?Ik denk dus ik ben?, was de vlag waaronder Knack deze zomer beroemde denkers en wetenschappers uit het verleden portret- teerde. Hoe zat het met de uitvinder van dat bekende zinnetje ?

WIJLEN Jean-Paul Sartre spreekt : ?De God van Descartes is de meest vrije van alle goden die ooit door de menselijke geest werden vervaardigd.? Wat een mooie zin. En hier, op deze kalme augustusmiddag in Leiden, hangt inderdaad geen enkel vermoeden van een door zijn bemoeizucht overwerkte of anderszins geambeteerde God in de lucht. En dat zal 360 jaar geleden ook wel niet het geval geweest zijn toen in deze voorname stad een van de beroemdste wijsgerige boeken aller tijden verscheen : het ?Discours de la Méthode? van René Descartes.

Het door zijn bescheidenheid opvallende huis vertedert. Donkere baksteen, gevelplaat, romantisch grachtje voor de donkergroene deur. Dit is Nederland, ook toen al de breeddenkende en verdraagzame natie waar de Franse filosoof zich tussen 1629 en 1649 op tal van adressen vestigde. Een paar keer kwam de aartsvader van de moderne westerse wijsbegeerte ook in Leiden terecht. Hier, aan de Rapenburg 21, huurde hij begin 1640 een pand van zijn leerling en vriend Jan Gillot. Een jaar nadien zocht hij, een eind buiten de stad, het kasteeltje ?Endegeest? op. Want als iemand van kleine adellijke afkomst had hij het goedmoedig burgerlijke leven in open lucht lief : wat prakkiseren tijdens het tuinieren.

VERLOEDERING.

Nochtans leefde René Descartes in een turbulente tijd. Over heel Europa woedden oorlogen rond feodale erfopvolgingen of rond religies, altijd met wel ergens een wortel in de kloof tussen Duitsland en Frankrijk of tussen het katholicisme en de protestanten, wat bijna hetzelfde was. Er werd melding gemaakt van boerenopstanden, frondes, voedselrellen, wreedheden en tussen 1640 en 1652 een voor iedereen voelbare economische crisis. Kerkelijke autoriteiten of schrijvers (zoals pater Garasse) verkondigden neerslachtig dat vooral Frankrijk in een morele en intellectuele put was geraakt. Dat bleek, bijvoorbeeld, uit de brutale vulgariteit van de meeste kroegliedjes.

Ook Descartes signaleerde meer dan eens de verloedering van de zeden in zijn eigen tijd. Vooral de vaststelling dat vrijwel niemand nog wist waarin hij of zij eigenlijk geloofde, zat hem dwars. Nochtans lag zijn leven, maar dat wist hij uiteraard zelf nog niet, veelbelovend ingebed tussen dat van zijn grote voorganger Michel de Montaigne (1533-1592) en zijn misschien nog meer bezielende opvolger Blaise Pascal (1623-1662), om te zwijgen over Benedictus de Spinoza (1632-1677) en diens aangrijpend ethisch humanisme. Voeg aan dat trio nog Gottfried W. Leibniz (1646-1716) toe en ziedaar de echte reuzen van de moderne (?nieuwe?, zei men destijds) filosofie. Twee eeuwen later zal Friedrich Nietzsche ( ?Also sprach Zarathustra?) hun werk nog dieper in de Europese grond heien.

Uw verslaggever bevindt zich in dit Hollandse stadje met zijn fraaie bibliotheken om nog eens goed voor het westerse denken en ons eigen leven de betekenis te kunnen navoelen van het roekeloze opschrift boven de deze week eindigende vakantiereeks in Knack : ?Ik denk dus ik ben?, je pense donc je suis of cogito ergo sum. Er zullen, behalve een paar passages uit de bijbel, niet veel kernachtige zinnen zijn die door zoveel aardbewoners uit het hoofd werden geleerd en achteraf onthouden. Het zou verbazing wekken als niet een of andere rockzanger hem nooit zou hebben gebruikt voor een van zijn platenhoezen.

Maar wat bedoelde Descartes nu eigenlijk met die vijf (in het Latijn drie) simpele woorden ? Wie een bepaald soort boeken heeft gelezen, of dat op school moest doen, herinnert zich wellicht dat reeds de oude Grieken en vooral Plato zich bezighielden met het bij nader toezien bizarre verband tussen denken en werkelijkheid. Bestaat die wel ècht, of is zij een product van de menselijke verbeelding ? Hoe gebeurt het eigenlijk, dat wij werkelijkheid menen te kennen ? Enzovoorts. Dit soort doorgedreven menselijke verwondering ontlook al een paar duizend jaar geleden. Ze blijft duren, hoe knap die Hubble-telescoop of die Nasa-satellieten ook in elkaar mogen zitten. Wie ben ik en waar kom ik vandaan ?

BOMMENLEGGER.

Drie uur aandachtig lezen, op een frisgeverfde zitbank naast een door stille zwanen bezwommen Leidse gracht, volstaan om het boek ?Over de Methode? van René Descartes (die dit jaar zijn vierhonderdste geboortedag zou mogen vieren) nog eens goed door te nemen. Het is geen lange tekst, hij bevat slechts vijf, zes keer zoveel letters als deze weekbladbijdrage. Veel vakfilosofen korten de oorspronkelijke titel ?Discours de la Méthode pour bien conduire sa raison et chercher la vérité dans les sciences…? familiair af tot ?de Methode?, dat schrijft makkelijker.

Kennis maken met het boek, of dat opniew doen, biedt twee grote verrassingen. De eerste ligt hierin : wat een simpel en vreedzaam werkje is dit ! Het lijkt wel een sappige vertelling van grootvader met de pijp bij het haardvuur. Stond Europa dààr nu drie eeuwen lang voor overhoop ? De tweede verbazing is : hoe kon, met alles wat we nu weten over de kerkelijke brandstapels en de Inquisitie begin zeventiende eeuw, Descartes zijn sceptische wijsheden publiceren zonder echt ?last te krijgen? van de geestelijke overheid ? Integendeel, zijn vroomheid en godsgeloof werden door vriend en vijand geprezen.

De verklaring voor die twee verrassingen is, vandaag, niet ver te zoeken. Primo : grote, historisch beklijvende formuleringen zijn bijna altijd eenvoudig, zoals ook Albert Einstein met zijn E = mc² bewees. En secundo : Descartes was een zo handige bommenlegger, dat de explosie pas na tien, twintig jaar volgde. In die woest polemische eeuw van hem, barstensvol verhitte theologen en moralisten die zich radeloos verdedigden tegen de opkomende Wetenschap, toonde hij zich onvoorstelbaar hoffelijk, fluwelig, flegmatiek, onderdanig, bedaard, minzaam, voortdurend uitnodigend tot kritiek op zijn gedachten… en toch zo waardig.

Eigenlijk zei hij tot de paus, de bisschoppen en de paters : ?Kom, ik zal u helpen.? Ik zal u eens en voorgoed een manier van redeneren bezorgen, een denkmethode waarmee u het debat zult kunnen winnen. Om zijn lezers daarvan te overtuigen vertelt hij eerst, kabbelend als een braaf beekje, het verhaal van zijn eigen jeugd en opvoeding. Iets over zijn liefde voor de wiskunde, maar waarom hebben ze daar niet méér mee gedaan dan wat vernuftige werktuigen bouwen ? Iets over zijn ontzag voor de godgeleerdheid en zijn verlangen om zoals iedereen in de hemel te komen. Iets over zijn reizen, want het wijsgerige nut daarvan was al door Montaigne bepleit. Iets over zijn waarnemingen van vreemde legers, andere volkeren (?Perzen of Chinezen?) met hun eigen wetten en leefwijzen, zelfs de klerenmode die altijd weer verandert.

NUTTELOOS LEREN.

Hij raadt aan : wees thuis maar een beetje conservatief, het kan nooit kwaad de eigen tradities gematigd te volgen. Ook : probeer een rechte lijn in denken en doen te trekken, wijk onderweg niet teveel af. Anders raakt niemand uit het bos. Ten derde : besef dat een mens weinig greep heeft op de gang van de wereld. Maar wat hij wèl kan, onaantastbaar, is schuilen in zijn eigen denken. Onze gedachten zijn het enige dat wij volkomen in onze macht hebben. Wanneer we door onze domheid of lusten blunderen, tant pis. Dan blijft ons vermogen om te redeneren nog altijd overeind. Als we maar niet lopen of liggen te wensen wat onmogelijk is. ?Niets ter wereld is zo rechtvaardig verdeeld als het gezond verstand.? Dat, en niet het cogito ergo sum, is de openingszin van het fameuze boek.

Fameus ? Hijzelf noemt ?dit werkje niet meer dan een verhaal, of als u dat liever hebt : een fabel waarin men behalve voor het eigen leven nutteloze voorbeelden er ook zal vinden waaraan men zich best niets gelegen laat. Ik hoop alleen dat sommigen er iets aan hebben.? Toch begint hij, op zijn gemak, de schroef aan te vijzen. ?Ik leerde zoveel dat achteraf waardeloos bleek. Ik wist nooit echt of een uitgebrachte waarheid nu werkelijk waar was. Ik kon altijd wel een tegenargument bedenken.?

Dat moet dus maar eens ophouden. ?Op zekere dag nam ik het besluit om uitsluitend bij mezelf te rade te gaan.? Alles wat een mens wil, moet of kan weten, ligt in zijn eigen geest op ontdekking te wachten. Geloof nooit iets anders dan : wat niet volstrekt zeker is, kan altijd absoluut onwaar blijken. Behoud de methodische twijfel aan om het even wat zich aanbiedt om overdacht te worden.

?Toen realiseerde ik me dat, terwijl ik aldus wilde menen dat alles op leugens berustte, het noodzakelijk was dat ik die dat dacht, iets was. En in het besef dat die waarheid : ik denk dus ik ben zo sterk en zo zeker was dat zelfs de meest extreme veronderstellingen van de sceptici niet bij machte waren haar aan te tasten, meende ik dat ik haar zonder enig bezwaar kon beschouwen als het eerste uitgangspunt van de filosofie die ik zocht.? Gevangen in die kurkdroge zin, scheen zo de eerste straal van ?het natuurlijke licht van de rede.?

Hebben we het ?cartesiaanse denken? hiermee onder de knie ? Leidt deze schrandere man ons nu recht naar de hedendaagse computers, de koele her-indeling van de hele werkelijkheid tot 0 of 1, tot een gaatje of géén, tot een stoot elektrische stroom die dóórkan of niet ? Nee, want met de cerebraal en logisch te doorgronden werkelijkheid moet zeker in de zeventiende eeuw ook een God gemoeid zijn. Wie iets anders beweert, vraagt om zware maatschappelijke moeilijkheden. En dus doet René Descartes prompt een meesterzet.

Hij zegt : ik zie helder en duidelijk in dat ?iets zeker weten? van een grotere volmaaktheid is dan twijfelen. ?Dus ging ik na hoe ik geleerd kon hebben te denken over iets dat volmaakter is dan mezelf. Op evidente wijze kwam ik tot de gevolgtrekking dat er iets moest zijn dat ook werkelijk volmaakter is dan ik.? Die idee (en we zitten nu weer dicht bij Plato) kan Descartes, zo redeneert hij, niet aan het niets hebben ontleend. En hij concludeert : ?er restte slechts de mogelijkheid dat deze voorstelling in mij was voortgebracht (aangeboren) door toedoen van een wezen dat ook werkelijk volmaakter is dan ikzelf (…), in één woord door God.?

Met andere woorden : een godheid garandeert de naadloze verbinding tussen het denken en de erdoor waargenomen realiteit, de materie. Dus liggen theologie en natuurwetenschappen in elkaars buurt. Met die (hier uiteraard in een te kleine notedop weergegeven) stelling kon het tussen de ?rationalist? Descartes en de katholieke theologen niet meer grondig fout lopen. Een mathematische manier van redeneren en het aan ?bewijs? grenzende geloof bleken met elkaar verzoenbaar.

Vrij spoedig begonnen geleerde heren bressen te slaan in tal van Descartes’ vondsten. Zijn God stond immers ver af van goedheid of schoonheid, hij kende geen bezorgdheid voor het ondermaanse. Erger : hij ?bedriegt? de mens met waanvoorstellingen. Hij is een wiskundige wolk, een atheïstische formule, algebra. Het Europa van de intellectuelen bestond toen volop, mee dankzij het Latijn dat in die tijd dezelfde internationale gebruikswaarde had als het Engels vandaag. Toch bleef de gezaghebbende pater Mersenne (die nochtans ook zijn bezwaren had) zijn pupil verdedigen en dus van de sociale ondergang redden.

ZWENDEL.

Daar kwam bij dat Descartes het in sommige proefondervindelijke kwesties, zoals waarom een regenboog kleuren vertoont (de straalbreking van licht), bij het rechte eind had. Ook over de functie van de bloedsomloop en de hartspier had hij de juiste anatomische geschriften gelezen. Alleen verklaarde hij het kloppen of pompen van het hart helemaal verkeerd. Volgens hem was dat orgaan ?warmer? dan al de rest in het menselijk lichaam. Dus kreeg het binnenstromende bloed thermisch een groter volume (het ?zette uit?) en werd zo weer naar buiten gedreven.

Onze man uit Leiden zal, alles welbeschouwd, de geschiedenis niet ingaan omwille van wat hij dacht, want dat was eigenlijk weinig en vooral voorzichtig, maar van de manier waarop. Voltaire (en anderen) zullen zich later erg opwinden over de gemoedelijke zwendel waarmee Descartes op zijn tijd inpraatte èn langs de achterdeur sterk polemische nieuwigheden zoals ?de volstrekte scheiding tussen lichaam en ziel? binnenloodste. Maar tot vandaag blijft de Hollandse Fransman elke kritische geest een nuttige les leren : wantrouw alle voor de hand liggende informatiesystemen.

Wie hem misschien het best begreep en hem dan ook, met een slagzin van gelijk kaliber als het cogito, op zijn plaats kon zetten, was enkele jaren later de tobberige Blaise Pascal : ?le coeur a ses raisons que la raison ne connaît pas.? Het hart heeft zo zijn redenen, waar de rede nooit achterkomt. En dàt was pas modern, of alleszins post.

Frans Verleyen

René Descartes : een wiskundige wolk, een atheïstische formule, algebra ? Niet wat hij dacht was belangrijk, maar de manier waarop hij dacht.

De gracht voor de verblijfplaats van Descartes in Leiden. Probeer een rechte lijn in denken en doen te trekken, wijk onderweg niet teveel af. Anders geraakt niemand uit het bos.

De aartsvader van de moderne wijsbegeerte vestigde zich tussen 1629 en 1649 op tal van adressen in het verdraagzame Nederland. Op de foto : zijn bescheiden-vertederende woning in Leiden.

Aan de Rapenburg 21 huurde Descartes een pand van zijn leerling en vriend Jan Gillot.

Leiden. Het kan nooit kwaad zijn eigen tradities gematigd te volgen.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content