Isaak Babel (18941940) geldt als de grootste Russische verhalenschrijver na Tsjechov. ‘Alle verhalen’ bundelt nu de tot op heden compleetste verzameling van zijn scheppend proza in het Nederlands.

Dat ronde, ontroerende hoofd van hem – groot en bloot kijkt het je op foto’s aan. Met dat eierbrilletje, dat het dorpse, agrarische van zijn gezicht veeleer nog lijkt te accentueren. (Terwijl hij toch een koopmanszoon was en van de grote havenstad Odessa afkomstig.) Bijvoorbeeld op die opname uit 1928, naast zijn vrouw Jevgenia Gronfain, met opgekropen pantalon en blote schenen in een vouwstoel aan het strand van Sint-Idesbald gezeten (zijn moeder was in 1925 samen met zijn zuster Mera uit het gesovjettiseerde vaderland naar België geëmigreerd). En helemaal op dat kiekje uit 1935, waar hij met een pet op zijn test boers, vlezig en zichtbaar gelukkig staat te zijn naast de ranke, zeer mooie en vijftien jaar jongere, sterk op Isadora Duncan lijkende Antonina Pirozjkova, met wie hij de laatste acht jaar van zijn leven zou doorbrengen.

Als zijn trekken niet zo stomp behouwen waren, zou je zeggen: hé, Gregor Gysi – maar van een andere dan een louter fysieke gelijkenis met de gladde Berlijnse PDS-politicus kan geen sprake zijn. Dan had Isaak Emmanoeïlovitsj Babel (13.07.1894 – 27.01.1940), die de Revolutie aanvankelijk oprecht was toegedaan, meer gemeen met zijn landgenoot Nikita Chroesjtsjov, van wie hij, als type, trouwens ook uiterlijk wel iets weg had.

Voor liefhebbers van het zinloze feit: ook Chroesjtsjov werd in 1894 geboren. In de Oekraïne, net zoals Babel, zij het niet in het kosmopolitische Odessa (maar in het mijnwerkersgat Kalmkova). Tijdens de Russische Burgeroorlog die uitbrak na de Oktoberrevolutie vocht hij in het Rode Leger, precies zoals Babel – die met de ijzingwekkende korte verhalen en vignetten waarin hij zijn krijgservaringen verwerkte, Rode Ruiterij, wereldberoemd zou worden, waarover straks meer. Beiden studeerden een tijdlang in Kiev. Chroesjtsjov was begin jaren dertig nauw betrokken bij een van de grote prestigeprojecten van de jonge Sovjet-Unie: de bouw van de Moskouse metro, net zoals, nou ja, niet Babel zelf, maar wel diens Antonina Pirozjkova, die vervoerskundig ingenieur was. En beider faam, ten slotte, zou bij het nageslacht onlosmakelijk verbonden raken met die van nog weer een andere provinciaal.

Het was in Babels dertigste levensjaar dat de Georgische schoenmakerszoon en ex-seminarist Josif Vissarionovitsj Dzjoegasjvili, zich noemende Stalin, allengs de macht naar zich toe begon te trekken. Hij zou zijn toch al bepaald niet kinderachtig uitgevallen voorganger Lenin in criminele bloeddorst nog aanzienlijk overtreffen en van de onmetelijke Sovjet-Unie (zo’n 735 maal groter dan België) pas werkelijk een knekelhuis der volkeren maken. In de loop van de jaren dertig spoelde de door hem ontketende terreur in golf na paranoïde golf van ‘zuiveringen’ over het land en deed miljoenen mensen in de kampen van de goelag verdwijnen. Voor zeer velen van hen zouden die hun laatste bestemming op aarde blijken.

Ook Isaak Babel zag zijn loopbaan en zijn leven voortijdig weggeblazen in de stalinistische storm. Als zoon van een joodse middenstander, en in dat opzicht dubbel in het nadeel in de proletarisch geheroriënteerde, maar net zoals het tsarenrijk onverminderd anti-semitische Sovjet-Unie – tradities van eeuwen help je niet een, twee, drie de wereld uit – was Babel niettemin een overtuigd propagandist van de nieuwe, socialistische samenleving geweest.

DE BIJBEL EN DE MAUPASSANT

Hij was geboren in de Moldavanka, de joodse wijk van Odessa, en al had hij zijn kinderjaren doorgebracht in de stad Nikolajev, een kilometer of 150 noordoostelijker gelegen, van zijn elfde tot zijn eenentwintigste was hij getogen in zijn kleurrijke, levenslustige geboortestad, ‘ons eigen Marseille’, zoals hij ze wel omschreef, met haar haven en haar aanzienlijke joodse gemeenschap, die op zijn minst een derde van de totale bevolking uitmaakte. Zijn leven lang zou Babel Odessa blijven koesteren; niet alleen in de schitterende, Rabelaisiaanse Verhalen uit Odessa (1924), waarin hij op een aanstekelijke, niet-moraliserende manier het leven van de joodse boevenkoning Benja Krik en andere figuren van de (joodse) zelfkant opriep, ook tevoren, in een van zijn allereerste schrijfsels , Kinderjaren. Bij grootmoeder, had hij al publiekelijk zijn liefde voor haar verklaard:

‘Ik kende de uithangborden, de stenen van de huizen, de winkeletalages. Ik kende ze op een bijzondere manier, die alleen mij aanging en ik was er vast van overtuigd dat ik in al die dingen de kern zag, dat geheimzinnige iets dat wij volwassenen het wezen der dingen noemen. (…) Ik herinner me alles nog, voel die stad ook nu nog net zo aan en heb hem nog net zo lief; ik onderga hem als de geur van een moeder, de geur van liefkozingen, woorden, een glimlach; ik houd van die stad, omdat ik erin ben opgegroeid, omdat ik er gelukkig, treurig en een dromer in ben geweest, een hartstochtelijke, unieke dromer.’

In het stukje ‘Autobiografie’ dat hij in 1924 publiceerde, getuigde hij van het typische streven naar zelfverbetering waarvan zijn middenklasse-ouders hem, ‘hartstochtelijke, unieke dromer’ immers, hadden pogen te doordringen en dat voor hen in de eerste plaats in het vergaren van kennis gelegen was: ‘Omdat mijn vader erop stond, studeerde ik tot mijn zestiende levensjaar Hebreeuws, de bijbel en de talmoed. Het leven thuis was zwaar, omdat ik gedwongen werd een veelheid aan onderwerpen te leren. Uitrusten deed ik op school.’ Zijn voorliefde ging echter uit naar de Franse literatuur. Op zijn vijftiende begon hij in het Frans verhalen te schrijven, ‘à la Maupassant’ – in zijn latere verhaal Guy de Maupassant (1932) zal hij op zijn schatplichtigheid aan deze schrijver terugkomen.

In 1915, terwijl de Eerste Wereldoorlog zijn bloedige sporen door Europa trok, verhuisde Babel naar Sint-Petersburg. Zonder veel succes probeerde hij er zijn eerste Russische verhalen gepubliceerd te krijgen. Wel kwam hij zo in contact met de grote sovjetschrijver Maksim Gorki. Die zag wel iets in de jonge hond, en zou tot aan zijn dood in 1936 voor Babel een mentor, inspirator en beschermheer blijven. Hij moest eerst maar eens het volle leven in en onder de mensen komen, was Gorki’s advies. Dat deed Babel – op een wat minder voor de hand liggende manier. Zwaar bijziend of niet, hij werd soldaat aan het Roemeense front, en ging later, tijdens de Pools-Russische Oorlog (1920-1921, een van de uitlopers van de op de Revolutie gevolgde burgeroorlog tussen ‘Witten’ en ‘Roden’), vrijwillig als correspondent werken voor De Rode Cavalerist, het blad van het Bereden Leger van maarschalk Boedjonnyj – de ‘Rode Ruiterij’, inderdaad.

De korte tot zeer korte verhalen die Babel in 1926 onder die titel in boekvorm publiceerde, vestigden definitief zijn naam als ongemeen getalenteerd en vernieuwend schrijver. Ze werden ook al spoedig vertaald, in 1929 verscheen bijvoorbeeld de eerste Engelse editie, en zo kon Ernest Hemingway tegenover Ilja Ehrenburg verklaren: ‘Hij dikt zijn stof beter in dan ik het kan.’

IN DE KLOVEN DER WOLKEN

De tot op het skelet uitgekookte dichtheid van dit proza is inderdaad opmerkelijk. Zoals ook Babels heel eigen mengeling van het laconieke en het exuberant-expressionistische, van journalistiek en volkssprookje als het ware, dat is. Neem deze passage uit ‘De tocht over de Zbroetsj’, het eerste van de verhalen uit Rode Ruiterij, met haar dwingende beelden:

‘Het stille Wolhynië (landstreek in het noordwesten van de huidige Oekraïne, nvdr.) wringt zich in bochten, Wolhynië trekt zich in een parelachtige nevel van berkenbosjes van ons terug, kruipt tussen kleurrijke heuvels weg en raakt met haar krachteloze armen in een wildernis van hop verward. Als een afgeslagen hoofd rolt een oranje zon langs de hemel, in de kloven der wolken gloeit een mild licht en de vaandels van de zonsondergang wapperen boven ons uit. Door de koelte van de avond druppelt de lucht van gisteren vergoten bloed en van gesneuvelde paarden. De zwart geworden Zbroetsj bruist en trekt de schuimende lussen van zijn stroomversnellingen dicht.’

Tegenover zulke virtuozenstukjes staan de kurkdroge mededelingen over ‘het soldatenleven met zijn luchtjes van vers bloed en menselijk afval’. In de verhalen is sprake van moord, roof, verkrachting en vernieling, gevolgd door meer moord, meer roof, meer verkrachting, meer vernieling, zonder dat de verteller zich daar buitengewoon over opwindt. Dit ‘hoopje verdriet’, ‘nog wel met een bril op zijn neus’, zoals de kozakken van zijn compagnie hem aanvankelijk begroeten, met de instinctieve afkeer van de Kraftmensch voor alles wat naar het gestudeerde riekt, neemt niet zelf aan de gevechten deel, maar wordt er wel door gefascineerd. En al houdt hij het in die hem wezensvreemde omgeving uit, uiteraard hoort hij er niet écht bij – hij ontbeert het vermogen te doden. Het ontnuchterende van Babels relaas is nu dat de verteller dat betreurt. Het verhaal ‘Na de slag’ eindigt zo:

‘Het dorp dreef weg en zwol op, bloedrode klei stroomde uit al zijn treurige wonden. (…) De regen striemde de wilgen en raakte uitgeput. De avond steeg als een zwerm vogels naar de hemel op en het duister legde me zijn doorweekte krans om de slapen. Ik was aan het eind van mijn krachten, sjokte, gebukt onder die grafkrans, verder en smeekte het lot mij de eenvoudigste kunst te leren die er bestaat: de kunst een mens te doden.’

Toch geloofde Babel, ‘een ongelooflijk hardnekkig en taai iemand, een man die alles wilde zien, geen kennis versmaadde, uiterlijk geneigd tot scepticisme, ja zelfs tot cynisme’, zoals zijn vriend Konstantin Paustovski in diens memoires getuigde, ‘in wezen in het goede en naïeve van de menselijke ziel. Niet voor niets herhaalde Babel graag de bijbelspreuk: “De kracht is dorstend en slechts de droefheid laaft de harten.”‘

DE SOEVEREINITEIT VAN HET GEWELD

Babel publiceerde in de jaren twintig verder, behalve het toneelstuk Zonsondergang (1928), nog een cyclus autobiografisch geïnspireerde, in de wereld van zijn prille jeugd gesitueerde vertellingen, De geschiedenis van mijn duiventil, wat rustiger en ‘klassieker’ opgeschreven dan Rode Ruiterij. Toch moet men zich niet verkijken op die gewonere, ogenschijnlijk betrouwbare toon. Het navrante slot van het zo onschuldig inzettende titelverhaal bijvoorbeeld, waarin de negenjarige ik-verteller overvallen wordt door een pogrom, heeft Babel nooit zelf zo beleefd. Hij was een waarachtige schrijver en loog dus waar nodig de waarheid, zijn waarheid – zo afgrijselijk als dit cliché ook is, het is wel zo. En zijn waarheid omvatte onder meer de soevereiniteit van het geweld in deze wereld, en zijn duister-erotische aantrekkingskracht – Charles B. Timmer, die vrijwel Babels gehele oeuvre in het Nederlands heeft vertaald, heeft eens opgemerkt dat ‘het brute geweld, de zinloze wreedheid van de mensen Babel heeft gefascineerd, heeft gebiologeerd als een geheim dat ontraadseld moest worden’.

Heeft hij het ooit doorgrond? Hij viel er ten slotte wel zelf aan ten prooi. Op 15 mei 1939, om vijf uur in de ochtend, werd hij door de geheime politie van zijn bed gelicht en naar de beruchte Loebjanka-gevangenis in Moskou overgebracht. Al zijn manuscripten, 24 dozen vol, werden in beslag genomen, ook dat van de bundel Nieuwe verhalen, die hij van plan was in de herfst van dat jaar in het licht te geven. Tegen hem werden de absurde beschuldigingen ingebracht dat hij actief had deelgenomen aan een trotskistische anti-sovjetorganisatie, dat hij betrokken was bij een terroristische samenzwering, en dat hij een spion was voor zowel de Franse als de Oostenrijkse regering. Babel ontkende uiteraard alles – tot zijn ondervragers van tactiek veranderden en de schrijver weer op een andere manier kennismaakte met het soevereine geweld van deze wereld. Hij werd gemarteld. Hij bekende wat men maar wilde. Later trok hij die bekentenissen weer in, maar baten deed het uiteraard niet. Zijn lot stond al lang vast. Na een proces van twintig minuten werd hij op 26 januari 1940 zonder omhaal ter dood veroordeeld. Daags daarop werd hij, 45 jaar oud, in de vroege ochtend geëxecuteerd; zijn lichaam belandde in een naamloos massagraf.

Was hij te beroemd geworden? Werd hij alsnog afgerekend op de door de censuur gesupprimeerde passages in zijn boeken (wegens te wulps of juist te weinig levenslustig, dan wel politiek te gevoelig liggend)? Vond men dat zijn allengs zowel in omvang als in kwaliteit geringer wordende literaire productie – in de jaren dertig schreef hij voornamelijk reportages en filmscenario’s; op het eerste congres van de Unie van sovjetschrijvers in 1934 maakte hij het grapje dat hij langzamerhand ‘een meester in het genre van de stilte’ aan het worden was – niet meer spoorde met de privileges die hij genoot? Babel had een fraaie woning in Moskou toegewezen gekregen plus een villa in het even buiten de hoofdstad gelegen exclusieve kunstenaarsdorp Peredelkino, hij kon beschikken over een auto met chauffeur, hij mocht naar het buitenland reizen (waartoe hij om familieredenen ook gedwongen was: behalve zijn moeder en zijn zuster was ook zijn vrouw Jevgenia Gronfain in de jaren twintig geëmigreerd en ze had zich met hun dochter Natalia in Parijs gevestigd). Maar gelukkig met de nieuwe orde was hij niet meer. Al lang niet meer. Zijn net genoemde dochter refereert in het voorwoord bij de nieuwe Nederlandse uitgave van Babels verhalen aan een gesprek uit 1932 dat Joeri Annenkov, een van de talloze andere Russische émigrés in het Parijs van die dagen, in zijn memoires heeft opgetekend:

‘”Ik heb een gezin: een vrouw en een dochter”, zei Babel. “Ik hou van hen en heb de plicht voor hen te zorgen. In geen geval wil ik dat ze naar de Sovjet-Unie teruggaan. Ze moeten hier in vrijheid blijven leven en wonen. Maar hoe zit het met mij? Moet ik hier blijven en taxichauffeur worden? (…) Moet ik terug naar onze proletarische revolutie? Revolutie, laat me niet lachen! Die bestaat niet meer! Het proletariaat? Dat ging aan de haal, als een aftands rijtuigje dat zijn wielen verloor. En dat nog steeds geen wielen heeft. En nu, beste kerel, zijn het de centrale comités die naar voren stoten – die zullen effectiever zijn. Die hebben geen wielen nodig – in plaats daarvan beschikken die over machinegeweren. (…) Hier geniet een taxichauffeur meer vrijheid dan de gemiddelde rector magnificus in de Sovjet-Unie… Chauffeur of niet, ik ga een vrij man worden.”‘

Het heeft niet mogen zijn. Weliswaar werd de razend nieuwsgierige, beminnelijke, altijd grapjes makende, charmante Isaak Babel, ‘groot liefhebber van paarden en vrouwen’, deze bijzondere schrijver en bijzondere man, zoals velen uit zijn naaste omgeving hebben getuigd, in 1954, één jaar na Stalins dood, gerehabiliteerd. Maar zijn werk had hij niet kunnen afmaken – het enige waar hij op zijn ‘proces’ om had verzocht. Wie de nieuwe uitgave van zijn verhalen doorleest, de tot nu toe grootste bundeling in het Nederlands van zijn scheppend proza, kan er zich een voorstelling van maken hoe groot dat verlies wel is.

Herman Jacobs

Isaak Babel, ‘Alle verhalen’, uit het Russisch vertaald door Charles B. Timmer en Peter Zeeman, met een voorwoord door Nathalie Babel, Meulenhoff, Amsterdam, 575 blz., 57,50 euro.

Zijn werk heeft hij niet kunnen afmaken – het enige waar hij op zijn ‘proces’ om had verzocht.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content