Yves T'Sjoen
Ode aan de Poëzieweek: ‘Je moet niet kunnen begrijpen om iets schitterend te vinden’
De Poëzieweek, van 26 januari tot en met 1 februari, is het hoogtepunt van het jaar voor elke lezer met een hart voor de poëzie. Ook voor hoogleraar moderne Nederlandse literatuur Yves T’Sjoen: ‘Mijn scepsis van vroeger over de mediahype rond Gedichtendag heb ik opzij gezet.’
Gedichtendag, altijd weer de laatste donderdag van de nieuwjaarsmaand, is sinds enige tijd de openingsmanifestatie van een almaar uitdijende Poëzieweek. In 2000 plande Poetry International (Rotterdam) de allereerste Gedichtendag. Nu spreken organisatoren over “hét poëziefeest van de Lage Landen”. De week loopt van 26 januari tot en met 1 februari. De Poëzieweek begint eigenlijk op dinsdag 24 januari. Die avond heeft in de Arenbergschouwburg de uitreiking van de Herman de Coninckprijs plaats. Op vraag van de organisator Boek.be selecteerde een vakjury recent dichtwerk van Eva Gerlach, Roland Jooris, Hannah van Binsbergen, Peter Verhelst en Nachoem M. Wijnberg. Een van deze Nederlandse en Vlaamse dichters schreef de “beste dichtbundel” van het voorbije jaar. Daarnaast wordt het “beste debuut” geproclameerd en er is ook nog eens de Publieksprijs die door de lezers wordt toegekend. De laureaten van vorig jaar in de drie categorieën waren respectievelijk Ruth Lasters, Charlotte van den Broeck en Jeroen Theunissen. Op 22 mei is het precies twee decennia geleden dat de toenmalige poëziepaus, dichter en recensent Herman de Coninck neerzeeg aan de oevers van de Taag.
Een vluchtige blik op het programma van de Poëzieweek – u moet de term maar eens googelen – zal elke lezer met een hart voor de poëzie vervullen met blijdschap. Zo noteer ik op 29 januari de bekendmaking in Rotterdam van de nieuwe Nederlandse Dichter des Vaderlands. Anne Vegter, die gedurende vier jaar het ambt bekleedde, geeft in het RO theater de fakkel door aan een collega-auteur.
Ode aan de Poëzieweek: ‘Je moet niet kunnen begrijpen om iets schitterend te vinden’
Op de slotdag van de week worden nóg twee prijzen toegekend. De Awater-poëzieprijs, genoemd naar het gelijknamige poëzieblad dat destijds door Gerrit Komrij is opgericht, bekroont ook al de “beste dichtbundel van 2016” – mogelijk dus een andere “beste” bundel dan die van Boek.be – en in de Rode Hoed van Amsterdam krijgt op diezelfde dag één enkel gedicht de Turing Gedichtenprijs toebedeeld.
Op de website van de Poëzieweek lees ik verder dat volgende vrijdag in Tivoli-Vredenburg (Utrecht) het Nederlandse Kampioenschap Poetry Slam wordt georganiseerd. Voor elk wat wils. En nog iets om naar uit te kijken: de jazzdichter en ‘neonromanticus’ van Rotterdam Jules Deelder schreef het Poëziegeschenk Rotterdamse Kost over humor en poëzie. Wie a rato van €12,50 een boek koopt tijdens de Poëzieweek, krijgt het mee naar huis.
De meest prestigieuze prijsuitreiking heeft evenwel op Gedichtendag zelf plaats. Voor de commercieel lucratieve VSB-poëzieprijs, intussen aan de drieëntwintigste editie toe, zijn vijf bundels genomineerd: Koelkastlicht van Rodaan Al Galidi, Lichtmeters van Ruth Lasters, Dichter, bokser, koningsdochter van Delphine Lecompte, Kwaad gesternte van Hannah van Binsbergen en Van groot belang van Nachoem M. Wijnberg. Hannah van Binsbergen, Nederlandse debutante, en de belangrijke en bijzonder productieve dichter Nachoem Wijnberg beleven drukke dagen. Hun dichtwerk dingt mee naar zowel de De Coninck- als de VSB-prijs.
Poëzie op school
Mijn scepsis van vroeger, over commercieel gepromote literatuur en de mediahype rond Gedichtendag, heb ik opzij gezet.
Wat ik hier allesbehalve uitputtend vermeld, zijn de in de media breed aangekondigde publieke evenementen. Daarnaast, en wellicht nog veel belangwekkender, zijn er de initiatieven van scholen, bibliotheken, culturele verenigingen, kranten, radio en televisie. Dat de Poëzieweek voor veel scholen een aanleiding is om kinderen aan te spreken, is naar mijn oordeel het gewenste effect van een dergelijk grootschalig en door vele organisaties gedragen initiatief. Kinderen zijn op school uitgedaagd om zelf een gedicht te componeren. Kleinschalige poëziewedstrijden worden voor scholieren en klassen op het getouw gezet. Er zijn voordrachten, dichters gaan spreken in feest- en turnzalen, teksten worden op de speelplaats met krijt gekalligrafeerd. Ik vang het van alle kanten op, ook van mijn eigen kinderen: enthousiaste klasleraren nodigen hun leerlingen uit in de wereld van de poëzie en bijgevolg in het domein van taal en verbeelding. Dankzij mediagenieke events – met Poëziecentrum als coördinator van tal van ondernemingen tijdens de Poëzieweek in Vlaanderen – worden velen, jong én ouder, warm gemaakt voor het gedicht. Zolang er professionele en andere culturele organisaties én schooldirecties zijn die de poëzie een warm hart toedragen, krijgen velen toegang tot “iets van een schittering”.
Dat citaat haal ik uit een gedicht van Charlotte van den Broeck, oud-studente van de Universiteit Gent en vooral een van de meest indrukwekkende dichterlijke stemmen van dit moment. Ik lees voor de zoveelste keer haar debuutbundel Kameleon. Vandaag heeft in Amsterdam een juryvergadering plaats waar de roemrijke debuutonderscheiding (oorspronkelijk een “prijs voor aanmoediging”) Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde wordt bepaald. Die uitreiking heeft traditioneel in september plaats. De Van der Hoogtprijs heeft een indrukwekkende historiek die méér jaren bestrijkt dan de vermelde poëzieprijzen samen. Ik bleef daarnet haperen aan het gedicht ‘Lampyridae’ met de regels “De witruimte in de encyclopedie bevat alle kennis / die we nodig hebben om met samengeknepen ogen / tegen het licht in, iets // van een schittering, iets / wat zegt dat je het niet moet kennen / om het op te rapen”. Deze volzin, gespreid over verschillende versregels, kan naar mijn mening een pregnante omschrijving worden genoemd van de kracht van de dichtkunst. Je moet niet kunnen begrijpen om iets schitterend te vinden. Het gaat bij poëzie niet zozeer over begrip of moeten kennen.
Het zou de Coninck hebben verblijd te weten hoe leerkrachten jonge mensen uitnodigen u0022tegen het licht inu0022 te kijken.
Koning te rijk
Leerlingen die op school van hun leerkrachten de kunst van het oprapen leren, zonder per se “het” te moeten kennen, weten zich de koning te rijk. Het zou de twintig jaar overleden schrijver ongetwijfeld hebben verheugd: zoveel enthousiasme en geloof in de zalige “witruimte”. Het zou De Coninck hebben verblijd te weten hoe leerkrachten, zoals bij mijn kinderen op school, jonge mensen uitnodigen “tegen het licht in” te kijken. Als ik poëziecolleges geef aan de universiteit, voor binnen- en buitenlandse studenten Nederlands, dan is dàt ook mijn eerste betrachting.
Beste lezer, we kijken uit naar een florissante Poëzieweek. Over smaken en kleuren wordt vanzelfsprekend prettig geredetwist. En soms ook niet: Hannah van Binsbergen en Nachoem Wijnberg tonen het aan met elk twee nominaties. Wat mij vooral hoopvol stemt, is de betrokkenheid van velen bij de poëzie van vandaag. Dat mijn eigen dochter dezer dagen zit te grasduinen in de poëziebibliotheek en leerlingen van de klas door de klastitularis, ook weer een oud-student, zijn verzocht zelf creatief met taal aan de slag te gaan, is fantastisch. Mijn scepsis van vroeger, over commercieel gepromote literatuur en de mediahype rond Gedichtendag, heb ik opzij gezet. De winst bevindt zich net in de witruimte van de encyclopedie. Dààr, in die wenkende witregels van de kennis zit “alle kennis die we nodig hebben”. Om ook maar “iets van een schittering” in dit bestaan te ontwaren. Leve de schaterende Poëzieweek!
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier