Walter Pauli

Wat een toekomstige koningin over dit land en haar schoonfamilie moet weten. Of waarover de Coburgs aan tafel niet praten.

Mathilde d’Udekem d’Acoz zal aan de Lakense ontbijttafel honderduit mogen kwetteren over allerlei “goede thema’s”, zoals het Rode Kruis, de Koningin Fabiola-dorpen of de toekomst van de hond (met schoonbroer Laurent), maar niet over politiek. Van politiek, zo schrijven alle royalty-watchers voor, houdt een moderne monarchie zich ver. Maar schijn bedriegt. Ook in Laken.

Al leek dat niet zo bij Alberts troonsbestijging, in die al bij al natte augustusmaand van 1993. Albert spreekt al bij z’n eerste speech, gelardeerd met citaten van de toen zeer modieuze politieke denker Alexis de Tocqueville, de wens uit om tot een “nieuw sociaal pact” te komen. Iedereen zag daarin de hand van eerste minister Jean-Luc Dehaene (die zou zich van zo’n pact willen bedienen om zijn begroting op de sporen te krijgen) en de oppositie sprak er schande van dat de ervaren premier het aandurfde om een nieuwe koning zo schaamteloos voor zijn kar te spannen.

Maar Albert was en is niet echt een groentje – sinds de jaren zestig al trok hij met het kruim van de Belgische ondernemers de wereld rond – en zijn entourage bestaat al evenmin uit onervaren bleus. Te veel in de schaduw blijft bijvoorbeeld de koninklijke kabinetschef, de nu 63-jarige Jacques van Ypersele de Strihou. Velen vergeten dat Spirou de enige politieke topfunctionaris is die Jean-Luc Dehaene in anciënniteit overtreft. Hij was sinds 1973 adjunct-kabinetschef bij opeenvolgende ministers van Financiën (en zelfs van opeenvolgende partijen): André Vlerick (CVP), Willy De Clercq (PVV), Gaston Geens (CVP) en Robert Vandeputte (CVP), ook van de christen-democratische premiers Leo Tindemans en Wilfried Martens. In 1983 verhuist hij naar het paleis. En nu de christen-democraten op de oppositiebanken zitten, komt geen minister of kabinetsmedewerker Van Ypersele inzake ervaring nog tot de knieën.

Met Jacques Van Ypersele de Strihou als kabinetschef volgde Boudewijn een koers waarbij confrontaties met politici niet werden geschuwd. De abortusrel (1990) was het bekendste conflict, maar zeker niet het enige. Ook de verzamelde Antwerpse politici kregen in ’93 de oren gewassen omdat ze de vrouwenhandel onvoldoende aanpakten. Dat jaar mocht minister-president Van den Brande zijn publieke geloofsbelijdenis in het confederalisme op het paleis komen uitleggen.

Albert behield als koning het vertrouwen in Van Ypersele. Het gevolg daarvan was dat de koppige Coburgse koers in wezen niet veranderde. Goed, Jean-Luc Dehaene was nooit onderdanig of kruiperig tegen de man die hij tegenover derden meestal de Sire noemde, maar omgekeerd was Albert alleen uiterlijk een vriendelijke, wat suffige bonhomme. Als het moest, kwam hij verrekt scherp uit de hoek. De ministeriële verantwoordelijkheid deed er dan vaak even niet toe.

Die vorstelijke voorkeur voor een eigengereid optreden kwam bijzonder goed tot uiting in het vluchtelingendebat. Journalist Chris De Stoop ( Knack) had met zijn boek Haal de was maar binnen niet alleen minister van Binnenlandse Zaken Johan Vande Lanotte (SP) tegen de haren in gestreken, het hele boek was ook een aanklacht tegen de strakke vluchtelingenpolitiek van zowat alle West-Europese regeringen, de Belgische incluis. En net toen Vande Lanotte het werk van De Stoop afdeed als intellectueel oneerlijk, werd de journalist ontvangen door Laken én stuurde het paleis een communiqué rond waarin die ontmoeting wereldkundig werd gemaakt. Een goed verstaander had niet meer nodig – het paleis ontvangt alleen lieden die het hoogacht – en meteen drong zich de vraag op of de koning de regering niet desavoueerde. De regering-Dehaene zelf antwoordde op die kritiek met een sibillijns persbericht (“Het is niet de gewoonte dat audiënties ten paleize vooraf worden meegedeeld aan laat staan besproken worden met de regering”). Een nijdige SP-voorzitter Louis Tobback liet wel verstaan dat die geste zich het best niet zou herhalen.

Maar Albert, hij ontwapende niet. Op het hoogtepunt van de Dutroux-crisis, na de Witte Mars en in volle Commissie-Verwilghen, neemt hij ongewone initiatieven. In een perscommuniqué in september ’96 eist hij “volledige klaarheid” in de zaak-Dutroux en pleit hij voor een betere werking van het gerecht. In een koninklijke toespraak, midden oktober ’86, over diezelfde affaire-Dutroux, klonk het opeens: “We moeten erkennen dat er gefaald werd.” Verder was er nog een pluim voor de ouders van de vermoorde kinderen: “De signalen die de ouders geven, mogen niet langer genegeerd worden”, en een sneer naar politici en gerecht: “Al wie gezag uitoefent moet in de eerste plaats blijk geven van nederigheid, bereidheid tot zelfonderzoek en luisterbereidheid.” Het onderzoek in Neufchâteau kreeg wel een positieve beoordeling. Met meer dan één van die koninklijke uitspraken waren de ministers van de regering-Dehaene het zeker niet zomaar eens. Maar niemand die dat hardop zei.

Walter Pauli

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content