Politiek interesseerde hem niet eens zo. Hij was een econoom. Maar de Serviërs oordeelden dat hij als burgemeester in Kosovo het Albanees nationalisme had aangewakkerd. Hij woont nu zeven jaar als politiek vluchteling in België. Een gesprek met Idriz Asllani en zijn gezin.

Op VTM-teletekst is net te lezen dat Servië zeventig terroristen naar Europa wil sturen om wraak te nemen voor de Navo-bombardementen. Even twijfelen de Asllani’s of het wel verstandig is bij dit artikel foto’s van de hele familie te publiceren. “Mijn vrouw en ik, dat is geen probleem. Maar de kinderen…”, oppert vader Idriz (58). “Ik ben niet bang”, verklaart zijn zoon Shpend (26). “Ik ook niet. In Kosovo worden ze allemaal vermoord”, zegt de moeder, Myrvete (53). Dochter Mjellma (22) maakt uiteindelijk ook geen bezwaar. Al lijkt ze er niet helemaal gerust in. “Onlangs is er iemand zomaar tegen mijn auto gereden en heeft geprobeerd de ruiten in te slaan. Ik heb geen idee wie het geweest is. ‘O, maar u bent van Kosovo’, zeiden ze bij de politie toen ik de zaak ging aangeven.”

De familie Asllani woont al sinds 2 mei 1992 in België. Ze heeft het statuut van politiek vluchteling. De moeder en de kinderen hebben ondertussen ook de Belgische nationaliteit. Voor Idriz loopt de procedure nog – zijn Nederlands voldeed aanvankelijk niet.

Twee maanden geleden wilde Idriz Asllani, econoom en voormalig burgemeester van de Kosovaarse stad Ferizaj, liever geen interview toestaan. Wie was hij om zichzelf in de schijnwerpers te zetten? Bovendien was de situatie in Kosovo zo delicaat. De vredesonderhandelingen waren nog aan de gang en de Albanezen hadden geen gemeenschappelijk standpunt. Hij wou geen partij kiezen.

Helaas is de toestand nu veel duidelijker: het ergste scenario is werkelijkheid geworden. “Het enige wat we nog kunnen doen, is ons verhaal vertellen”, zegt Idriz nu. Maar hij verontschuldigt zich meteen voor zijn verwarring. “Het is allemaal erg onthutsend. Ik ben geen analist. Politiek, dat is meer dan vijftien jaar geleden voor mij. Nu heb ik ook alleen maar de informatie van radio en televisie.” En hij begrijpt niet wat er gebeurt. “President Milosevic is misschien een gek, maar waarom volgen de gewone Serviërs hem? Hoe valt te verklaren dat zoveel mensen totaal voor niets moeten worden vermoord? Hoe kunnen mensen massamoorden begaan?”

De hele familie is het erover eens dat de Servische bevolking slecht geïnformeerd is, dat de propagandamachine van Milosevic de feiten volledig vertekend weergeeft. “Ik zeg altijd tegen mijn vader dat de Serviërs gehypnotiseerd worden. Wie in Belgrado woont, weet niet wat er in Kosovo gebeurt”, zegt Mjellma. Maar de ouders Asllani zijn ook de geschiedenis niet vergeten. “Serviërs zijn barbaren, volkerenmoordenaars. Dat hebben ze voor en na de Tweede Wereldoorlog al bewezen. Toen hebben ze ook geprobeerd om de Albanese Kosovaren met geweld te verdrijven.”

WE ZIJN HELEMAAL GEEN SLAVEN

Problemen met de Serviërs zijn er geweest zolang Idriz zich kan herinneren. In zijn jeugd was de dominantie van de Serviërs in Kosovo zo goed als totaal. “Zij hadden de oorlog gewonnen, dus mochten zij de baas spelen. Alles gebeurde in het Servo-Kroatisch, zoals we het toen nog noemden. Wij droomden zelfs in het Servo-Kroatisch. De Albanezen werden ook steevast afgeschilderd als achterlijke primitieven. In Servië werd verteld dat wij nog een staart hadden, zoals de beesten. Een Albanees die zich buiten Kosovo waagde, deed zich vaak voor als Serviër, gewoon om problemen te vermijden. Servisch kenden we toch allemaal minstens even goed als de Serviërs, wij leerden het op school en spraken geen dialect.”

Idriz studeerde economie aan de universiteiten van Sarajevo, Skopje en Zagreb. In 1970 ging hij naar de universiteit van Belgrado voor een graad in toerisme en internationale handel. Maar hij zag al gauw in dat hij daar nooit snel een diploma zou behalen. “Er heerste daar een mentaliteit dat je onmogelijk én Albanees én intelligent kon zijn. Dus lieten ze je extra lang over je studies doen. Ik ben naar Zagreb teruggegaan en was in twee jaar afgestudeerd.”

In 1968 was er de grote studentenbetoging die meer rechten en autonomie voor de Albanezen in Kosovo eiste. Idriz liep zelf niet mee in de manifestatie. “Ik studeerde nog, maar gaf ook al les op een middelbare school, een van de eerste waar in het Albanees werd onderwezen. Mijn studenten betoogden wel mee. Als leraar heb ik hen vooral aangemaand voorzichtig te zijn. Er is een dode gevallen en vele manifestanten werden gearresteerd.”

“Sinds 1945 al zijn mensen die opkwamen voor Albanese rechten bestraft, gevangengenomen, vermoord zelfs. Een van hen, de schrijver Adam Demaçi, heeft langer in de cel gezeten dan Nelson Mandela.”

“Joegoslaven, wat Zuid-Slaven betekent, heb ik, hebben de Albanezen zich natuurlijk nooit gevoeld. Wij zijn helemaal geen Slaven. Maar we wisten dat als je een fatsoenlijke baan wou, als je iemand wou zijn in de samenleving, je dan altijd bereid moest zijn de Joegoslavische federatie te verdedigen. Net zoals je lid moest zijn van de communistische partij en die moest verdedigen. We speelden het spelletje mee, terwijl we er anders over dachten.”

In 1974 brak er een soort van Kosovaarse Lente aan: de Joegoslavische grote leider Tito paste de grondwet aan, erkende Kosovo als een autonome regio en stond de Kosovaren een eigen regering, parlement en justitie toe. Idriz: “Formeel waren we nog steeds geen zelfstandige deelrepubliek van Joegoslavië, zoals Bosnië, Kroatië, Servië, Slovenië en Montenegro. Maar we waren aardig op weg om er een te worden. Al bleef Servië steeds zwaar beklemtonen dat de twee autonome regio’s – Kosovo in het zuiden van Servië en Vojvodina in het noorden – volgens de grondwet nog steeds onder haar gezag vielen. Daardoor had de Servische republiek meer stemmen in de federale instellingen en kon zij de andere republieken domineren.”

Ondanks de tegenwerking van de Serviërs konden de Kosovaren toch eindelijk werken aan de ontwikkeling van hun land, vertelt Idriz. “Op alle gebieden werd er enorme vooruitgang geboekt: politiek, economie, gezondheidszorg, kunst en cultuur, onderwijs. De pas enkele jaren oude universiteit van Pristina had 50.000 studenten. Er werden Albanese kaderleden en specialisten gevormd. We leverden kwaliteit én kwantiteit. We probeerden er ook voor te zorgen dat de Serviërs, die slechts tien procent van de Kosovaarse bevolking uitmaakten, niet langer alle sleutelposities in de samenleving in handen hadden. We probeerden geleidelijk aan een eerlijker verdeelsleutel te hanteren, al bleef het vaak toch nog een verhouding van 70 procent Serviërs tegenover 30 procent Kosovaren.”

EERST DE ALBANESE STADSNAAM

Zelf hield Idriz zich in die jaren vooral met economie bezig. “Ik was niet zo geïnteresseerd in politiek, ik wilde mij specialiseren in de internationale handel en het bankwezen. Ik werkte bij de eerste Kosovaarse bank in Pristina en werd daarna manager in de textielindustrie.” Maar in 1976 kwam hij toch in de politiek terecht: de communistische overheid vroeg hem naar zijn geboortestad Ferizaj terug te keren om er burgemeester te worden. Hij had nee kunnen zeggen, maar dat zou zijn verdere carrière niet bepaald bevorderd hebben.

De huidige Albanese leiders lopen niet weg met de intellectuelen van de generatie van ’74, zoals Idriz ze noemt. Ze hebben niet genoeg gedaan, oordelen ze. Toch is het zijn beleid als burgemeester van Ferizaj geweest dat Idriz eind jaren tachtig, toen de verstandhouding tussen Serviërs en Albanezen helemaal zoek was geraakt, tot persona non grata maakte.

De dood van Tito, in 1980, was het begin van het einde van de Kosovaarse opleving. Idriz: “Het collectief presidentschap, waarmee de Joegoslavische leider de federale staatsstructuur na zijn heengaan wilde bestendigen, heeft nooit gewerkt. De Serviërs wilden het hele land domineren. De plannen om deelrepublieken, die zich uit de federale staat wilden losmaken, met geweld de uittreding te beletten waren al minutieus voorbereid.”

Idriz verloor in 1981 zijn baan als burgemeester. “Maar liefst 14 van de 22 burgemeesters van Kosovo werden overgeplaatst naar een andere functie met minder verantwoordelijkheid. Ik heb in de jaren tachtig voor de Kamer van Koophandel en in verschillende bedrijven gewerkt, maar niet meer in echte topfuncties. Voor belangrijke banen moest je voor een comité komen dat oordeelde of je wel over de geschikte morele en politieke capaciteiten beschikte. Ik heb altijd vermeden voor die heren te moeten verschijnen, omdat ik bang was dat ze me van van alles zouden beschuldigen.”

Maar beschuldigd werd hij toch. “Vanaf 1988 begonnen de Serviërs de Albanese intellectuelen te viseren. Ze beschuldigden ons ervan artikel 1.1.4. van de grondwet te overtreden, waarin staat dat het verboden is activiteiten te ontplooien die het bestaan van de federale staat kunnen ondermijnen. Veel collega’s van mij zijn veroordeeld tot gevangenisstraffen van tien tot vijftien jaar.”

Idriz kreeg op zijn brood dat hij als burgemeester van Ferizaj het Albanese nationalisme had bevorderd: “Ze namen het mij kwalijk dat onder mijn bewind in alle officiële documenten eerst de Albanese naam van de stad, Ferizaj, werd vermeld en dan pas de Servische naam, Urosevac. Ze beschuldigden mij er ook van Albanese nationalisten te hebben samengebracht, omdat ik een actief beleid voerde om bekwame Albanezen uit allerlei disciplines naar Ferizaj te halen, om er mee te helpen aan de opbouw van de stad. En mijn ergste misstap was wellicht dat ik zogenaamd geprobeerd had Serviërs uit Kosovo te verdrijven, door in het raam van een groot toeristisch project in de bergen een aantal weekendhuisjes te onteigenen en de eigenaars dubbel en dik te vergoeden.” De haatcampagne tegen de Albanese intellectuelen deed Idriz besluiten naar België te vluchten, waar zijn broers en zussen al woonden.

VRT, VTM, NOS, BBC, CNN. De Albanese televisie, de Macedonische, de Bosnische, de Servische. De hele dag zitten Myrvete en Idriz Asllani nu aan de televisie gekluisterd. “Ik kijk vaak tot vier uur ’s nachts naar de nieuwsberichten”, vertelt Myrvete. “Ach, we kunnen toch niet slapen. We zijn zenuwachtig. We weten niets over wat er in Kosovo zelf gebeurt. Het is zo treurig de hele dag voor de buis te zitten, maar niks te kunnen doen”, zegt Idriz. “Ik noem mijn ouders weleens satellietjes als ik ze weer voor de televisie zie zitten”, zegt Mjellma. “Maar ik begrijp ze volkomen. Ik heb mijn moeder hier. Maar de moeder van mijn moeder en ook haar zusters en haar broer zijn nog allemaal daar. Ze heeft ze in zeven jaar niet gezien. En nu heeft ze geen idee waar ze zich bevinden en hoe ze eraan toe zijn. Ik zou gek worden.”

Christine Albers

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content