De indiaanse verkopers van poncho’s en panfluiten in Europa zijn bijna allemaal Otavalos uit Ecuador, die de wereld rond handel drijven. Maar het succesverhaal van de Otavalos heeft ook zijn schaduwzijde. Een Antwerpse werkgroep slaat alarm.

Anna is een indiaans meisje uit de omgeving van Otavalo. Het stadje in Noord-Ecuador, waar de mensen sinds oudsher gekend zijn als wevers en handelaars, heeft zij al jaren niet meer gezien. Zij herinnert zich hoe ze als kind mutsen moest breien en armbandjes vlechten voor de beroemde zaterdagmarkt op de Plaza de Ponchos. Later trok haar vader als leurder met wollen sjaals en alpacatruien naar Colombia. Maar de achttienjarige Anna is de eerste in haar familie die het schopte tot handelaar in de Nieuwstraat in Brussel. Zij is er tijdens de drukke koopjesdagen niet alleen: er zijn wel een paar dozijn Zuid-Amerikanen aan de slag. ‘Allemaal Otavalos’, zegt Anna. Ook de muzikanten met hun trommels en fluiten? ‘Ja, Otavalos.’ Ook die jongens die zich met potsierlijke verentooi als indianen uit een cowboyfilm hebben vermomd, om zo meer succes te hebben? ‘Ja, Otavalos’, glimlacht Anna.

Toen ze dertien was, vloog ze met drie koffers vol panfluiten en sambaballen naar Brussel. Samen met vier andere kinderen leefde ze twee jaar lang in een witte bestelwagen, onder het gezag van de neef van haar moeder. De Ford Transit trok door België, Duitsland en andere Europese landen. De ene dag deden ze een rommelmarkt, de volgende dag een winkelstraat. Ze sliepen in de Ford Transit. Ze aten in de Ford Transit. Ze groeiden op in de Ford Transit. Kinderarbeid? Ach, in Ecuador was het toch doodnormaal om op je dertien de markt te doen of zelfs al te trouwen? Het waren best spannende jaren, want Anna was illegaal. Als de politie eraan kwam, moest ze de koopwaar bij elkaar graaien en hard wegrennen. En hard rennen, dat kon Anna goed. ‘En nog altijd’, lacht Anna. Met haar traditionele goudkleurige halssnoer, geborduurde rok, zachtbruine gezicht en gitzwarte haar ziet ze er stralend uit.

Anna is nu haar eigen baas. De neef is een tijd geleden opgepakt en op het vliegtuig gezet. Daarna zijn haar twee jongere broers overgekomen, die zij nu bemoedert en de kneepjes van het vak leert. Samen met nog enkele vriendinnen doen ze de markten, braderijen, festivals, en in de zomer de zeedijk. In haar vrije tijd belt ze met haar glimmende mobieltje of gaat ze chatten op OtavalosOnLine in het internetcafé. Ze wonen allemaal samen in een flatje in de Antwerpse Seefhoek. Ze breien mutsen en vlechten armbandjes als vanouds. Ze praten veel over Otavalo.

HET SUCCESVERHAAL

Het koloniale stadje Otavalo ligt in het Andesgebergte in een lange vallei tussen twee vulkanen. De indianen woonden traditioneel in de omliggende dorpen, terwijl de stad zelf vooral in handen was van mestiezen en blanken. De indianen waren eeu- wenlang tweederangsburgers en leden onder discriminatie en racisme. Tot de jaren zeventig moesten velen nog werken voor de ha-ciënda’s van grootgrondbezitters, om in ruil een lapje grond te mogen bewerken. Ze leefden van hun landbouwactiviteiten en van de traditionele weefkunst voor de zaterdagmarkt van Otavalo, die naar verluidt al eeuwen bestaat, zelfs al van voor het Incatijdperk.

Het moet nu zowat een halve eeuw geleden zijn dat Rafaël Lema als eerste inheemse handelaar met de trein naar de hoofdstad Quito en andere Ecuadoraanse steden reisde om er artisanale producten te verkopen. Later was Antonio Lema de eerste om de grens over te trekken naar het buurland Colombia, waar er een grote markt voor hun huisvlijt bleek te bestaan. De succesvolle pioniers werden nagevolgd door anderen, die naar zowat alle Zuid-Amerikaanse landen trokken om er de markt te verkennen. De handelaars reisden meestal met twee of drie samen, om elkaar te helpen, en om een ruime variëteit van stoffen en kleuren te kunnen aanbieden. Als de vraag groot genoeg was, liet men familieleden of kennissen overkomen om in plaatselijke ateliers te werken.

Al eind jaren zestig en in de jaren zeventig trokken de eersten ook naar de Verenigde Staten en Europa. In de jaren tachtig arriveerden ze in België, wat een populaire bestemming werd. Vooral de muziek vormde hier een goede entree. De Andesmuziek was nog vrij nieuw en genoot veel succes. De artisanale waren wekten nog veel sympathie. In het najaar keerden de indianen terug naar Otavalo, waar ze met het verdiende geld de winter doorkwamen. Of ze kochten mooie auto’s en huizen. Dat stak de jongeren de ogen uit, die al snel maar één droom meer koesterden: naar het Westen trekken. De textielproductie kende een enorme bloei. In de dorpen rond Otavalo draaiden de weefmachines dag en nacht op volle toeren. De poncho’s, truien, tassen, jassen en tapijten werden met cargovluchten naar Europa gestuurd.

Op de zaterdagmarkt in Otavalo, die de beroemdste toeristische markt van Zuid-Amerika is geworden, staan er nu wel vierduizend verkopers van artisanale producten. Er zijn wel 140 winkels met inheemse eigenaars. De stad is nu opnieuw in handen van indianen, een geslaagde ‘inheemse reconquista’. Zelfs de burgemeester, Mario Cone-jo, is nu voor het eerst in de geschiedenis een indiaan. En tegelijk met het materiële succes kwam er een revival van de eigen cultuur: ze lieten hun haarvlechten weer groeien, koesterden weer hun quechua-taal, ruilden de jeans voor traditionele kleren. Zeker op de toeristenmarkt, als een soort handelsmerk. Ze werden weer trots indiaan te zijn.

De Otavalos werden in Latijns-Amerika een etnisch toonbeeld. Maar het succesverhaal heeft ook zijn keerzijde.

DE SCHADUWZIJDE

Naar alle windstreken zijn de Otavalos uitgezwermd en in de hele wereld zijn ze nu gekend om hun indianenproducten – zelfs in Japan, wat nu de laatste topbestemming is. Maar de massale migratie heeft ook nadelige effecten gehad: jongeren gaven de school op, gezinnen vielen uit elkaar, en westerse gebruiken botsten met traditionele normen en waarden. De typische kleuren en patronen werden aangepast aan de smaak van toeristen en buitenlanders, zodat men bijvoorbeeld de figuren van de Nederlandse graficus Escher op de Plaza de Ponchos als ’traditionele inheemse motieven’ ging verkopen. Producten uit heel Latijns-Amerika werden als ‘authentiek Otavalo’ verhandeld. De kwaliteit verslechterde, zodat rugzakjes al na enkele maanden uit elkaar vielen. En de grote exporteurs gingen zelf profiteren van kinderarbeid en exploitatie van volksgenoten om nog meer te verdienen.

Volgens Ursula Jaramillo van de Latijns-Amerikaanse Federatie in Antwerpen, waar de voorbije jaren nogal wat Otavalos over de vloer kwamen, mag niet de hele groep gestigmatiseerd worden, maar is er toch vaak sprake van ‘pure uitbuiting’. Het is niet meer zoals tien jaar geleden, toen er nog flink verdiend kon worden in Europa. Nu is de concurrentie moordend, en de vraag gedaald. De markt is verzadigd. Velen zijn hier nu illegaal, leven met tien samen in een kamer, en hebben nog amper genoeg om zelf te overleven, laat staan om geld naar de familie te sturen. Bovendien zijn er de ‘koppelbazen’ die mensen laten overkomen en hen soms jaren voor zich laten werken. De voorbije jaren heeft men zo vooral minderjarigen ingevoerd, omdat die minder makkelijk opgesloten en uitgewezen kunnen worden. Eind 2003 werd er na een klacht van enkele jongeren al een atelier in Brussel opgerold.

‘De situatie van de jongeren is zorgwekkend’, zegt ook Jeroen Stevens van het onthaalbureau Pina-18 van de stad Antwerpen. Hij kwam er een jaar geleden zelf mee in aanraking nadat drie kinderen, die vertelden dat ze op de markten moesten werken, ineens spoorloos verdwenen waren – wat bij Child Focus als verontrustende verdwijning werd aangegeven. De Ecuadoraanse jongeren – bijna allemaal Otavalos – bleken een groot deel van de niet-begeleide minderjarigen van het onthaalbureau uit te maken. Daarom nam Stevens het initiatief om samen met de Latijns-Amerikaanse Federatie een ‘werkgroep Otavalo’ op te richten. De werkgroep, waar later ook het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk en Payoke aan meededen, wil de problematiek dringend op de agenda zetten. Nu is het immers geen prioriteit voor de autoriteiten. Als de politie kinderen op de markt aantreft, volgt er zelfs geen verhoor of proces-verbaal. Het enige wat men doet, is hen wegjagen en hun spullen in beslag nemen.

Volgens het Ecuadorcentrum in Gent zijn er minstens 15.000 Ecuadoranen in België, van wie een groot deel Otavalos – vooral in Antwerpen en Brussel. Er gaat geen maand voorbij of het Ecuadorcentrum wordt geconfronteerd met Otavalos die in de problemen zitten: opgepakt door de politie, geen papieren, onderlinge ruzies, tot gevallen die aan mensenhandel en maffiatoestanden doen denken. Het probleem is dat het om een zeer gesloten gemeenschap gaat waar men maar moeilijk toegang tot krijgt. Met veel moeite heeft Ursula Jaramillo het vertrouwen van enkele uitgebuite meisjes gekregen: ‘Maar niemand wil klikken of klacht indienen, ook al moeten ze soms in onmenselijke omstandigheden leven. De eigen gemeenschap blijft heilig voor hen. En zo blijft er een hele groep kinderen en minderjarigen die we niet kunnen bereiken. Het is nu de kwetsbaarste groep.’

Anna blijft glimlachen als ze, na lang doorvragen, ook de andere kant van de medaille beschrijft. De neef van haar moeder, die ze nu ‘de chef’ noemt, blijkt slechts verre, verre familie te zijn. Hij had in een mondeling contract afgesproken dat zij, in ruil voor het ticket, twee jaar voor hem moest werken, waarbij hij elke maand 40 dollar naar haar moeder zou sturen. Maar dat geld heeft ze uiteindelijk pas op het eind van die twee jaar, na een vreselijk conflict, van hem gekregen. Tijdens die twee jaar in de bestelwagen werden Anna en de andere kinderen voortdurend bedreigd en geïntimideerd, ze mochten met niemand anders contact hebben, hun paspoorten werden achtergehouden, en ze kregen maar één keer per dag eten. Als ze te weinig verdiend hadden, kregen ze helemaal niets. Ze hadden voortdurend honger. ’s Winters was het bar koud in de bestelwagen, er was geen mogelijkheid om zich te wassen, en twee jaar lang hebben ze geen enkele vorm van onderwijs gekregen.

HEKSERIJ

Pas nadat ‘de chef’ opgepakt en gerepatrieerd werd, voelde Anna zich weer vrij. Klacht heeft ze niet ingediend, daar is ze te bang voor. Een vriendin van haar, die in een opvanghuis zit, deed dat wel, maar trok haar klacht weer in nadat haar familie last had gekregen van brujeria. Hekserij. Mensen werden ziek en dieren gingen dood. Ook Anna’s eigen vader blijkt spoorloos verdwenen – hij is nooit teruggekeerd van een handelsreis naar Cali in Colombia. Met haar achttien jaar voelt ze zich al oud. Ze werkt dan wel voor eigen rekening, maar erg veel brengt dat niet op. Misschien 150 euro op een goeie dag in een drukke winkelstraat. Zoals de meeste Otavalos in Antwerpen haalt Anna veel koopwaar bij groothandelaars in Madrid. Daar is alles te koop, desnoods ‘made in China’. Op markten worden ze nu vaak verjaagd omdat ze geen beroepskaart of leurderskaart hebben – de andere marktkramers pikken dat niet meer. In winkelstraten reageren voorbijgangers veel agressiever dan vroeger – de sympathie voor de kleurrijke indianen is stilaan weggeëbd.

Zelfs de indianenarmbandjes met teksten als ‘RSC Anderlecht’ of ‘Sam Gooris’, die vroeger voor drie euro gingen, zijn al lang geleden afgeprijsd tot één euro per stuk. ‘Koopjes het hele jaar’, lacht Anna.

CHRIS DE STOOP

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content