‘De burger bevragen? Misschien kunnen onze volksvertegenwoordigers met zichzelf beginnen’

Gewezen strafrechter Walter De Smedt blikt vooruit naar de geplande bevraging van de burgers naar de structuren van ons land.

Uiteindelijk is ons politiek beleid tot het besef gekomen van zijn eigen verval. Het duurt erg lang om tot een regering te komen en eens die er is wordt het een kibbelregering die voortdurend onder het kapmes van het willekeurig ontslag van één van de partners leeft. Deze voortdurende vorm van steeds groter wordende onbestuurbaarheid is voor iedereen onhoudbaar geworden.

Het huidig beleid is daarom tot een logisch besluit gekomen: als je het als vertegenwoordiger van het Volk zelf niet meer weet of je zelf niet meer in staat bent om een antwoord te vinden moet je het aan het Volk vragen. Dat zal nu gebeuren onder de vorm van een grote burgerbevraging. De vragen zijn inmiddels ook al bekend: “Is een federale kieskring wenselijk? Moeten federale regels voorrang krijgen op deelstatelijke? Hoe solidair moet Vlaanderen met Wallonië zijn? Alle burgers ouder dan zestien zullen zich over die delicate kwesties kunnen uitspreken.”

Het is op zich al opmerkelijk dat de voorgestelde vragen allen rond hetzelfde probleem zweven: de “versplintering” van het beleid. Dat betekent het naast elkaar bestaan van federale en gewestelijke parlementen en regeringen zonder doeltreffende mogelijkheid om er enige harmonie in te brengen. Het was erg pijnlijk zichtbaar in de coronacrisis: negen ministers van volksgezondheid. Het opmerkelijke is dat de oorzaak van deze toestand door iedereen is gekend en deze door de grootse Vlaamse politieke families ook bewust wordt nagestreefd: in welke mate verschilt “België barst” van de eis tot een soevereine Vlaamse staat?

Je kan de burgerbevraging dan ook tot één essentiële vraag herleiden: Wat is ten overstaan van de noodzaak van goed bestuur de meerwaarde van de huidige versplintering? In de geplande bevraging wordt dat als volgt omschreven: “‘De modernisering, de verhoging van de efficiëntie en de verdieping van de democratische beginselen van de staatsstructuren .”

Het zou natuurlijk al een behoorlijke slok op de borrel zijn mocht de volgende staatshervorming de overigens gekende volkswil omzetten in werkzame en doeltreffende structuren. Daarmee is echter niet alles opgelost. Wanneer de staat zijn eigen opdrachten niet of onbehoorlijk invult ontstaan er “leemten” en die geven ieder de kans om ze naar eigen Godsvrucht en vermogen aan te wenden.

In zijn opiniestuk geeft Lode De Waele ( departement Organization Studies van de Universiteit van Tilburg) er een wetenschappelijke benaming voor: “ASA – attraction-selection- attribution” Hij schrijft:

‘Toegepast op de politieke wereld, vertrekt men aan de basis vaak vanuit deugdzame eigenschappen zoals idealisme, de wil om een maatschappelijke bijdrage te leveren en een minimaal empathisch vermogen naar de politieke opponent toe. Probleem is echter dat socialiseringsprocessen in het huidige politieke bestel vooral bepaalde persoonlijkheidseigenschappen zoals narcisme lijken te selecteren die hier haaks op staan. Idealisme, het zoeken naar consensus en empathie leveren over het algemeen immers weinig politieke recuperatie op. In dergelijke omgeving gedijen bepaalde eigenschappen zoals narcisme, machiavellisme en zelfs bepaalde vormen van psychopathie bijzonder goed.’

Het is een meer wetenschappelijke manier om hetzelfde fenomeen te verklaren, de “Graaicultuur”. Deze graaicultuur die in alle recente parlementaire onderzoeken werd aangetoond vindt zijn oorsprong in de onmogelijkheid voor wie een politiek mandaat verkrijgt om het op doelmatige en behoorlijke wijze in te vullen zodat de gefnuikte wil om een maatschappelijke bijdrage te leveren een trauma veroorzaakt en het afglijdt naar de overmatige invulling van het persoonlijk belang.

Lode De Waele onderkent ook duidelijk de gevolgen van deze toestand:

‘Het algemeen belang als prioriteit corrumpeert langzaam maar zeker tot men de binding met de maatschappelijke realiteit compleet verliest. Jarenlang politiek engagement staat zo voor velen synoniem met bepaalde verworven rechten. Het wordt een vanzelfsprekendheid om een politieke benoeming te verkrijgen binnen één of ander adviesorgaan als compensatie voor de bewezen ’trouw’. Onze volksvertegenwoordigers, nochtans democratisch verkozen, lopen in de pas van de particratie die het politieke bestel bepaalt. Ondertussen vergeet men dat het net de politiek is die beslissingen hoort te nemen en die men moet verdedigen naar het volk toe.’

Voorgaande ” vergetelheid” wijst op een ander fenomeen dat in de grote bevraging niet of onvoldoende aan bod komt: de particratie, de almacht van de ‘politbureaus’. Om daar wat aan te doen is zelfs geen bevraging nodig. Het volstaat om aan deze ongrondwettelijkheid een eind te maken om de fout van de partijfinanciering te corrigeren.

In ‘De prijs van politiek’ van Bart, Maddens, Jef Smulders en Wouter Wolfs, lezen we:

‘Weinig kiezers beseffen het, maar als je voor een partij stemt, dan bezorg je die partij ook geld. Zowat 10 euro per jaar. Aangezien de legislatuur vijf jaar telt, gaat het in totaal om 50 euro. 10 euro per jaar, dat is niet veel minder dan wat het kost om lid te zijn van die partij. Voor een partij brengt een kiezer dus bijna evenveel op als een lid. Op die manier wordt er jaarlijks 72 miljoen euro aan belastinggeld doorgesluisd naar de politieke partijen. Bijna 80% van de inkomsten van die partijen belandt bij hen via overheidssubsidies. Dit is in vergelijking met de meeste andere landen erg veel.

Door de wet van 4 juli 1989 werd in een reglementering voorzien om de misbruiken te voorkomen. Daarbij werd echter een fundamentele fout gemaakt. De titel van deze wet luidt: ” Wet betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen.”

De burger bevragen? Misschien kunnen onze volksvertegenwoordigers met zichzelf beginnen.

De fout zat in de vermenging van twee verschillende entiteiten, enerzijds de Kamer van Volksvertegenwoordigers en anderzijds de politieke partijen. Die fout wordt in de wet aangehouden door te stellen dat de politieke fracties van de federale Kamers als componenten van een politieke partij worden beschouwd. Deze redenering heeft er voor gezorgd dat het geld op de verkeerde plaats terecht kwam: niet bij de verkozenen in de politieke fracties van het Parlement maar bij het partijbestuur. Daardoor zijn de fracties van het Parlement ook werkelijk “een component” van het partijbestuur geworden: de macht zit waar het geld naartoe gaat. Sindsdien zijn onze Parlementairen niet meer de verkozenen van het Volk maar de uitvoerders van wat het partijbestuur beslist.

Deze toestand is een geïnstitutionaliseerde ontkenning van het grondwettelijk basisprincipe dat zegt dat alle macht van de Natie uitgaat. In de werkelijkheid gaat nu alle macht uit van de politbureaus die over alles en nog wat beslissen en zich daarbij ook onnodig verrijken.

Voordat ze de burgers bevragen zouden onze vertegenwoordigers er dus goed aan doen vooreerst zichzelf te bevragen en als aanloop naar een goed bestuur er voor te zorgen dat de centen die daarvoor worden verleend op de juiste plaats terecht komen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content