgang en doceert ver weg in Californië. Geen wonder dat Selma in haar toestand van doorleefde verveling gemakkelijk verliefd wordt op de veel oudere Konrad Waal, een theaterregisseur. Deze verliefdheid heeft geen gevolgen. Maar zo rechtlijnig verloopt Schmitters vertelling niet. Van meet af aan worden drie andere vrouwen van ongeveer dezelfde leeftijd in het spel gebracht. Selma spiegelt zich nog het meest aan haar vriendin Bettina Melker. Bettina is interessant omdat ze haar intellectuele ambities heeft opgeofferd voor het moederschap, wat in de ogen van de kinderloze Selma zowel een daad als een staat van verdienste is. Selma beseft ook wel dat Sophie, het dochtertje van Bettina, een pion is op het veld van de huwelijkse sleur. Dat blijkt voortdurend uit Bettina’s omgang met de echtgenoot: ‘Maar het bestaan van Sophie bood haar evengoed de gelegenheid elk gesprek te onderbreken: want elk moment kon ze opstaan en verdwijnen omdat ze beweerde dat ze “iets” gehoord had.’

Verder maken we nog kennis met Marlene Müller-Scharté, een wakkere galeriehoudster en met Angelika Duppel, een lesbische angliste die na twintig jaar de bakens verzet door plotseling zwanger te worden en daarmee opschudding verwekt in een milieu dat elke fundamentele gedragsverandering als een bedreiging ervaart. Dit gegeven – een inbreuk op de ongeschreven regels van de kring – had de aanzet kunnen zijn van een roman die niet geschreven is. Dat is jammer, want de hilarische bladzijden over de ontmoeting van Angelika met haar toekomstige schoonouders behoren tot de beste van het boek.

IDENTIEKE ANGSTEN

Niet dat Schmitter zoveel personages opvoert is een bezwaar, wél dat bijna al die vrouwen er meningen en gevoelens op na houden die inwisselbaar zijn. Ze behoren allemaal tot de sociale middenklasse, gebruiken stuk voor stuk hetzelfde idioom en ze bewegen zich zonder uitzondering in een Berlijns semi-artistiek milieu dat dient als achtergrond van een emotioneel leven waarin ze identieke angsten delen. Ze leven niet echt en ze sloven zich uit om voor de wereld te verbergen wat ze in hun diepste wezen zijn. Ze hebben met elkaar gemeen dat ze de anderen beschouwen als vage decorstukken aan de hand waarvan ze hun eigen emotionele oprispingen kunnen peilen en vorm kunnen geven. Ze praten met elkaar om te verhullen dat ze alleen maar met zichzelf bezig zijn en om te verbergen dat ze al kletsend meer over zichzelf te weten willen komen.

Het rare is nu dat de schrijfster van die constellatie en mentaliteit geen gebruik maakt om een ironische afstand te scheppen. Ze neemt haar personages bloedserieus en ze lijkt er zelfs in over te vloeien. Alsof Elke Schmitter niet wil inzien dat al haar personages elke gelegenheid aangrijpen om hun onbeduidendheid te rationaliseren. Het enige wat ze willen, is comfortabel overleven. Op Bettina’s opmerking dat het hun toch niet slecht gaat, repliceert Selma verdrietig: ‘Afgezien van het feit dat ik liever dood was. Het enige wat ik kan opbrengen, is mededogen, en dat betreft hoofdzakelijk mezelf.’ En ze voegt er verduidelijkend aan toe: ‘Ik zou nooit iets ondernemen dat riskant is alleen maar om me niet te vervelen.’

De lezer strandt in een brei van pseudo-diepzinnige contourloosheid die hem reikhalzend doet uitzien naar de laatste bladzijde. Het is alsof Schmit-ter op één vrouwenlichaam een aantal marionettenkoppen heeft geplaatst die om de beurt een lange monoloog van elkaar overnemen. Die koppen roken, drinken, liggen en staren. Selma mag dan een filosofe zijn, ze is vooral een expert in het futiele. Daartegen zou niet eens veel in te brengen zijn, als die vrouw niet zo verdomd arrogant was en zich zoveel beter voelde dan al die anderen die soms als een vuiltje in haar blikveld dringen. Als ze thuis Olga aan het werk ziet, heeft Selma vage schuldgevoelens omdat ze de Poolse poetster maar een karig loon betaalt, terwijl zijzelf al liggende hopen geld verdient. Maar over één ding maakt Selma zich wel degelijk zorgen: ‘Haar Duits werd slechter als ze met Olga sprak.’

Piet de Moor

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content