Hoeveel geld heeft een mens nodig om gelukkig te zijn?

© iStock

Tinneke Beeckman is filosofe. Voor Knack beantwoordt ze elke week een moeilijke vraag.

De lotto winnen, wat zou dat heerlijk zijn! Eindelijk geld in overvloed … Toch hebben sommige lottowinnaars gemengde ervaringen met hun fortuin. Meer is niet altijd beter.

Natuurlijk kun je maar beter niet te weinig geld hebben: elke mens heeft een minimumbedrag nodig om veilig te wonen, voor zijn gezin te zorgen en zichzelf te ontplooien. Er is niets romantisch aan armoede.

Maar hoeveel heb je nodig om gelukkig te zijn? Onderzoek toont dat dit meevalt: zodra je een bepaald niveau hebt bereikt, verhoogt je geluksgevoel amper als je nog meer verdient. In zijn Basic Income bespreekt Philippe Van Parijs de Easterlin-paradox: er is wel een positieve relatie tussen inkomen en geluk (dus wanneer arme mensen rijker worden, is dat goed), maar wanneer het inkomen over een langere periode stijgt, neemt het geluksniveau niet evenredig toe. De decennialange welvaartstoename in westerse landen heeft dus niet zo veel méér geluk gebracht als je zou verwachten.

Als je slaaf van het geld wordt, participeer je aan een wereld die menselijkheid aan winst opoffert.

Van Parijs geeft drie verklaringen. Het geluksgevoel dat door consumptie ontstaat, hangt soms samen met het feit dat alleen jij dat specifieke product kunt verwerven: je geniet niet louter van het ding, maar vooral van het feit dat jij het kunt kopen en anderen rondom jou niet. De mens is een sociaal wezen en vergelijking speelt een grote rol. Als de welvaart voor iedereen stijgt, verlies je dat voordeel. Ondertussen ontstaat er een materialistische ratrace, waaruit niemand tevredenheid haalt. Superrijken zijn dus niet superveel gelukkiger: zij hanteren onderlinge referentiepunten, waardoor ze hun bezit deels devalueren en ze zichzelf ongelukkig maken. Dat de buurman het nieuwste peperdure snufje heeft, bijvoorbeeld, geeft hen de indruk dat ze minder hebben.

Daarbij stijgen de ‘negatieve externaliteiten’: de massacultuur creëert bijwerkingen. Neem bijvoorbeeld de heerlijke, wilde zalm waarvan de Britse aristocraat in de 19e eeuw smulde. Die vissen zijn haast verdwenen. Zalm is een massaproduct geworden, dat minder smaak en kwaliteit heeft. Schaalvergrotingen hebben negatieve bijwerkingen, en die verminderen de pret.

Een laatste factor is dat mensen veeleisender worden: ze ergeren zich meer aan de internetbestelling die een dag te laat komt, dan hun ouders aan hun post die er een week langer over deed. Kortom, wetenschappelijk onderzoek bevestigt dat steeds méér bezitten je geluksgevoel niet bevordert.

Hoe kun je nu inschatten welke verlangens echt belangrijk zijn? Epicurus (4e-3e eeuw v.C.) had er heldere ideeën over. Voor klassieke Grieken gaat filosofie niet alleen over theoretische bespiegeling, ze bevat ook een praktijk. Volgens Epicurus is de mens ongelukkig wanneer hij zijn begeertes verkeerd inschat. De filosoof veroordeelt genot op zich niet, hij pleit niet voor een ascetische levenshouding.

Epicurus onderscheidt drie soorten verlangens. Er zijn de natuurlijke en noodzakelijke behoeften, zoals eten, warmte en vriendschap. Als je die beantwoordt, verlicht je pijn en verkrijg je genot. Dat is altijd goed. Dan zijn er natuurlijke behoeften die niet noodzakelijk zijn, zoals verfijnd eten, vrijetijdsbestedingen of bedienden inhuren. Met die verlangens moet je matig en bedachtzaam omgaan. En er zijn lege verlangens die net zomin natuurlijk als noodzakelijk zijn, zoals rijkdom, eerzucht en macht. Epicurus noemt ze leeg omdat geen enkel object hen kan bevredigen. Als je die verlangens nastreeft, heb je nooit voldoende. Je leeft in onrust, angst en onzekerheid.

Epicurus’ visie is een goede leidraad: geld moet altijd een ruilmiddel blijven. Wanneer je het als doel op zich nastreeft, word je er slaaf van. Je participeert dan aan een wereld die menselijkheid zelf aan winst opoffert. Want geld kan magisch lijken, maar makkelijk tot lelijkheid verleiden.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content