‘Als iemand tot tien uur ’s avonds heeft gewerkt, moet je niet zeggen: “Chapeau!”‘

© Getty Images

‘Het begrip burn-out wordt eindeloos opgerekt’, zegt arbeidsmarktdeskundige en Randstad-woordvoerder Jan Denys. ‘Dat zie ik niet bij de mensen met wie ik in contact kom’, pareert Saskia De Bondt, loopbaanbegeleidster bij het ACV. Een dubbelgesprek over de ziekte van deze tijd.

Het aantal mensen met een burn-out neemt de laatste jaren toe, daar gaan alle experts van uit. Maar het officiële aantal burn-outs houdt het Riziv pas bij sinds 2015, toen een kleine 9000 Belgen ermee thuiszaten. Of dat cijfer alle gevallen van het syndroom dekt, is bovendien onzeker: lang niet iedereen die vanwege geestelijke en fysieke uitputting op het werk ziek wordt, krijgt de juiste diagnose. Het aantal mensen met zogenoemde ‘burn-outverschijnselen’ is ook vele malen groter en wordt geraamd op 10 à 15 procent van alle werkenden.

De voorbije weken bleek opnieuw hoezeer burn-outs de gemoederen beroeren, toen een getuigenis van Saskia De Bondt op Knack.be meer dan drieduizend keer gedeeld werd. De Bondt, die zich bij het ACV al tien jaar op het fenomeen toelegt, waarschuwde: ‘Burn-out is veel meer dan een gezondheidsprobleem.’ Ze wees op de verantwoordelijkheid van werkgevers, en de gevaren van overbelasting en een slecht management op het werk. ‘Werkgevers moeten niet wachten tot iedereen ziek is om maatregelen te nemen’, zegt arbeidsmarktdeskundige Jan Denys. ‘Maar om de juiste maatregelen te kunnen nemen, moet het begrip burn-out beter afgebakend worden.’ Een burn-out heeft qua symptomen overeenkomsten met gewone oververmoeidheid of met depressie. Daardoor kunnen artsen, leidinggevenden en naasten van de patiënt niet altijd gemakkelijk begrijpen wat er aan de hand is. ‘Er wordt vaak nog heftig op gereageerd, omdat er nog altijd een sfeer van mysterie en taboe rond hangt’, erkent De Bondt.

En een sfeer van scepsis, niet?

JAN DENYS: Die scepsis deel ik. Als je dieper op burn-outs ingaat, stoot je op conceptuele problemen. Mensen die eraan lijden zijn uiteraard ziek. Maar is het ook een op zichzelf staande ziekte? Daarover bestaat geen medische consensus. Terwijl dat in de tonnen niet-academische literatuur wel wordt beweerd. We weten er vandaag gewoon te weinig over. Daarom pleit ik voor meer onderzoek. Om mensen met burn-out zo goed mogelijk te kunnen helpen, moet je precies weten wat er aan de hand is. Een heleboel factoren, binnen en buiten het werk, spelen een rol.

Burn-out is een containerbegrip geworden, zeggen critici.

DENYS: Het begrip wordt eindeloos opgerekt. Aanvankelijk werd de term ‘burn-out’ alleen gebruikt voor ernstige aandoeningen, waarbij mensen maanden inactief zijn. Nu hebben mensen die twee weken thuis zitten omdat ze overspannen zijn ook al een burn-out. Van huisartsen hoor ik dat mensen bij hen op consultatie komen met de mededeling: ‘Ik heb een burn-out.’ Die huisartsen hebben de grootste moeite om daartegen in te gaan. Dat is de keerzijde van de grote publieke aandacht voor het fenomeen. Burn-out is een soort modeverschijnsel geworden. Niet alleen deskundigen maar ook lifestylegoeroes gaan zich ermee bemoeien. Bekende Vlamingen komen tegenwoordig op televisie vertellen hoeveel deugd ze hebben gehad van hun kortstondige burn-out. ‘Dat vond ik heel leuk’, klinkt het. Sorry, maar van iemand met kanker heb ik dat nog nooit gehoord. Dan mag je ook niet verbaasd zijn dat sommige werkgevers zeggen: ‘Wat is dit nou?’

Nee, als het opeens gaat over burn-outs bij kinderen van veertien, heb je echt wel een probleem met je concepten. Ik weet dat dit niet sympathiek overkomt, maar huis- en controleartsen zeggen zelf dat burn-out een alternatief is geworden voor lage rugpijn, ook een aandoening waarvan de oorsprong moeilijk kan worden vastgesteld. Dat is geen goede zaak voor de mensen die wel ernstig ziek zijn. Maar als ik zoiets zeg, neem ik het probleem zogezegd niet ernstig.

Is dat ook uw gevoel, mevrouw De Bondt, dat de term ‘burn-out’ vandaag op van alles en nog wat wordt toegepast?

SASKIA DE BONDT: In de media misschien wel, maar in mijn dagelijkse werk zeker niet. De mensen met wie ik in contact kom, zijn total loss. Ze kunnen zich al maanden niet meer op hun werk concentreren, kunnen niets nieuws meer leren, zijn constant geïrriteerd, zowel thuis als op het werk. Ze zijn emotioneel en fysiek uitgeteld. Zulke mensen zullen de term burn-out zelf ook niet lichtzinnig gebruiken. Integendeel, ze zeggen: ‘Een weekje vakantie en dan zal het wel weer gaan.’ Wat onzin is, natuurlijk.

DENYS: Het gaat vaak om bevlogen werkkrachten. Het fenomeen burn-out is voor het eerst beschreven in de jaren zeventig en tachtig, toen het vooral in het onderwijs en in de zorgsector de kop op stak.

DE BONDT: En bij hulpverleners en vrijwilligers, die zelf door hun idealisme te pletter vielen. De diagnose stellen is altijd lastig geweest, dat klopt. En toch is het belangrijk dat de ziekte kan worden benoemd. In 2014 is de term ‘burn-out’ expliciet in de welzijnswet opgenomen. Voor een aangepast beleid rond preventie en herintrede op het werk is dat een goede zaak. Iemands individuele karaktertrekken en de maatschappelijke achtergrond spelen een rol bij een burn-out, maar werkgevers mogen hun verantwoordelijkheid niet ontlopen. Een tijdje geleden was ik in een groot internationaal bedrijf in Gent. De vakbonden hadden de directie eindelijk zover gekregen dat ze tijdens de middagpauze de werknemers over burn-out mochten voorlichten. Tijdens de pauze hoorde ik een vrouw met een hoge rang in de personeelsdienst zich hardop afvragen of dat wel een goed initiatief was: ‘We mogen niemand op ideeën brengen.’ Maar mensen zullen heus niet crashen vanwege een vakbondsactie.

DENYS: U zegt terecht dat ook de maatschappelijke achtergrond een rol speelt. Ik vind dat die nog te weinig aandacht krijgt.

Waarover gaat het dan?

DENYS: Om te beginnen is er het sterk onderschatte fenomeen – om het even gebald uit te drukken – dat God dood is. Grote groepen mensen geloven niet meer in het hiernamaals. Het leven moet hier en nu worden geleefd. Er is geen tijd te verliezen, we móéten het onderste uit de kan halen. Dat zet ongelooflijke druk op de moderne mens. Die druk zie je overal: op het werk, in onze vrije tijd, in relaties, in de opvoeding van onze kinderen. Onze toegenomen welvaart doet daar nog een schepje bovenop: ze heeft onze verwachtingen – van onze loopbaan, van onze vrije tijd – alleen maar doen toenemen. Ook dat zorgt voor extra stress. En ten slotte is er de digitalisering. Door de smartphone, die nog maar acht jaar bestaat, zijn mensen altijd bereikbaar. Niet alle werkgevers gaan daar oordeelkundig mee om. Om negen uur ’s avonds nog iets voor het werk doen, dat mag je niet vanzelfsprekend vinden. Sommigen zullen zeggen: ‘Het is allemaal de schuld van het neoliberalisme.’ Maar voor de dood van God is het neoliberalisme niet verantwoordelijk. Die dood is een cultureel gegeven.

DE BONDT: De digitalisering van de economie zorgt ervoor dat mensen op hun werk worden geconfronteerd met situaties die vroeger niet bestonden. Ik heb mensen in loopbaanbegeleiding gehad die al drie jaar onder een baas in Amerika werkten. Vroeger zat hun baas gewoon in het kantoor naast het hunne en konden ze even aankloppen als dat nodig was. Nu moeten ze op onregelmatige uren beschikbaar zijn, omdat hij op andere momenten slaapt dan zij. En hij ziet hen ook niet meer aan het werk. Vroeger zou hij hebben gezegd: ‘Jos, je hebt lang genoeg gewerkt. Ga naar huis.’ Vandaar is er veel minder contact. Gevolg is dat werknemers beter voor zichzelf moeten zorgen. Maar iemand met een risicoprofiel voor burn-out zorgt per definitie niet goed voor zichzelf. Die zorgt er vooral voor dat het goed gaat met zijn baas in Amerika.

Een andere factor zijn gefrustreerde verwachtingen en idealen. Mensen worden bijvoorbeeld actief in de zorg omdat ze anderen willen helpen. Ze stappen in het onderwijs omdat ze kinderen iets willen leren. Maar de realiteit blijkt vooral te bestaan uit heel veel rapporten schrijven en vergaderen.

DENYS: Alle administratieve verplichtingen die overheden opleggen, ironisch genoeg ook in het kader van welzijn op het werk, staan misschien bol van de goede bedoelingen, maar leiden in de praktijk vaak alleen maar tot meer bureaucratie en frustratie.

Welke mensen hebben een hoger risico op een burn-out?

DE BONDT: Om te beginnen, spelen omgevingsfactoren een rol. Uit studies blijkt bijvoorbeeld dat wie is opgegroeid op een boerderij een hoger risico heeft. Dat betekent natuurlijk niet dat alle boerenkinderen voorbestemd zijn om een burn-out te krijgen, maar wel dat er een verband is met de mentaliteit in hun gezin van oorsprong: je best doen, niet klagen, werken en nog eens werken, ook in het weekend.

DENYS:(knikt) En alles wat geen fysieke kwaal is, is ‘ingebeeld’.

DE BONDT: Precies. Aan de andere kant spelen ook karaktertrekken mee: je snel schuldig voelen, perfectionistisch zijn, een bovengemiddeld verantwoordelijkheidsgevoel en veel zelfdiscipline hebben, zorgzaam zijn en – uiteraard – graag en hard werken.

Omschrijft u daarmee niet de ideale werkkracht?

DE BONDT:(lacht) Ja, eigenlijk is dat het standaardprofiel dat je in vacatures aantreft.

En de managementstijl, is die ook een deel van het probleem?

DE BONDT: Zeker. Het is moeilijk om daar in algemene termen over te spreken, maar de relatie met de chefs speelt een grote rol. Neem nu de mogelijkheid om werk en privéleven op elkaar af te stemmen. Er zijn mensen die eronderdoor gaan omdat hun baas hen te kort houdt, maar zijn er ook die kapotgaan aan te veel vrijheid: dan moet je voor jezelf kunnen uitmaken wanneer het genoeg geweest is. Maar wat betekent dat, ‘genoeg’? Mensen met aanleg voor een burn-out beantwoorden die vraag anders dan mensen die tijdig ‘stop’ kunnen zeggen. Daarom druk ik er bij leidinggevenden altijd op: ‘Geef zelf het goede voor- beeld. Als jij elke ochtend vanaf zes uur mails begint te sturen, verlang je eigenlijk van je personeel dat het daarin meegaat.’

Hoe moeten leidinggevenden het dan aanpakken?

DE BONDT: Inzicht in het probleem krijgen is cruciaal. Ik heb al zo veel aangrijpende verhalen gehoord van bazen die hun zieke werknemer opbellen en vragen: ‘Wanneer kom je terug?’ Of die met een bos bloemen op zijn of haar oprit staan. Goedbedoeld, maar het resultaat is dat die werknemer zich nóg schuldiger en nóg meer onder druk gezet voelt.

Belangrijk is ook dat leidinggevenden de kwaliteiten van hun medewerkers herkennen. Als iemand tot tien uur ’s avonds heeft gewerkt, moet je niet zeggen: ‘Chapeau!’ Nee, dan moet je vragen: ‘Waarom doe je dat eigenlijk?’ Als iemand twintig keer per dag ‘Sorry’ zegt, moet je daar aandacht voor hebben. En als iemand ‘Goed’ antwoordt op de vraag hoe het met hem of haar gaat, is de kous daarmee niet af. Kijk ook naar hoe die werknemer functioneert op de werkvloer. In sommige bedrijven is het wachten tot iemand van het management instort. Dan pas kan er een beleid rond burn-out worden gevoerd.

DENYS: Ik ken toch maar weinig werkgevers die het probleem ontkennen. Wel zijn werkgevers bang dat als ze burn-outs te gemakkelijk erkennen, een heleboel problemen uit het privéleven van hun personeel ook op hún bord belandt. En niet alleen omdat ze daar dan financieel voor moeten opdraaien, maar ook omdat ze niet verantwoordelijk willen zijn voor een kwaal die vaak niet alleen door de werksituatie is veroorzaakt.

DE BONDT: Ik kom ze wel tegen, hoor, de werkgevers die zeggen: ‘Een burn-out, dat zit toch tussen je oren?’ En niet alleen in kleine kmo’s in West-Vlaanderen.

DENYS: Maar het is te gemakkelijk om alleen de werkgevers de zwartepiet toe te spelen. Wij zullen onze ziekmakende stress ook zélf moeten aanpakken. We moeten onze agenda’s leren leegmaken.

DE BONDT: Het is een gedeelde verantwoordelijkheid. Mensen moeten met hun perfectionisme leren omgaan, assertiever worden, nee leren zeggen, en om hulp vragen. Maar er is ook de verantwoordelijkheid van de werkgever. Je hebt bazen die hun medewerker vrijdagavond een fijn weekend toewensen, maar wel verwachten dat dat rapport tegen maandagochtend op hun bureau ligt. En veel werkgevers weigeren maatwerk te leveren omdat ze geen precedent willen scheppen. ‘Ik kan je niet thuis laten werken, want straks wil iedereen dat.’ Maar heus niet iedereen wil thuiswerken.

Is er een verband tussen de toegenomen flexibilisering van de arbeidsmarkt en aandoeningen als burn-out?

DENYS: Groeiende onzekerheid speelt op de achtergrond zeker mee. Maar ik denk daarbij niet zozeer aan tijdelijke arbeid en uitzendarbeid, want de grootste groep op onze arbeidsmarkt heeft een contract van onbepaalde duur. Het gaat om een vager gevoel van economische onzekerheid en angst voor de toekomst. Dat gevoel wordt gevoed door allerhande doemprofeten die bijvoorbeeld voorspellen dat robots ons werk gaan overnemen. Dat klopt niet, daarmee jaag je de mensen onnodig schrik aan. Aan de andere kant is het ook geen ver toekomstbeeld meer dat een robot of algoritme je ‘baas’ kan worden. Dat is nog andere koek dan een baas in Amerika. (lacht) Ga daar maar eens mee in discussie. In die zin schept de digitalisering nieuwe risico’s.

Federaal minister van Werk Kris Peeters (CD&V) heeft van zogenoemd ‘werkbaar werk’ wel een speerpunt gemaakt.

DENYS: Maar je ziet hoe lastig hij het heeft. En de sociale partners raken er evenmin uit. Iedereen is voor werkbaar werk, tot je dat concreet moet gaan invullen. Ook omdat de strijd tegen burn-out te vaak wordt ingezet in ideologische gevechten.

‘Werknemers versus werknemers’, bedoelt u?

DENYS: Ja. Werkgevers voelen zich daardoor aangevallen. Het is zoals in de discussie over langer werken. Dat daar in België zoveel verzet tegen is, vind ik vreemd: in de meeste landen wordt er langer gewerkt dan bij ons. Het klopt ook niet dat werknemers hier massaal vroeg de arbeidsmarkt verlaten omdat de arbeidskwaliteit zo slecht is. Onze arbeidskwaliteit is vrij goed, alleen Scandinavische landen doen het beter.

DE BONDT: Het lijkt me verstandig om de voorstellen van beleidsmakers en werkgevers rond werkbaar werk met enige reserve te bekijken, in plaats van meteen volmondig ja te zeggen. Want al die maatregelen hebben voor- en nadelen. Voor sommige mensen is het geweldig dat ze zelf kunnen kiezen wanneer ze hun boodschappen doen, voor sommige mensen net niet. Werkgevers kunnen van die ‘vrijheid’ ook makkelijk misbruik maken om hun personeel onder druk te zetten. Er zijn er ook die thuiswerk propageren omdat er door bezuinigingen op kantoor gewoon geen plaats meer is voor iedereen. En vergeet niet dat managers en bazen zelf ook onder gigantische druk staan.

Moet burn-out als een beroepsziekte worden erkend?

DENYS: Dat kan voorlopig niet, gezien de medische onzekerheid. Burn-out is nu een zogenoemde ‘werkgerelateerde ziekte’. Dat is een goed compromis.

DE BONDT: Voor mij kan erkenning in principe wel, maar met het nodige voorbehoud. Vergelijk het met de strijd, in de jaren zeventig, om asbestose als beroepsziekte te laten erkennen. Dat is gelukt, maar er waren natuurlijk ook mensen die de ziekte hadden opgelopen nadat ze in hun tuin golfplaten hadden staan verzagen. Met een burn-out is het een beetje hetzelfde: als duidelijk kan worden aangetoond dat die op het werk is veroorzaakt, moet hij als een beroepsziekte worden beschouwd en als dusdanig worden verzekerd.

DENYS: Asbestose is als medische aandoening wel onomstotelijk vast te stellen. Met burn-out ligt dat anders. Vaak is de beste oplossing voor mensen met een burn-out een radicale carrièreswitch, met de hulp van iemand zoals mevrouw De Bondt. Het kan hard aankomen, maar vaak zijn mensen nu eenmaal niet geschikt voor het werk dat hun een burn-out heeft bezorgd. Geen wet rond welzijn op het werk zal daar iets aan veranderen.

DE BONDT: Je moet werknemers met een burn-out ook voldoende tijd geven om te herstellen. Dat kan een kwestie van maanden of langer zijn. Vaak gaan mensen te snel weer aan de slag. Of herstellen ze zich net in de vernieling: na een hoop gedoe is de huisarts erin geslaagd hun een maand rust voor te schrijven, en dan gaan ze als gekken boeken lezen en cursussen volgen rond thema’s als assertiviteit en relaxatie. In plaats van gewoon te rusten en te stoppen met piekeren.

DENYS: Maar wat is een goede manier om te herstellen? In Nederland pakken ze het nu helemaal anders aan. Ze proberen werknemers met een burn-out zo snel mogelijk weer aan de slag te krijgen. Omdat dat het herstel bevordert, en omdat mensen die te lang wegblijven vaak gewoon niet meer terugkomen. Want dat is een ijzeren wet op de arbeidsmarkt: hoe langer je wegblijft, hoe moeilijker je terugkeer. Uiteraard moeten mensen die uitgeput zijn de tijd krijgen om te herstellen, maar ik geloof dat aangepast werk net genezend kan zijn.

Zijn er binnen de bedrijven voldoende aanspreekpunten om burn-outpatiënten te helpen?

DE BONDT: In theorie moeten de vertrouwenspersonen en hun contactgegevens bekendgemaakt worden via het arbeidsreglement, in de praktijk is het vooral een kwestie van bedrijfscultuur. Er zijn werkgevers die zeggen: ‘Wij zijn tiptop in orde met de welzijnswetgeving, want wij organiseren mindfulnesstrainingen tijdens de middagpauze!’ Niets tegen yoga of mindfulness in de kantine, natuurlijk, maar daarmee red je het echt niet.

DENYS: Ik krijg daar de kriebels van. Maar de werkgever die een cursus yoga organiseert, komt daarmee natuurlijk in de krant. Ik ben wel voorstander van een stilteplek op de werkvloer, een vrij gemakkelijk door te voeren maatregel. Stilte en traagheid in je werk inbouwen is ontzettend belangrijk. Maar stilte is dan ook een schaars goed geworden.

DOOR HAN RENARD, FOTO’S FRANKY VERDICKT

‘BV’s komen op televisie vertellen hoeveel deugd ze hebben gehad van hun burn-out. Van iemand met kanker heb ik dat nog nooit gehoord.’ Jan Denys

‘Het is te gemakkelijk om alleen de werkgevers de zwartepiet toe te spelen. Wij zullen onze ziekmakende stress ook zélf moeten aanpakken.’ Jan Denys

‘Niets tegen yoga of mindfulness in de kantine, maar daarmee red je het echt niet als werkgever.’ Saskia De Bondt

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content