De Wetstraat op intensieve zorg: de slechte gezondheid van de Vlaamse politiek te boek gesteld
Al jaren groeit de kloof tussen de verwachtingen van de Vlaming en de standpunten van de politieke partijen, zo betogen VRT-journalist Ivan De Vadder en marketeer Jan Callebaut in het boek dat vandaag wordt voorgesteld: Het DNA van Vlaanderen. Wat de kiezer wil. Maar houden hun conclusies ook straks nog stand, na de coronacrisis?
Met hun boek Het DNA van Vlaanderen reiken Ivan De Vadder en Jan Callebaut alvast veel argumenten aan om te kunnen antwoorden op een vraag die voor veel politici zo moeilijk te beantwoorden lijkt: waarom begrijpt ‘de politiek’ zo slecht wat de Vlamingen willen? En dat in een tijd dat er nog nooit zo veel opinieonderzoek beschikbaar was?
Opinieonderzoek is ook de basis van dit boek. Een aantal jaren geleden ontwierp coauteur Callebaut een onderzoeksmodel, Why5Research geheten, dat afweek van het klassieke politieke marktonderzoek. Dergelijke enquêtes peilen nauwelijks naar ‘de samenleving’, en dus leren ze politici ook niet wat de kiezers echt verlangen. ‘Waarvan liggen ze echt wakker? Waarvan dromen ze? Waaraan willen ze hun belastinggeld gespendeerd zien?’ Om zulke vragen te kunnen beantwoorden, baseerde Callebaut zich op commerciële modellen die speciaal opgezet zijn om de verschillende verwachtingspatronen van de op het eerste gezicht vaak ook ‘soortgelijke’ consumenten te kunnen herkennen. In samenwerking met de VRT heeft Why5Research bij de drie laatste Vlaamse verkiezingen (in 2009, 2014 en 2019) zijn enquêtes verricht, en op basis van die in de loop der jaren ingezamelde gegevens is het nu mogelijk om langlopende vergelijkingen te maken. Dat is de basis van Het DNA van Vlaanderen.
Pensioenangst
Om een heel boek in een korte paragraaf samen te vatten: natuurlijk zijn er talrijke mismatchen tussen wat veel Vlamingen willen en wat de politiek doet. Om maar één voorbeeld te geven: de angst voor een laag pensioen en dus voor een kommervolle oude dag, stond zowel in 2009, 2014 als 2018 erg hoog op de Vlaamse prioriteitenlijstjes. Tegelijk zien we dat bij instellingen die de Vlaming vertrouwen inboezemen, er niet één instantie is die zich met pensioenen bezighoudt. 80 procent van de Vlamingen heeft vertrouwen in de brandweer, ongeveer drie kwart in artsen en de medische sector in het algemeen, en ook het onderwijs en de ziekenfondsen blijven over de jaren het vertrouwen genieten van meer dan twee derde van de Vlamingen. Op de VRT na er is er verder geen enkele instelling of overheid die het vertrouwen geniet van de helft van de Vlamingen. Zeker de politiek niet – die bengelt met een goede 10 procent helemaal achteraan. Vertaalt men dat in ‘Vlaamse’ of ‘federale’ overheid, dan stijgen die cijfers ineens tot 43 (Vlaanderen) en 33 (België) overheid. Maar als politici en politieke partijen als zodanig tussenbeide komen, draait de Vlaming zijn rug.
Amper 10% van de Vlamingen heeft vertrouwen in de politiek.
Opnieuw terug naar de pensioenen: in plaats van de Vlamingen gerust te stellen over hun pensioen, hanteert de politiek een discours (en soms ook een beleid) dat de oude dag op losse schroeven zet. Hoe noodzakelijk het ook is om langer te werken, als dat voortdurend gepaard gaat met de dreigementen of ’toekomstverwachtingen’ van (nog) lagere pensioenen die steeds later uitgereikt zullen worden, dan versterkt dat eerder de kloof met de burger dan dat ze die herstelt. Als de Vlaming de indruk krijgt dat de politieke partijen hem proberen te paaien met ‘lagere pensioenen om de pensioenen betaalbaar te houden’, dan is het natuurlijk wachten tot radicale buitenbeentjes als de PVDA en het VB de eis voor een minimumpensioen van 1500 euro op tafel gooien: dat klinkt tenminste eerlijk en rechtvaardig. En dan duurt het niet lang of ook alle andere klassieke partijen moeten volgen. Nochtans wierpen zij zich altijd op als ‘de behoeders van onze democratie en onze welvaartsstaat’. Het is maar één illustratie van het drama van de drie klassieke partijen: ze zijn zozeer bezig met hun eigen vertoog en zijn zo overtuigd van hun eigen gelijk, dat ze vaak verzuimen om goed te luisteren naar wat de Vlaming na aan het hart ligt.
Beleidspartijen
Het valt overigens op dat De Vadder en Callebaut die tweedeling voortdurend gebruiken: er zijn drie klassieke partijen, en daartegenover staan de uitdagers – Groen, VB, PVDA, en tot een jaar of vijf geleden was de N-VA zelfs de überuitdager van het systeem. Maar nu de N-VA echt op alle niveaus aan de macht is (of was), heeft de partij die de Vlaamse minister-president en de burgemeester van Antwerpen levert, en die ook voortdurend betrokken is bij de vorming van een nieuwe federale regering, natuurlijk alle kenmerken van een beleidspartij – op de retoriek na. De zware verkiezingsnederlaag van 2019 toont aan dat de N-VA-kiezers na de Marrakesh-crisis niet wisten wie ze moesten belonen en wie ze moesten afstraffen: de N-VA als beleidspartij, of de N-VA als stokebrand. En, fundamenteler: zegt en verdedigt de N-VA nog wel wat ‘de Vlaming’ wil en voelt? In 2014 stemde één op drie Vlaamse kiezers op de partij van Bart De Wever, in 2019 nauwelijks één op de vier.
De tegenstelling tussen wat de politiek doet en wat het volk wil is endemisch aan ons politieke systeem.
De tegenstelling tussen wat de politiek doet en wat het volk denkt en wil bestaat natuurlijk al van vele jaren vóór Jan Callebaut en Ivan De Vadder hun inzichten te boek stelden. Het is zelfs endemisch aan ons politieke systeem. In de jaren dertig al zocht Rex-leider Léon Degrelle aandacht door de tegenstelling op te poken tussen ‘le pays réel’ en het discours van de grote politieke partijen en de traditionele media. Vanaf 1991 was ‘de kloof met de burger’ zelfs een staande politieke uitdrukking. Op 24 november 1991 vond namelijk een van de meest dramatische verkiezingen van de naoorlogse periode plaats. De klassieke partijen, inclusief de Volksunie (de voorloper van de N-VA had tussen 1988 en 1991 deelgenomen aan de regering Martens VIII) verloren op dramatische wijze, winst was er voor de uitdagers van het systeem: Agalev (nu Groen), het VB en zelfs Rossem – die laatste ‘partij’ was een geheel antipolitiek vehikel van de toen wegens fraude in de cel zittende ‘beursgoeroe’ Jean-Pierre Van Rossem.
Cultuur van voldaanheid
Wetstraatjournalist Hugo de Ridder (1932-2018) schreef over die verkiezing en de daaropvolgende regeringsvorming het boek De strijd om de Zestien. Van Martens naar Dehaene (1993). De beste pagina’s daarin zijn misschien wel de bladzijden die destijds het minst aandacht kregen, namelijk die waar De Ridder meer focust op de maatschappelijke en minder op de politique politicienne-kant van de zaak. Hij wijt de nederlaag van de klassieke partijen aan wat de Amerikaanse econoom John Kenneth Galbraith (1908-2006) in een van de laatste essays ’the culture of contentment’ (1992) had genoemd: de cultuur van voldaanheid, of verzadiging. De westerse middenklasse spiegelt zich graag aan de rijkste toplaag, neemt de inzichten en ideeën van die top over, en doet op haar alsof de verworven welstand een eigen verdienste is.
Ons politieke en maatschappelijke systeem rust dus op ‘voldane en verzadigde individuen’, die in groten getale vinden dat migranten, steuntrekkers en armen zelf meer hun best moeten doen en zeker niet te veel aanspraak moeten maken op hulp uit de publieke middelen. De Ridder: ‘Deze socio-economische stelling sluit wonderwel aan bij die van professor Herman Deleeck over het zogeheten Mattheus-effect. Daarin betoogt Deleeck dat de sociale wetgeving de facto meer voordelen biedt aan de middenklasse dan aan de werkelijk behoeftigen.’ De Ridder vulde aan: ‘Parlementsleden, partijvoorzitters en mediamensen die over wetten en reglementen moeten oordelen, zitten allemaal in een gelijkwaardige inkomensgroep. Over de minder gegoeden, de kansarmen, de zogeheten “vierde wereld”, moeten ze zich laten voorlichten via studies en enquêtes. Ze kennen die groep niet meer uit eigen waarneming en ervaring.’
‘Politici kennen de minder gegoeden niet meer uit eigen waarneming en ervaring.’ (Hugo De Ridder, 1993)
Hij illustreerde zijn stelling met een uitspraak van Frank Vandenbroucke, toen partijvoorzitter van de Vlaamse socialisten. Vandenbroucke ‘schatte het inkomen van de modale SP-kiezers op 60.000 tot 70.000 frank per maand. Volgens de fiscale statistieken van 1991 bedraagt het modaal netto-inkomen per huishouden 43.300 frank per maand.’ De Ridder voegde eraan toe: ‘Een dergelijke onwetendheid omtrent de echte situatie van de kiezers kan niet anders dan vervreemdend werken en leiden tot beoordelingsfouten in het sociale, economische of financiële beleid. Ook de notie solidariteit krijgt daardoor een andere dimensie.’ Een vergelijkbare sociaaleconomische analyse ontbreekt in het boek van De Vadder en Callebaut.
Nochtans stuiten de auteurs van Het DNA van Vlaanderen, dertig jaar na De Ridder, nog altijd op dezelfde hardnekkige kloof tussen het politieke discours en de maatschappelijke realiteit. Hoewel al onze politieke partijen natuurlijk bevolkt en bestaft worden door gewone Vlamingen als u en ik, lijken Vlamingen die een politiek engagement opnemen ineens een ander DNA te hebben dan de rest van de bevolking. Ineens zijn ze vooral schatplichtig aan wat ze hebben overgeërfd van de eigen politieke familie: in het geval van de drie klassieke partijen gaat het om ideologieën en zelfs om een machtsapparaat met wortels in de negentiende eeuw. En omdat de negentiende eeuw bij elke nieuwe verkiezing steeds verder verwijderd is van het heden, groeit de kloof tussen die partijen en de kiezer. Dat is, in een notendop samengevat, het drama van de christendemocraten, de socialisten en de liberalen.
Nieuw is dat inzicht natuurlijk niet, maar De Vadder en Callebaut illustreren het met interessante gegevens en uitdagende conclusies. In een land dat zich in ijltempo ontdoet van een groot aantal gebruiken en gewoonten, blijft de CD&V de meest traditionele partij. In een tijd die zo veel belang hecht aan transparantie en eerlijkheid, is Open VLD de minst geloofwaardige en zelfs de minst eerlijke partij. In een samenleving waar men opkijkt naar winnaars en haast verslaafd is aan succesverhalen, blijft de SP.A de minst succesvolle partij.
Het politieke centrum
Toch wisten de oude Grieken al: panta rhei. Alles verandert. Ook dat valt af te lezen uit het boek van De Vadder en Callebaut. Omstreeks de eeuwwisseling leken de klassieke partijen alle macht opnieuw in handen te hebben. Ongetwijfeld zorgde de langetermijnnasleep van de val van de Berlijnse Muur (1989) in het Westen toen voor een maatschappelijk en ideologisch landschap waarin politieke avonturiers naar de uithoeken van het gebeuren waren verbannen (op het VB na: het ‘vreemdelingenprobleem’ bestond toen ook al). Niet toevallig haalden Groen en de N-VA bij de federale verkiezingen van 2003 de kiesdrempel niet.
Het was evenmin toeval dat politiek succes in die dagen weggelegd was voor zielsverwanten (en later partijgenoten) als Steve Stevaert en Bert Anciaux. In zekere zin waren het allemansvrienden die een politiek bedreven die tot ‘verbondenheid’ uitnodigde. Dat had niet alleen met Limburgse gezelligheid (Stevaert) of Chirokampvuren (Anciaux) te maken. Het was een niet eens zo dwaze politieke reactie op een cijfermatige realiteit: rond 2000 moesten politici opnieuw met de ellenbogen werken om zich staande te houden in het overvolle politieke centrum. ‘Daar ligt de macht, en daar vinden de partijen elkaar’, noteren De Vadder en Callebaut. De politici waren immers, even verstandig als opportunistisch, hun kiezers gevolgd. De Vadder en Callebaut: ‘Alle onderzoeken tonen aan dat ook de kiezer zich in het centrum bevond. Het Postelectorale Onderzoek van 2004 van TNS-Media vermeldt dat ‘51% van de Vlaamse kiezers zich situeert in het centrum van het ideologische spectrum’. 60 procent van de liberale en de christendemocratische kiezers en ruim de helft van het socialistische electoraat noemt zichzelf in die tijd een “centrumkiezer”.’
Die voedingsbodem was dus gefundenes Fressen voor de klassieke partijen, ook al omdat die zich nog eens gingen versterken in kartels als SP.A-Spirit, VLD-Vivant en CD&V-N-VA. Bij de verkiezingen van 2003 behaalden de drie traditionele partijen samen bijna 70 procent van de stemmen: (24,5% voor de liberalen, 23,5% voor de socialisten en 21% voor de christendemocraten). Maar die kolossale stemmenaantallen lieten ze al snel als klatergoud door de vingers glippen. Bij de laatste verkiezingen, die van 2019, bereikten de drie traditionele partijen nog maar 38,6% van de Vlaamse kiezers. De drie ideologisch traditionele partijen hebben dus bijna de helft van hun kiezers verloren in vijftien jaar tijd.
De drie ideologisch traditionele partijen hebben bijna de helft van hun kiezers verloren in vijftien jaar tijd.
De meeste stemmen zijn door één partij afgesnoept. Vanaf de federale verkiezingen van 2010 is het al N-VA wat de klok slaat – in 2014 ging de partij van Bart De Wever losjes door de magische grens van 30 procent (dat had na Zwarte Zondag in 1991 geen enkele Vlaamse partij meer gekund), zij het dat vier jaar later nog maar een goede 26 procent overblijft.
Wat in 2019 nog altijd een feit is, is de reuzengrote kloof tussen de N-VA en de drie klassieke partijen, die op hun beurt ook allemaal verder gedaald zijn. De andere klassieke partijen. De nieuwe partijen doen het in bijna alle opzichten veel beter. Zo valt het op dat de PVDA een uitzonderlijke goede reputatie geniet – toch in vergelijking met de andere klassieke partijen. In de Wetstraat en zeker tijdens de parlementaire debatten worden PVDA’ers weggezet als ‘communisten’, ‘stalinisten’, ‘Pol Pot-aanhangers’, ‘vrienden van Venezuela’ enzovoort – lees: als verderfelijk en volkomen onbetrouwbaar tuig. Die tirades blijken niet aan te slaan bij het grote publiek. De PVDA wordt gepercipieerd als een van de meest vernieuwende en charismatische partijen van het land, en zelfs als de meest eerlijke. Dat is veel belangrijker dan men doorgaans denkt, schrijven de auteurs (Ivan De Vadder schreef in 2010 trouwens al een boek met als titel: Pleidooi voor een eerlijke politiek): ‘Ook in Het DNA van Vlaanderen komt bij elke editie bij de vraag naar de persoonlijkheidskenmerken altijd eerlijkheid als eerste waarde naar voren, gevolgd door betrouwbaarheid, vriendelijkheid, menselijkheid en verantwoordelijkheid.’
De PVDA wordt gepercipieerd als een van de meest vernieuwende en charismatische partijen van het land, en zelfs als de meest eerlijke.
Je kunt je afvragen hoezeer die nieuwe partijen ‘nieuw’ zijn. Met andere woorden: wat is het ware verschil tussen de ‘nieuwe’ en ‘oude’ partijen? Want – en dat is toch een blinde vlek van de auteurs – die ‘nieuwe’ partijen, de ‘uitdagers van het systeem’, zijn op één of andere manier ook allemaal erfgenamen van oude ideologieën. Is er eigenlijk iets méér negentiende-eeuws dan het marxisme waarop de nieuwe PVDA zich uitdrukkelijk beroept? Is het fiere nationalisme van het VB (en de N-VA) niet hét politieke kind van de negentiende-eeuwse romantiek? Zeker, het ecologisme van Groen is jonger – maar intussen toch ook al aardig op leeftijd. Er valt immers veel voor te zeggen om het begin van die stroming in de jaren zestig en zeventig te situeren, zeg maar tussen het pionierswerk Silent Spring (1962) – de eerste echte aanklacht tegen de verwoestende gevolgen voor de natuur van pesticiden en dergelijke – en de wereldwijde wake-upcall die het rapport Grenzen aan de Groei van de Club van Rome (1972) toch was. Dat maakt dat ook ‘groen’ inmiddels een politieke stroming is van vijftig jaar oud. Voor de nieuwe kiezers van 2024 dateert ze uit de jaren dat hun ouders geboren werden. Ook de scheidingslijn tussen ‘klassiek’ en nieuw’ wordt dus bij elke verkiezing ouder, en bijgevolg minder relevant.
De scheidingslijn tussen ‘klassiek’ en nieuw’ wordt bij elke verkiezing ouder, en bijgevolg minder relevant.
Als Bart De Wever in debat gaat met Conner Rousseau (SP.A), zoals nu bij de boekvoorstelling van Het DNA van Vlaanderen: wie is dan de gevestigde politicus, wie de uitdager? Aan wie van de twee kleeft het etiket ‘machtspartij’? Wie kan het zich veroorloven zich met veel branie en wat lef (ook in taal en kledij) af te zetten van de oubollige gang van zaken in de Wetstraat? Wie volgt niet zijn partij, maar liever zijn generatie – en dus mogelijk zijn kiezers?
De wispelturige kiezer
Al is dat niet evident, ‘de kiezer volgen’. Uit de gegevens van De Vadder en Callebaut blijkt dat het Vlaamse kiezerspubliek bijzonder inconsequent is. Neem bijvoorbeeld de top drie van de onderwerpen die uitgerekend tijdens de verkiezingsjaren ‘de Vlaming uit zijn slaap hielden’.
In 2009 waren dat:
1. Ongeneeslijk ziek worden (72%)
2. Onvoldoende geld & een te laag pensioen hebben voor een kommerloze oude dag (51%)
3. De toekomst van mijn kinderen (48%)
In 2014 kwam er ineens een ander thema bij:
1. Ongeneeslijk ziek worden (74%)
2. Ongecontroleerde migratie (70%)
3. Een te lage levensstandaard zodra ik met pensioen ben (67%)
4. De toekomst van mijn kinderen (67%)
In 2019 ten slotte:
1. Ongeneeslijk ziek worden (73%)
2. Ongecontroleerde migratie (69%)
3. Een te lage levensstandaard zodra ik met pensioen ben (68%)
4. Het klimaat dat beschadigd wordt (66%)
De eerste vaststelling daarbij is: de Vlaamse kiezer is niet de snuggerste. Verkiezing na verkiezing stemt hij namelijk tégen zijn eigen belang.
De Vlaamse kiezer lijkt niet de snuggerste. Verkiezing na verkiezing stemt hij tégen zijn eigen belang.
In 2009 lag de gemiddelde Vlaming vooral wakker van ‘de sociale zekerheid’ (gezondheid op één, pensioen op twee, toekomst kinderen op drie) in brede zin. Toch bleef de SP.A steken op de toenmalige bodemkoers van ongeveer 15 procent.
In 2014 is ‘migratie’ een topthema. Wellicht verklaarde dat een deel van het N-VA-succes (al moest Theo Francken nog staatssecretaris worden), maar het hielp het Vlaams Belang niet: die partij zette met amper 5,92 procent van de stemmen haar slechtste resultaat neer in meer dan dertig jaar en haalde amper de kiesdrempel.
In 2019 was ‘klimaat’ voor het eerst een issue dat de zorgen van veel Vlaming wegdroeg. Toch slaagde Groen er niet in om echt te profiteren van dat voor ecologisten zo gunstige politieke klimaat: de vooruitgang was kleiner dan gepeild en verwacht.
Coronaverkiezingen
Tegelijk zou die tabel de huidige toppolitici zorgen moeten baren. Als ‘ongeneeslijk ziek worden’ inderdaad drie keer op rij de voornaamste angst was van ongeveer driekwart van de Vlamingen, dan is de kans groot dat we afstevenen op ‘coronaverkiezingen’. Nooit stond onze gezondheid zo centraal als vandaag: niet alleen in het politieke discours of in het maatschappelijke gebeuren, maar vooral in het persoonlijke leven van elke individuele kiezer. Corona is nog honderd keer ingrijpender dan de zaak-Dutroux dat in de jaren negentig was, en onze angst om de veiligheid van onze kinderen, en nog duizenden keren dichterbij dan het islamfundamentalisme en de aanslagen in Zaventem en Maalbeek.
De kans is groot dat we afstevenen op ‘coronaverkiezingen’. Het thema wordt ingrijpender dan de zaak-Dutroux of de aanslagen in Brussel destijds.
De lege luchthavens en metrostations lijken vandaag haast veilige plaatsen, vergeleken met het échte gevaar. Dat gaat vandaag uit van collega’s, klasgenoten, familieleden en vrienden, het overvalt ons in winkels, kerken en fitnessclubs. Ieder van ons kan zelf een booswicht zijn die het virus oppakt, draagt en verspreidt, zelfs zonder het te weten. Zoals viroloog Steven Van Gucht het vorig weekend zei: ‘Niet de vreemde in het warenhuis, maar familie en vrienden zijn de echte risicocontacten.’ Wie moeten we daarvoor in het kieshokje eigenlijk bedanken of afstraffen?
Dat alleen maakt elke voorspelling voor de politieke fall-out van de coronacrisis bijzonder wankel. Want los van het feit dat de regering-Wilmès een minderheidskabinet is dat gesteund wordt door een meerderheid die op haar beurt niet erg samenhangend is (kan het ook anders?): het zal voor de kiezer niet gemakkelijk zijn om een bonus (of malus) van corona aan deze of gene partij toe te wijzen.
Als jijzelf en je familie het grote gevaar zijn, wie moet je daarvoor dan bedanken of afstraffen in het kieshokje?
Dat komt omdat – gelukkig maar – er natuurlijk een bijzonder grote consensus is tussen alle partijen die in de parlementen vertegenwoordigd zijn. Zelfs al voeren partijen als de PVDA (door bijvoorbeeld de anderhalve meter ‘social distancing’ verplicht te maken op de werkvloer) feitelijk oppositie tegen te regering, door de aard en de inhoud van de eisen plaatsen ze zich in het dominante discours dat ‘de strijd tegen corona vandaag alle prioriteit verdient’.
Dat zou in de kaart kunnen spelen van de partijen en politici die sinds maart hun nek uitsteken om de coronacrisis onder controle te houden. Dat is dan goed nieuws voor politici als Sophie Wilmès (MR) of Elio Di Rupo (PS), maar ook voor Jan Jambon of bijvoorbeeld een Ben Weyts (beiden N-VA). Dat is wat oud-premier Yves Leterme (CD&V) vorige week in De Afspraak op Vrijdag zei: het is eindelijk weer een goede tijd voor partijen die durven om hun verantwoordelijk te nemen en te besturen. Als dat klopt, zou de coronacrisis en de zeer ‘zichtbare hand’ van de federale (en Vlaamse) overheid het begin kunnen betekenen van het herstel van de regeringspartijen – en dus mogelijk het begin van een electorale beweging ‘naar het centrum’ (van de macht). Corona is niet ‘gezellig’, naar het woord van Steve Stevaert, maar het virus heeft het belang van collectief beleid, collectieve instellingen (ziekenhuizen, de gezondheidszorg) en zelfs van collectieve verantwoordelijkheidszin bij burgers en bedrijven flink in de kijker gezet.
Ras-le-bol
Dat is één visie. Tegelijk valt niet te negeren dat heel wat Vlamingen ‘kwaad’ zijn. Want er ís de voorbije maanden natuurlijk schade geleden: economisch en financieel, maar ook emotioneel en psychisch, om niet te spreken van de vele duizenden doden die er vielen, de onverwerkte rouw, of de mogelijk zware en langdurige gevolgen van de ziekte zelf.
Die woede is vaak (nog) niet uitgesproken, maar ze is wel aanwezig. Een goede illustratie daarvan was het interview zaterdag in De Standaard met ex-politicus Johan Vande Lanotte (SP.A). Hij had het over de slachtoffers van de aanpak van de coronacrisis: ‘De werking van de ziekenhuizen hebben we perfect georganiseerd. Maar het is ten koste gegaan van de ouderen in de woonzorgcentra, en dat hebben we als maatschappij aanvaard. Hebben wij die mensen boven de 75 opgeofferd? Ja, ik vind van wel. (…) Als inwoner van dit land voel ik me daar slecht bij. Ik mag er niet aan denken dat een van mijn ouders in die situatie geweest zou zijn.’ Duizenden Vlamingen zagen zich wel voor die situatie geplaatst en verloren een ouder. Nemen zij dat verdriet, eventueel die woede ook, mee in het stemhokje?
Duizenden Vlamingen verloren een ouder in de wzc’s. Nemen zij dat verdriet, eventueel die woede, mee in het stemhokje?
Er zijn tijdens de coronaweken nog wel meer redenen voor ergernis en boosheid geweest. Voor hetzelfde geld kunnen de verkiezingen dus hoogdagen worden voor de PVDA of Groen, of elke andere partij die kiezers weet te overtuigen met scherpe klachten tegen de vaudeville met de mondmaskers, het verborgen leed in de woonzorgcentra, te vermijden faillissementen of een nooit uit te sluiten algehele ‘ras-le-bol’.
Of kan het nóg erger? Dat zou dan een nieuw hoofdstuk kunnen zijn aan ‘Het DNA van Vlaanderen’: dat de coronacrisis de kloof tussen ‘de politiek’ of ‘de elite’ (media en academici incluis) en een deel van ‘de burgers’ vooral vergroot. Terwijl veel burgers hun best doen om de lockdownregels na te leven, zijn er een steeds meer mensen die allemaal in hun eentje beslisten om te doen wat ze willen. Marc Van Ranst en andere virologen bezwoeren de bevolking om op 11 mei niet meteen naar de winkel te lopen, maar bij Primark, Ikea en Action stonden er enorme wachtrijen. Is dat geen zeer zichtbare kloof met de burger?
Tegelijk wordt het coronabeleid op zeer moraliserende toon verantwoord en verdedigd. Van wie de coronaregels overtreedt, wordt haast verwacht dat hij of zij zich publiek excuseert voor een gebrek aan burgerzin. Voor zover er zicht op is (bijvoorbeeld via de GAS-boetes), zijn het vooral twintig- tot dertigjarigen – dus de aanstormende elite – die de lockdownregels het meest overtreden. Gaat het om een generatie die in alle stilte de middenvinger heeft opgestoken tegen de verzamelde regeringsleiders, virologen en opiniemakers van het land? Doet zich een fenomeen voor dat zich vanaf in de late jaren tachtig in een groot deel van de arbeidsklasse afspeelde: een geruisloze vervreemdingsgolf ten opzichte van ‘de macht’. Toen had zowat het hele officiële land het over de noodzaak van een verdraagzame samenleving, en toch viel bij een deel van de werkende bevolking de boodschap ‘l’étranger, c’est mon ami’ op een koude steen.
Politiek vertaald: het zou wel eens wachten kunnen zijn op de eerste partij die resoluut tégen het coronabeleid is. Tégen de lockdown. Tégen de gesloten cafés en restaurants. Tégen de vier muren van de eigen woonkamer. Tégen de gehate mondmaskers. Dan maakt het ineens al veel minder uit wie van de politieke partijen al dan niet de volmachten steunde, wie deel uitmaakte van de regering of van het voorzittersoverleg, welke partij ‘klassiek’ of ‘nieuw’ is, welk parlementslid het pensioen van de mijnwerkers verhoogde, welke minister de vaste benoeming van de leerkrachten beloofde. Wie kan bij de volgende verkiezingen trouwens in dat kluwen nog uitmaken welke partij wat heeft gezegd, gedaan of beloofd? En wie is eigenlijk niet tégen corona?
Ivan De Vadder, Jan Callebaut, Het DNA van Vlaanderen. Wat willen de Vlamingen echt?, Uitgeverij Vrijdag, 328 blz., 24,99 euro.
Lees ook de voorpublicatie uit het boek: ‘Zes op tien is trots op Vlaanderen’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier