Weinigen hebben zoveel kwaadgesproken over de Belgische monarchie als de Coburgs. Leopold I noemde de Belgische grondwet en de rol die daarin voor hem was voorzien een absurditeit. Albert I zag de constitutionele monarchie als een kwalijke grap. En aan een van zijn bezoekers zou Boudewijn ooit hebben toegegeven – al valt een grapje hier niet uit te sluiten – dat ook hij een republikein was.

Met de komende feestelijkheden rond de tiende verjaardag van het koningschap van Albert II en de herdenking van de dood van koning Boudewijn wachten die steeds kleiner wordende groep republikeinen moeilijke dagen.

Eigenlijk werd het republicanisme meteen na de Belgische onafhankelijkheid in de knop gesmoord door Alexandre Gendebien toen die ermee dreigde de populaire en republikeinsgezinde Louis de Potter van het balkon van het Paleis der Natie te gooien als hij het waagde het woord republiek uit te spreken. De Potter hield zijn mond. Naderhand zijn republikeinen er nooit meer in geslaagd de Belgische monarchie in het gedrang te brengen.

Ook de socialisten hebben nooit de lucifer aan die hooiberg durven te leggen. Zelfs in de woeligste dagen van de Koningskwestie werd het voortbestaan van de monarchie nooit in twijfel getrokken. Uitgerekend de socialist Achille Van Acker poneerde dat het Belgische volk de monarchie nodig heeft als brood. En iedereen nam die stelling op voor goede munt.

En toch heeft die constitutionele monarchie – zoals Leopold I beweerde – iets absurds. Na afloop van de Koningskwestie schreef Paul-Henri Spaak in Le Peuple: ‘Wij betuigen de koning meer respect en achting dan gelijk wie. Het protocol eist, domweg, dat we hem geen vragen stellen; dat we alleen op zijn vragen mogen antwoorden. We omringen hem met duizend en één manifestaties van alle slag die zelfs het meest solide stel hersens op de proef zouden stellen, waarna we hem – zo staat het in de grondwet – alle macht ontzeggen.’

Grondwetspecialist Francis Delpéré heeft dat ooit mooi uitgelegd voor de camera’s van de RTBF: ‘Als we de grondwet goed bekijken, dan is het duidelijk dat de koning geen enkele macht heeft. De enige opdracht van de koning bestaat erin af en toe een druppel olie aan te brengen in het raderwerk van de staat, zoals een uurwerkmaker dat zou doen.’

Die machteloosheid sluit evenwel niet uit dat het contact met het koningshuis op sommige politici een bizarre uitwerking blijft hebben. Volgens oud-minister en grondwetspecialist François Périn bestaat daarvoor een freudiaanse uitleg – al heeft hij die bewering, jammer genoeg, nooit toegelicht.

Volgens de Luikse prof geven sommige politici al na de eerste audiëntie blijk van een stuitende onderdanigheid. Terwijl anderen meteen de indruk wekken dat ze op bijzonder vertrouwelijke voet staan met het staatshoofd en prompt kwistig strooien met weetjes over het intieme leven van de vorst en zijn entourage.

Een derde groep geeft graag de indruk dat ze het koningshuis onder de duim houdt. Zoals de liberale kopstukken die meenden via het boek van journalist Pol Van den Driessche aan de koning te moeten laten weten dat ze niet gediend zijn van de bondieuserie van diens oudste zoon en troonopvolger. Of kroonprins Filip zet zijn, volgens hen, stuitende vroomheid onder de stolp, of hij kan de troonopvolging wel vergeten.

Een wat geoefend waarnemer zou denken dat ministers andere kanalen kennen om dit soort vermaningen aan het staatshoofd door te spelen. Bijvoorbeeld door aan de mouw van ’s konings kabinetschef te trekken en die op hun bezorgdheid te attenderen.

Daarom werd het verhaal in Van den Driessches boek aanvankelijk in politieke kringen gauw afgedaan als een kwakkel van formaat. Maar een beetje navraag leerde snel dat een aantal liberale capo’s zich in het bijzijn van het journaille stoerder hadden voorgedaan dan ze zich in werkelijkheid konden veroorloven. Kortom: een wat gênante situatie.

Blijkbaar is het de liberale ministers compleet ontgaan dat de opstellers van het constitutionele meesterwerk, wat de Belgische grondwet van 1831 was, dit alles al hadden voorzien. Er is daar het belangrijke en gelukkig nooit gewijzigde artikel dat stipuleert dat geen enkele akte van de koning gevolg kan hebben als die niet is ondertekend door minstens één minister, die daardoor alleen al alle verantwoordelijkheid op zich neemt. Dit artikel heeft al veel politieke dwaasheden voorkomen.

Het is dan ook wat overdreven te beweren, zoals sommigen, dat de eenheid van het land afhangt van de koning. Het getuigt van weinig vertrouwen in de natie, in het volk, dat het land zonder al te veel accidenten heeft gemaakt tot wat het is.

Ook republikeinen tonen vaak weinig vertrouwen in dat volk dat zij er voortdurend van verdenken zijn soevereiniteit te willen verkwanselen aan de met gouden stiksel behangen vorst. Terwijl dat volk daar helemaal niet aan denkt. Alleen vindt de gemiddelde Belg, maar ook de gemiddelde Vlaming – de opiniepeilingen lijken dit toch aan te geven – het een hele geruststelling dat iemand, de uurwerkmaker van Laken, af en toe wat olie in de machine spuit.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content