Aloysius Jin, aartsbisschop van Shanghai, over godsdienst in China en het nieuwe religieuze reveil.

Monseigneur Aloysius Jin S.J. is 83 jaar oud en aartsbisschop van ‘de zichtbare kerk’ van Shanghai. Er is namelijk ook een onzichtbare, clandestiene kerk, geleid door de 99-jarige kardinaal Ignace Kung. Die verliet China dertien jaar geleden voor de VS, noemt Jin een collaborateur van het communistische regime en stuurt elk jaar een rondschrijven aan alle bisschoppen van de VS dat Jin een oplichter is, met als resultaat dat de aartsbisschop van Shanghai uit de Verenigde Staten geen cent hulp krijgt. Het zit Jin hoog, maar kardinalen zijn nu eenmaal voor het leven benoemd. De ruzie tussen de ‘Patriottische Kerk’, die door Peking erkend is, en de ‘Clandestiene Kerk’ gaat op andere vlakken onverminderd voort. Zo heeft de ‘Patriottische Kerk’ in Peking eind vorig jaar nog vijf nieuwe bisschoppen gewijd – hier en daar beweert men onder druk van het regime in Peking, dat wilde reageren op de wijding in Rome van twaalf bisschoppen. De toenadering tussen Peking en Rome is nog ver te zoeken – dat is een hoofdopdracht voor monseigneur Jin.

Hij heeft een kerk en een klooster en een seminarie staan op een mooie heuvel buiten Shanghai, monseigneur Jin, met een mooi uitzicht op een stuk China, en veel hemel. Hij heeft er 27 jaar gevangenis op zitten: toen hij in 1951, na de revolutie, met zijn jezuïetenopleiding weer in China aankwam, “op het verkeerde moment”, werd hij onmiddellijk opgepakt als “internationaal spion” die persoonlijk door paus Pius XII naar China gezonden was om het communisme ten val te brengen. Niet waar, zegt hij: Pius XII nooit van dichtbij gezien. Nu draagt hij graag een Baskische muts, en hij is een beetje kouwelijk geworden. Hij praat traag, maar niet echt aarzelend Frans. Hij is fier op de buitenlandse professoren die hij heeft aan zijn seminarie, en op zijn 159 seminaristen – en een vijftigtal studenten op het klein seminarie. “Dat is op z’n minst een troost.”

Hij zegt: “In Shanghai zijn er geen roepingen meer. In Shanghai is de regel al dertig jaar de familie met één kind. En het enige kind komt niet naar ons – als het al zou willen, zijn de ouders tegen. Op het platteland, in dorpen die echt katholiek zijn, heb je nog kroostrijke gezinnen met drie, vier, vijf kinderen. Maar in de grote stad is de controle overal. Het is ook een gewetenskwestie. Met 1,3 miljard Chinezen heb je al een bevolkingsexplosie. Als je dan nog veel kinderen gaat toelaten, krijg je problemen met onderwijs, werk, sociale zekerheid, huisvesting… Er heerst nu al een verschrikkelijke werkloosheid in China. Zulke problemen kunnen tot burgeroorlog leiden en tot internationale oorlogen. De katholieken komen ons niet veel meer vragen tegenwoordig. Ze kennen de antwoorden al. Maar als ze ’t mij vragen zeg ik, ik ben tegen abortus, maar ik ben voor gezinsplanning, je kunt beter preventieve maatregelen nemen dan abortus te plegen. Dus ik laat toe dat mijn katholieken de pil nemen. Wat de Heilige Vader niet vrolijk stemt.

Al die enige kinderen zijn trouwens rotverwend en egoïstisch, en daar komen ook sociale problemen van. Misschien zal China over enige tijd wel twee kinderen toestaan. Toch is die politiek van gezinsplanning een noodzaak in China. U komt uit België. In Shanghai hebben wij meer inwoners dan in heel België: dertien miljoen met verblijfsvergunning, en nog eens drie miljoen zonder. Evenveel als in heel Australië. ’t Is niet fair.

In dat Shanghai heb ik maar 160.000 katholieken. Eén op honderd. Maar ik heb slechts een vijftigtal priesters, sommige al héél oud. En dan een deel jongeren, pas gewijd. Want tussen 1955 en 1986 was geen enkele priesterwijding mogelijk in heel China: dat was de vervolging onder Mao. Tijdens de zogenaamde Culturele Revolutie heeft men dan alle kerken, boeddhistische tempels en moskeeën gesloten. Pas na de dood van Mao en van zijn vrouw is de politiek weer toleranter geworden. Momenteel zijn wij dus tevreden, vergeleken met de tijd van Mao zijn we nu veel vrijer. Maar vergeleken met u, in België, hebben wij veel minder, nietwaar? Ik ben teruggekomen in Shanghai in 1982. Toen heb ik het seminarie weer opgestart, dat heeft sindsdien 218 priesters gevormd, wat niet slecht is. Maar een tiental heeft ons verlaten, en dat is vervelend. In Shanghai kan de bekoring zeer sterk zijn voor jonge mensen die van het platteland komen. Dat is ons grootste probleem – jaja, dat is nog maar tien procent, maar nog anderen zullen weggaan, nietwaar? Dat is bijna onvermijdelijk. En in mijn diocees is het tekort aan priesters het grootste probleem. Bekeerlingen hebben we veel.

Vroeger hadden we in China het confucianisme. Dat is verdwenen. En het marxisme gaat nu ook weg. Van die zestig miljoen partijleden waren er maar weinig die het marxisme bestudeerden of beleden. Nu heb je een marxisme met een Chinees karakter, met een vrije markt. Een eerste fase die zeker honderd jaar zal duren. Dat is een troost.

Hoe staat u tegenover die ‘clandestiene’ kerk?

Jin: Onze kerk is verdeeld, dat is ook een groot probleem. En ik vind geen opvolger. Je hebt de clandestiene, ‘zwijgende’ kerk en de open, zogenaamd ‘patriottische’ of ‘officiële’ kerk – dat is allemaal niet juist. Wij zijn even trouw aan de paus als enig ander, en wij werken aan de normalisering tussen de Heilige Stoel en Peking. Terwijl de clandestiene kerk helemaal niet zwijgt, zij maakt een hoop lawaai, zowel binnen als buiten China.

Daar komt bij dat we toch in dit communistisch systeem leven. De Chinese communisten geven ons een zekere vrijheid, maar die blijft toch heel beperkt. De partij moet toch alles controleren, de democratische partijen, de godsdiensten, en bovenal alle clandestiene activiteiten. Aangezien de communisten hun oorlog gewonnen hebben dankzij hun clandestiene activiteiten, zullen ze niet dulden dat anderen dat ook doen. Daarom is de clandestiene katholieke kerk in feite veel strenger bewaakt dan wij, de open kerk – van ons weten de communisten dat wij geen acties ondernemen om de regering ten val te brengen. Wij doen alles in het openbaar.

Aangezien de regering alles in handen heeft, proberen wij een goede verstandhouding met haar te hebben. Kijk: je hebt toestemming nodig om kerken te openen, om boeken te publiceren, om een seminarie te houden… Ik heb een uitgeverij en een drukkerij, ik heb driehonderd boeken gepubliceerd – maar voor elk boek heb ik een toestemming op papier nodig. Laat ik nu de confrontatie aangaan met de regering, dan krijg ik geen toestemming meer voor mijn boeken, voor mijn sociale werken, voor mijn avondschool informatica, voor mijn pelgrimscentrum hier… Maar volgens de richtlijnen van paus Pius XII is elke communistische regering in essentie slecht, en mag de kerk daar geen enkele relatie mee onderhouden. Dat is de totale confrontatie.

Wij volgen recentere richtlijnen, die de dialoog vooropstellen. Toch zijn er heel wat dingen die ik nog niet mag. Ik mag niet naar Rome gaan. Ik mag geen normaalscholen oprichten, of middelbare scholen of universiteiten. Alleen avondschool. Men hoort nu veel spreken over een mogelijke normalisering tussen Peking en de Heilige Stoel. Paus Johannes Paulus is paus Pius XII niet. Toch blijft de Chinese regering wantrouwig. Vanwege zijn Poolse afkomst misschien: misschien zijn de veranderingen in Oost-Europa wel mede door hem veroorzaakt? Ik heb tegen de regering gezegd: in Polen is de bevolking voor tachtig procent katholiek; hier in China maar één procent, hier dreigt geen groot gevaar. Toch blijven ze argwanend.

Misschien heeft ze gelijk met haar argwaan? De Chinezen hebben opnieuw veel belangstelling voor godsdienst.

Jin: Voor 1949 waren er in China maar 600.000 protestanten. Tegenwoordig zijn er 24 miljoen! Godsdienst trekt geweldig aan, zij het de katholieke veel minder. Wij zijn verdeeld, dat is één probleem. En we zijn te strikt.

Maar wat je binnen in China hebt, dat zijn de populaire godsdiensten. Die zijn verboden omdat de regering er bang voor is. Omdat in de geschiedenis – vooral in de negentiende eeuw – de revolutionairen vaak in die populaire sekten zaten. De Witte Lotus-beweging in de vorige eeuw bijvoorbeeld. Daarom zijn ze nu zo hard voor de Falung Gong, omdat die beweging zo sterk groeit en zij niet van sekten houden. Dus worden die verboden. Als de aanhangers van zo’n volksgeloof zich laten dopen door de protestanten, dan zijn die oppervlakkig wel protestant, maar in hun hart hangen ze het oude volksgeloof nog aan. De islamieten staan ook slecht aangeschreven, want die hebben separatistische neigingen. Die zijn wel met veertig miljoen. Dus, tegenover godsdienst staat de regering altijd wantrouwig. Ze erkent wel dat er een opleving is en ze tolereert die, maar ze is ongerust. Ze blijven atheïst, in die zin zijn ze nog marxisten.

Het probleem voor de regering is dat ze een antwoord moet vinden op die religieuse opleving?

Jin: Aanvankelijk hamerde de propaganda op het marxisme. Nu niet meer. Het marxisme als zodanig trekt niet meer aan. Daarom is de regering overgestapt op het patriottisme. Ze duldt religies, maar moedigt ze niet aan. Het gaat tenslotte over mensen die geloven in een God. Terwijl de communisten zelf niet geloven. Daar zit een fundamenteel onderscheid. En dat jaagt hun angst aan. Terwijl het niet nodig is bang voor ons te zijn: wij doen niet aan politiek.

Is de partij zich bewust van het feit dat de mensen niet meer in hen geloven?

Jin: Ik geloof niet dat ze aan zelfvertrouwen ingeboet heeft, want ze heeft natuurlijk nog wel alle macht. Anderzijds, jongeren aantrekken voor de partij is moeilijk. In China dreigen twee gevaren: de werkloosheid en de corruptie. De corruptie onder ambtenaren is heel ernstig. Dat maakt het volk ontevreden. De boeren, die zo weinig grond hebben om te bewerken, zakken af naar de stad en vinden daar geen werk en geen middelen om te overleven. Dan worden de jongeren snel dieven en de jonge meisjes belanden in de prostitutie. China wordt bedreigd door enorme sociale problemen. Een land met een miljard inwoners besturen is niet gemakkelijk.

Heeft de regering gelijk dat ze de ontwikkeling van de Falung Gong vreest?

Jin: In het begin heeft de regering de Falung Gong getolereerd. Maar toen ze die manifestatie hielden naast de deur van het Centraal Comité, is de regering geschrokken. Toen bleek ineens dat die Falung Gong een heel strikte, gedisciplineerde organisatie hadden. En nu, na zes maanden offensief, is ze er niet in geslaagd de Falung Gong uit te roeien. En er zaten zoveel communisten bij dat de regering nu ook niet meer zeker is van haar eigen mensen. Weet u, het leven is duur geworden, zeker medische verzorging en geneesmiddelen, en de werklozen hebben geen sociaal vangnet.

Komen de communisten ook bij u aankloppen?

Jin: Als communisten willen gedoopt worden, vragen wij hen uit de partij te gaan. Anders doen we het niet. Maar zowat het enige wat de mensen nu nog interesseert, is rijk worden. En vooral snel rijk worden, op gelijk welke manier. Want geld heb je echt nodig nu, en met geld heb je mogelijkheden. Maar als ze eenmaal rijk zijn, voelen ze zich leeg. Dat is dan toch een kans voor ons, om het geloof te verspreiden. Maar we hebben niet genoeg mensen daarvoor. En geen geld. En natuurlijk laat de regering ons ook geen mogelijkheden, zelfs als we wél geld zouden hebben. Een dagblad mogen we niet maken, een weekblad is het maximum. Kleine radiostations mogen nu ook al. Geen tv…

U mag niet bij de paus op bezoek gaan, maar als de paus hierheen komt?

Jin: Ik mag niet naar Rome. En de paus heeft diplomatieke betrekkingen met Taiwan. Hij erkent de regering niet. Hij erkent alleen de regering van Taiwan als enige wettige regering van China: hoe zou hij dan hier kunnen komen? Dat is een politiek probleem, geen religieus probleem.

Wordt u door de regering niet gebruikt om aan te tonen dat er godsdienstvrijheid is in China? Is het niet vanwege die dubbelzinnige positie dat u zo weinig mensen aantrekt? Omdat u het conflict uit de weg gaat?

Jin: Maar weet u, wij zijn hier niet zoals bij u. U bent gewend aan stakingen en protest en manifestaties enzovoort, maar Chinezen hebben daar hoegenaamd geen belangstelling voor. De katholieken hier hebben veel liever dat ik geen confrontaties aanga met de regering. Want als ik een confrontatiepolitiek voer, brengt dat de katholieken in een heel moeilijke positie. Hier in Shanghai – wij hebben ook een ondergrondse kerk, zoals ik zei – vinden 95 procent van de katholieken dat het niet de moeite loont de confrontatie aan te gaan. Veertig jaar geleden heeft kardinaal Kung dat wel gedaan, en het heeft niet gewerkt. En nu is hij naar de VS, en roept vandaaruit de mensen op voor het martelaarschap, en vaardigt directieven uit tegen de Chinese regering. Dat is niet eerlijk! Eén, een goede herder verlaat zijn kudde niet. Ik, ik ben heel voorzichtig, want alles wat ik doe, zal gevolgen hebben voor mijn katholieken. En twee, het is nogal gemakkelijk de anticommunistische held uit te hangen in het buitenland. Maar al onze katholieken wonen hier. Als wij de confrontatie aangaan, verliezen zij hun werk, kunnen hun kinderen niet meer naar de universiteit… Dat zijn ernstige consequenties, waar men toch aandacht voor moet hebben. Martelaar zijn is niet zo gemakkelijk.

Trouwens, de Chinese communisten zijn heel subtiel, die zullen je geen martelaar laten worden. Die pakken je op en veroordelen je op een niet-religieus voorwendsel.

Foto’s Maria Fialho

Sus van Elzen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content