De Britse holocaust-ontkenner David Irving (62) heeft een proces uitgelokt dat hoe dan ook geschiedenis zal schrijven. Sommigen hopen: herschrijven. Het verslag van een onwezenlijk debat.

Het proces was nog maar net begonnen of de verbijstering sloeg al toe. ‘Ik moet u herinneren aan het basisprincipe van de Britse wetgeving’, zei David Irving. ‘Een man is onschuldig tot zijn schuld bewezen is.’ Het werd stil in de zaal. Irving had het over Adolf Hitler.

Maar Hitler staat hier niet terecht. En Irving ook niet. Irving is de aanklager: hij heeft de Amerikaanse historica Deborah Lipstadt en haar uitgeverij Penguin Books voor de rechter gedaagd. In haar boek Denying the Holocaust (1993) noemt ze Irving ‘een van de meest gevaarlijke holocaust-ontkenners’. Ze beschuldigt hem ervan een leugenaar te zijn, die bewust en systematisch bronnenmateriaal manipuleert en verdraait. Pure laster, zegt Irving – die beweert dat de beschuldiging van Lipstadt deel uitmaakt van een internationale samenzwering om zijn reputatie te bekladden. Als gevolg van die zogenaamde lastercampagne zou de gereputeerde New Yorkse uitgeverij St. Martin’s Press in 1996 hebben afgezien van het plan om Irvings boek Goebbels: Mastermind of the Third Reich te publiceren. Irving voelt zich gebroodroofd. Hij eist een – door de rechter te bepalen – schadevergoeding én een publicatieverbod voor de bewuste passages in het boek van Lipstadt. Maar voor velen, niet in de laatste plaats voor Irving zelf, staat hier natuurlijk meer op het spel. De Britse krant The Guardian noemt het ‘de meest verstrekkende rechtszaak over de holocaust sinds de terechtstelling van Adolf Eichmann’, die in 1962 in Israël werd opgehangen.

De zittingen zijn openbaar. De belangstelling is groot. Zaal 73 van de Londense Royal Courts of Justice zit elke dag vol pers en publiek – de ogen bijna voortdurend gericht op die ene man: David Irving. Stevig gebouwd. Brede schouders. Driedelig pak. Zenuwtrek: linkermiddelvinger wrijft haast onafgebroken tegen linkerduim. Op een dag stond hij na de lunchpauze helemaal vooraan te wachten tot de deur openging. Plotseling draaide hij zich om: ‘Hebben jullie niets beters te doen? Moeten jullie niet gaan werken of zo? Ze zouden hier toegangsgeld moeten vragen: één pond per persoon.’ Britse humor.

DOOR DE OGEN VAN DE FUHRER

David Irving is geen historicus. Toch geniet hij een zekere reputatie – vooral in negatieve, maar ook in positieve zin. Zijn eerste boek, The destruction of Dresden (1963), dwong enig respect af en werd terstond een bestseller. Het onderwerp was hem aan de hand gedaan door een overlevende van het geallieerde bombardement op Dresden. Irving had de man leren kennen in een Duitse staalfabriek. Hij was er gaan werken – onder meer om zijn Duits te vervolmaken – na zijn mislukte studies aan het Londense Imperial College en nadat hij op medische gronden was afgekeurd voor de Royal Air Force. De verhalen van zijn werkmakker over die fatale dertiende februari 1945 in Dresden waren voor Irving ‘een revelatie’. Tijdens de research voor zijn boek kwam hij tot de – volgens hem – overduidelijke conclusie: de geallieerden waren geen haar beter dan de nazi’s, beide partijen waren ‘moreel equivalent’. Sindsdien zegt Irving: ‘Ik ben beschaamd een Engelsman te zijn.’ En wijdt hij zich fulltime aan de ‘geschiedschrijving’ van het Derde Rijk en zijn leiders.

Zijn magnum opus is Hitler’s War (1977), het verslag van de Tweede Wereldoorlog ‘door de ogen van de Führer’. Irvings uitgangspunt: Hitler was een mens van vlees en bloed, niet de verpersoonlijking van Het Kwaad. Een van zijn centrale stellingen: Hitler heeft nooit de opdracht gegeven om de joden te vernietigen – de zogenaamde Endlösung. Sterker nog: hij was er aanvankelijk niet eens van op de hoogte. In de inleiding bij de tweede, herziene uitgave van Hitler’s War (1992) schreef Irving: ‘Hitler was een veel minder machtige Führer dan tot dusver werd geloofd, zijn greep op ondergeschikten werd zwakker met het jaar. (…) Hoewel vaak brutaal en ongevoelig, had hij niet het vermogen om genadeloos te zijn als het er echt op aankwam.’ De drijvende krachten achter het antisemitisme van de nazi’s waren volgens Irving minister van Propaganda Joseph Goebbels en minister van Binnenlandse Zaken Heinrich Himmler, tevens Reichsführer van de SS.

Kortom, het gebeurde zogezegd allemaal achter de rug van Hitler. Irving heeft er zelfs een wedstrijd van gemaakt: wie zwart op wit het tegendeel kan bewijzen, krijgt van hem duizend dollar. Tot dusver zou er geen enkel door Hitler ondertekend document zijn gevonden waarin ondubbelzinnig de Endlösung wordt bevolen. Volgens echte historici een bijzonder mager argument, want er is ander bewijsmateriaal in overvloed. Toch heeft Irving er zijn levenswerk van gemaakt: de verdediging van de Führer en diens Derde Rijk. Hij minimaliseert immers niet alleen de schuld van Hitler, hij ontkent ook de systematiek van de massale jodenuitroeiing. En: hij ontkent dat er gaskamers hebben bestaan om joden te vernietigen. In april 1990 zei hij in een interview: ‘De holocaust van de Duitsers in Dresden was echt, die van de joden in de gaskamers van Auschwitz is een verzinsel.’

ADOLF DRONK OOK NIET

Dit proces heeft iets onwezenlijks. De inzet is simpel: is Irving een man die in zijn boeken willens en wetens liegt, feiten verdraait en bronnen manipuleert om de nazi’s als het ware vrij te pleiten? Dat is de zogenaamde laster waarvan Deborah Lipstadt door Irving wordt beschuldigd. En in Groot-Brittannië berust de bewijslast in zo’n geval bij de verdediging: het is Lipstadt die moet bewijzen dat ze gelijk heeft, niet Irving die moet bewijzen dat ze ongelijk heeft. Precies daarom is dit proces tegelijk ook allesbehalve simpel. De juridische vraag is niet: hebben de gaskamers bestaan? Maar wel: is Irving een leugenaar die duivels goed weet dat hij liegt?

Irving staat bekend als een archievenvreter. Zijn boek over Dresden – en later Hitler’s War – leverde hem de goodwill op van oud-nazi’s. Irving reisde de wereld af om hen te ontmoeten en kwam zo in het bezit van stapels dagboeken, brieven en andere nazi-relikwieën. Boven zijn bureau hing enige tijd een zelfportret van Hitler, dat hij had gekregen van diens voormalige secretaresse. Identificatie met de Führer? Toen hij Hitler’s War zat te schrijven, placht hij in interviews te zeggen: ‘Ik drink niet. Adolf dronk ook niet, weet u.’

Irving kent zijn stof, hij heeft het allemaal gelezen. Het verdict wordt dan ook niet overgelaten aan een jury. Daarvoor is de zaak te complex. Het is rechter Charles Gray die straks de knoop zal moeten doorhakken. Ondertussen zit hij elke dag onder zijn al wat versleten pruik te luisteren naar Irving en de deskundigen die door de verdediging als getuigen worden opgeroepen. De Nederlandse historicus Robert Jan Van Pelt, een autoriteit inzake Auschwitz, is een van hen. Irving onderwerpt hem aan een kruisverhoor. Hij probeert twee punten te scoren. Tevergeefs.

Punt één: volgens Irving is Van Pelt niet neutraal – hij behoort tot diegenen die Auschwitz als een heiligdom beschouwen, dat veeleer moet worden vereerd dan bestudeerd. Irving: ‘Meneer Van Pelt, de keren dat u Auschwitz hebt bezocht, was u telkens diep ontroerd.’ Van Pelt: ‘Nee, bang. Voor een historicus is zo’n onderzoek een enorme verantwoordelijkheid. Ik ben dan ook pas gegaan nadat ik mij grondig had voorbereid.’ Punt twee: volgens Irving is het ‘logistiek’ gewoon onmogelijk dat er in Auschwitz honderdduizenden mensen zijn vergast en verbrand. Irving: ‘Meneer Van Pelt, hoeveel weegt een menselijk lichaam? Pakweg honderd kilogram?’ Van Pelt: ‘Ik denk niet dat iemand na een verblijf in Auschwitz nog honderd kilogram weegt.’

Wie het proces enkele dagen volgt, raakt op een vreemde manier gewend aan dit soort dialogen. De pers noteert. Het publiek in de zaal – overwegend nabestaanden van joodse slachtoffers, sommigen brengen geregeld hun kinderen mee – luistert en zwijgt. De batterij advocaten van de verdediging zit constant dossiers te raadplegen en getuigenissen na te lezen. Irving heeft zelfs niet één advocaat – de drie tafels aan zijn kant van de rechtszaal blijven leeg. Hij verdedigt zichzelf. Alleen tegen de wereld: zo heeft Irving het kennelijk graag. Hoe harder zijn tegenstanders zich inspannen om hem te ontmaskeren, hoe hardnekkiger hij bij zijn standpunt blijft. Deze rechtszaak lijkt voor hem der totale Krieg.

VAN ONTKENNER TOT MARTELAAR

Maar zo ‘alleen’ is Irving niet. Hij heeft sponsors en maakt deel uit van een wereldwijd vertakt netwerk van figuren die zich revisionisten noemen. Eng gedefinieerd betekent ‘revisionisme’: streven naar herziening – een wezenlijk onderdeel van de geschiedkunde. Maar de club van Irving bedrijft geen geschiedkunde. In academische kringen heerst een consensus om hen gewoon negationisten te noemen. Negationisten zijn niet uit op welke ‘herziening’ dan ook – ze ontkennen gewoon dat bepaalde historische feiten hebben plaatsgegrepen. Inhoudelijk neemt niemand hun argumenten ernstig. Vormelijk doen ze anders behoorlijk hun best: hun artikels verschijnen onder meer in het blad met de erg academisch klinkende titel Journal of Historical Review. En op de website van het Committee for Open Debate on the Holocaust. Impliciete boodschap: wie niet bereid is om het bestaan van de gaskamers ter discussie te stellen, heeft geen ‘open’ geest.

Holocaust-ontkenners zijn niet noodzakelijk malafide neonazi’s die hun ideologische helden met alle geweld willen witwassen. Men treft hen tevens aan in academische kringen. In december 1978 schreef de Franse literatuurprofessor Robert Faurisson in Le Monde: ‘Het niet bestaan van de gaskamers is goed nieuws voor die arme mensheid. En het was fout om dit nieuws nog lang verborgen te houden.’ Faurisson had zijn conclusie bereikt na een ’tekstkritiek’ van getuigenissen en zogenaamde egodocumenten. De gaskamers? Een verzinsel. Het resultaat van een samenzwering. Ten voordele van Israël en het zionisme. Ten nadele van het Duitse en het Palestijnse volk. L’affaire-Faurisson deed de gemoederen hoog oplaaien. Het debat ging niet alleen over ’s mans boodschap aan ‘die arme mensheid’, maar ook over de vraag: ligt híer de grens van het recht op vrije meningsuiting? Nee, vond zelfs de linkse Amerikaanse activist Noam Chomsky – ook negationisten hebben het recht om hun mening te uiten.

Toch is het ontkennen van de holocaust inmiddels strafbaar in Frankrijk. Net als bijvoorbeeld in Canada, Duitsland, Nederland en – sinds 1995 – België. Volgens sommige Vlaamse academici, onder wie moraalfilosoof Gie van den Berghe en historicus Bruno De Wever, is die wet op het negationisme geen goede zaak. Onder meer omdat holocaust-ontkenners nu de status van martelaar hebben verkregen. En omdat de wetgever niet de juiste instantie is om een historisch debat te beslechten.

Hoewel: debat? Dat men negationisten niet het zwijgen oplegt, betekent nog niet dat men met hen moet discussiëren. Voor zover dat al mogelijk zou zijn. Dat was de houding van de Franse intellectueel Pierre Vidal-Naquet tijdens l’affaire-Faurisson: negeer hem niet, maar zeg dat hij liegt. Leg uit hoe en waarom hij liegt. Dat is ook de houding van Deborah Lipstadt ten aanzien van David Irving: nu hij toch in de aanval gaat, moet hij voorgoed ontmaskerd worden.

EEN ‘GEMATIGDE’ FASCIST

Geen gaskamers. Geen systematische uitroeiing. Geen bevel van Hitler. Wat dan wel? Ook dat kan Irving verklaren. Joden werden wel degelijk vervolgd. De Einzatsgruppen die in het kielzog van de Duitse opmars door Oost-Europa alle joden moesten neerschieten – die hebben wel degelijk bestaan. De massale deportaties zijn gebeurd. Maar zes miljoen doden? Nee, dat is overdreven. Het is een klassieker in negationistische geschriften, en trouwens ook nog steeds een punt van discussie onder historici – zo komt Raul Hilberg in zijn boek The Destruction of the European Jews uit op een cijfer van 5,1 miljoen. Irving zelf is erg wisselvallig in zijn cijfermateriaal – volgens sommigen was hij ook al onnauwkeurig in zijn schatting van het aantal slachtoffers van het bombardement op Dresden. Maar de belangrijkste doodsoorzaken in de kampen staan voor hem vast: mishandeling, ontbering en tyfus.

Het gebruik van Zyklon B ontkent hij niet. Alleen diende dat niet om mensen te vergassen, wel om lijken en kleren te ontluizen. En de ooggetuigen dan? Onbetrouwbaar, volgens Irving, en voer voor psychiaters. De bekentenissen van SS-luitenant-kolonel Adolf Eichmann – die de Endlösung moest uitvoeren – en andere topnazi’s? Afgedwongen, volgens Irving, en dus evenzeer onbetrouwbaar. Toen hij de manuscripten van Eichmann onder ogen kreeg, moest Irving zich in de meest onmogelijke bochten wringen. Op een bepaald moment zou Eichmann schrijven dat de Duitse politie- en veiligheidschef Reinhard Heydrich zegt: ‘De Führer heeft het bevel gegeven voor de fysieke destructie van de joden.’ Suggestie van Irving: vervang ‘physischen Vernichtung’ door ‘Ausrottung des Judentums’. Waarmee Hitler zou hebben bedoeld: deporteren, niet vernietigen.

In 1988 stond de naar Canada geëmigreerde Duitser Ernst Zündel terecht voor holocaust-ontkenning. Tijdens zijn proces kreeg hij de hulp van zowel Robert Faurisson als David Irving. Faurisson stuurde de ingenieur Fred Leuchter naar Auschwitz om de sporen van Zyklon B aan een chemische analyse te onderwerpen. Leuchter, die enige ervaring had bij de constructie van executiekamers voor terdoodveroordeelden in de VS, kwam terug met ‘goed nieuws’: uit de analyse van zijn gegevens zou duidelijk blijken dat er nooit mensen waren vergast in Auschwitz. Het Leuchter-rapport werd prompt in eigen beheer gepubliceerd door Irving, met een inleiding door Faurisson. In ons land zorgde de Antwerpse drukker Siegfried Verbeke in 1990 voor een Nederlandse vertaling.

Van dat hele Leuchter-rapport deugde – zegge en schrijve: niets. En hoewel hij daar tot dusver altijd zedig over gezwegen heeft, moest Irving het vorige week officieel bevestigen in de rechtszaal: ‘Ik geef toe, edelachtbare, dat Leuchter achterhaald is, maar ten gunste van zijn rapport kun je tenminste zeggen dat het de discussie opnieuw heeft geopend.’ Enzovoort, enzoverder. Die dag zat er – ook dát komt voor – een supporter van Irving in de zaal. De jongeman, gehuld in klederen die enig heimwee naar het Derde Rijk verrieden, timmerde zijn idool na afloop van de zitting op de schouders: ‘Well done, mister Irving!’

Het kan in de huidige politieke context wat eigenaardig klinken, maar Irving mag Oostenrijk al geruime tijd niet meer binnen. Ook in Canada, Australië en Italië is hij persona non grata. Duitsland heeft Groot-Brittannië onlangs om zijn uitlevering gevraagd, want daar moet hij nog terechtstaan. De reden voor zijn geringe populariteit: het verspreiden van negationistische en neonazistische propaganda. Van de VS tot Europa is Irving een gevierd spreker in extreem-rechtse kringen. Hij heeft dat lang ontkend, maar doet er inmiddels niet moeilijk meer over. In The Daily Mail verklaarde hij ooit: ‘Noem mij maar een gematigde fascist.’ Vorige week donderdag bevestigde hij zich ‘misselijk’ te voelen als hij zwarten ziet die cricket spelen voor Engeland. Hij vindt het ‘betreurenswaardig dat zwarten en mensen van bepaalde rassen superieure atleten zijn, beter dan blanken. Als dat een racistische houding is, then so be it.’ Immigranten kunnen volgens hem best ‘op een menswaardige manier’ worden gerepatrieerd. Klinkt bekend.

Het negationisme heeft niet alleen pseudo-academische, maar ook ronduit griezelige uitlaatkleppen. Neem nu de website van Final Conflict, een fascistische publicatie uit Groot-Brittannië die ook in gedrukte vorm verspreid wordt. Via de site kan de geïnteresseerde zich de nodige nazi-parafernalia aanschaffen. Binnenkort staan in ons land drie mannen terecht omdat ze Final Conflict hier hebben verspreid. De ooit bijzonder bedrijvige Siegfried Verbeke – die in Nederland al werd veroordeeld voor het verspreiden van negationistische geschriften – is sinds de Belgische wet naar verluidt wat minder actief geworden. Zijn website – onder de noemer Vrij Historisch Onderzoek – is nog altijd in de lucht. Internet vormt trouwens een probleem apart voor wetgever en justitie: het digitale negationisme kent geen grenzen. In Groot-Brittannië is men van plan om elektronische holocaust-ontkenners op dezelfde manier aan te pakken als lieden die via het internet kinderporno verspreiden.

EN DE AARDE IS PLAT

Elk gesprek over de holocaust is een delicate onderneming. Sommigen vergelijken de kampen van Hitler met die van Stalin. Anderen vestigen er de aandacht op dat niet alleen joden, maar onder meer ook zigeuners en homoseksuelen werden vervolgd en vermoord. De volkerenmoord op de joden was ook niet de eerste genocide in de geschiedenis. En al evenmin de laatste – zie in het recente verleden: Rwanda. Waarom, vragen kritische stemmen zich wel eens af, moet de holocaust dan zo’n unieke, haast sacrale betekenis krijgen? Het klassieke antwoord is: vanwege de systematiek die erachter zat, het industriële apparaat dat ervoor werd gebouwd, de bureaucratische manier waarop de nazi’s te werk gingen. In de woorden van historicus Raul Hilberg: ‘Zodra je een gaskamer hebt, heb je een visie, en die visie is totale vernietiging. (…) Dus wanneer je de gaskamers ontkent, ontken je niet alleen een deel van de gebeurtenis, maar een van de definiërende concepten.’ De holocaust wordt door velen beschouwd als een breukpunt in de geschiedenis, een onverklaarbare en onvergelijkbare misdaad tegen de menselijkheid.

Irving gaat flink tekeer in de rechtszaal. Soms – héél soms – wordt er zelfs een beetje gelachen om de manier waarop hij zich verdedigt. Na een eindeloos en schijnbaar nergens naartoe leidend kruisverhoor van Robert Jan Van Pelt, vroeg de rechter: ‘Meneer Irving, zou u mij misschien kunnen vertellen welk punt u precies probeert te maken?’ Waarop Irving: ‘ My lord, het zal u niet verbazen dat ik een valstrik aan het spannen ben voor de getuige.’

Maar Van Pelt is niet te pakken. Hij is grondig voorbereid en maakte speciaal voor dit proces een uitvoerige evaluatie van de negationistische methode van Irving. Op een bepaald moment leek Van Pelt even zijn geduld te verliezen, toen hij de zoveelste niet terzake doende vraag van Irving kortweg beantwoordde met: ‘De feiten zijn de feiten, meneer Irving.’

De holocaust is de best gedocumenteerde genocide uit de geschiedenis. Net omdát het een industriële en bureaucratisch gestuurde operatie was. Bestelbonnen, bouwplannen, schriftelijke bevelen, passagierslijsten, briefwisseling, getuigenissen, bekentenissen: de holocaust ontkennen is liegen. En hoe slimmer de leugenaar, hoe meer documenten hij gelezen heeft, hoe gevaarlijker hij is. David Irving is ongetwijfeld een van de meest gevaarlijke negationisten.

Het proces zal nog twee maanden duren. De meeste waarnemers gaan ervan uit dat Irving geen schijn van kans maakt om te winnen. De kroongetuige voor de verdediging is Richard Evans, historicus aan de universiteit van Cambridge en Fellow of the British Academy. Alles heeft hij bestudeerd: video’s met toespraken van Irving, zijn dagboeken, zijn brieven, zijn oeuvre. In het Amerikaanse maandblad The Atlantic Monthly zegt hij diep geschokt te zijn: ‘Het is duidelijk dat Irving, zoals hij beweert, inderdaad een grondige kennis heeft op basis waarvan de geschiedenis van nazi-Duitsland moet worden geschreven. Zijn talloze fouten en vergissingen zijn dan ook niet te wijten aan onwetendheid of slordigheid. Integendeel, het is duidelijk dat hij ze opzettelijk maakt. Precies daarom zijn ze zo choquerend.’ Volgens Evans maakt Irving misbruik van het feit dat zijn lezers, toehoorders, recensenten en interviewers de tijd noch de expertise hebben om diep genoeg in te gaan op de oorspronkelijke bronnen. Onwetendheid maakt kwetsbaar.

Daarom ook zal het negationisme dit proces moeiteloos overleven. Extreem-rechts is niet bepaald op z’n retour. Antisemitisme is van alle tijden. De nazi-gruwel behoort inmiddels tot de Vorige Eeuw. En als je maar hard genoeg roept, is er altijd iemand die luistert. Negationisten leven bovendien in een soort parallel universum – in een wereld waar alles naar believen op z’n kop mag worden gezet. Of, in de woorden van Deborah Lipstadt: ‘Ze zijn het equivalent van mensen die geloven dat de aarde plat is, dat slavernij nooit heeft bestaan en dat Elvis nog leeft.’

Lectuur over het negationisme:

ù Georgi Verbeeck (red.), De verdwenen gaskamers (De ontkenning van de Holocaust), Acco, Leuven, 1997.

ù Gie van den Berghe, De uitbuiting van de Holocaust, Houtekiet, Antwerpen, 1990.

Joël De Ceulaer

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content