‘Hoe kan je nu lachen als er alleen maar emmers verdriet in je schuilen?’

Stien Verbelen
Stien Verbelen Grafisch ontwerper en auteur van 'Voor altijd'

Wat gebeurt er als de liefde van je leven sterft? Bij Stien Verbelen voelt het alsof iemand de resetknop in haar hersens indrukt. Mensen zeggen haar: ‘Lach! Je zal je beter voelen als je lacht.’ Maar hoe kan je nu lachen als alleen maar emmers verdriet in je schuilen? In Voor altijd giet Stien Verbelen haar rouw in woord en beeld. Ze schreef het boek naar aanleiding van het overlijden van haar partner Simon, die in 2021 overleed na een lange strijd tegen kanker. Het boek gaat over het ziekte- en rouwproces, hoe moeilijk en verwarrend dit is, maar is ook een ode aan die grote liefde… Zoals men soms zegt: rouw is de andere kant van de liefde. Haar boek is een monument voor de liefde die blijft. We bieden u hier twee fragmenten aan.

Fietsrit

Ik ben een avond bij vrienden geweest en maak me klaar om naar huis te gaan. Jas aan, fluohesje. Fietshelm vastgespen op het hoofd. Handschoenen van de radiator plukken. De vrienden wandelen mee tot aan de voordeur en als ze deze lachend en zwaaiend achter mij sluiten, hoor ik nog zacht het gemurmel van hun stemmen.

Ik wandel naar mijn fiets, die een eind verder scheefgezakt tegen een paal geparkeerd staat.

Wanneer ik voorovergebogen het cijferslot sta los te maken, voel ik hoe het zwarte monster van weemoed me in de nek springt. Ik schud met mijn schouders om het verdriet eraf te gooien. Ik wil niet verdrietig zijn. Nog niet.

Het is al donker buiten, dus ik zet mijn fietslampjes aan. Mijn fiets duw ik achteruit de straat op. Dan stap ik op en peddel ervandoor. Als ik aan mijn vrienden denk, voel ik een steek in mijn borstkas. Ik ben niet jaloers, maar het leven dat ze hebben, is één dat ik ben kwijt geraakt. En dat voelt moeilijk. Mijn gemoedstoestand is broos.

Zacht begin ik een liedje te neuriën.

“Liefde is alles, liefde is alles…. Wat er blijft wanneer de rest verloren is….” Mijn stem breekt.

Ik snuif en stop met zingen omdat ik de tranen voel bovenkomen. Stom liedje. Stomme liefde. Stomme Bart Peeters. Het lukt me niet om te huilen, dus ik word kwaad. Liefst van al zou ik van mijn fiets springen, deze tegen de grond smijten en er keihard tegen schoppen. Maar ik doe het niet. In plaats daarvan fiets ik verder. Of eerder gezegd, ik stamp verbeten op de trappers en ga er vloekend en grommend als een holenbeer vandoor.

Plots ben ik thuis. Het gebeurt wel vaker dat ik me niet meer veel van mijn fietsrit herinner. Dat beangstigt me wel met momenten. Ik duw mijn fiets in de gang, gooi mijn jas over het haakje van de kapstok. Fietshelm in het mandje dat aan het stuur hangt. Schoenen op het rekje.

Pelouse zat op de vensterbank toen ik thuiskwam. Nu wacht ze achter de deur als ik de woonkamer binnenloop. Ik aai haar even over haar rug. Prrrrr. In de keuken schenk ik mijzelf een glas wijn in. Ik weet dat ik het beter niet zou doen en twijfel even. Maar haal dan mijn schouders op en ga op een stoel zitten. Het enige dat ik hoor is het tikken van de klok en de wasmachine bij de buren.

Ik voel hoe het verdriet me terug vol in de nek kletst. En ik kan er weinig aan doen. Alleen thuiskomen voelt benauwend. Vroeger had ik daar weinig last van, maar sinds Simon er niet meer is, is alles anders. Alles.

De leegte van het huis is telkens opnieuw een confrontatie. Een uppercut in het gezicht. Zoals dronken mannen in oude stripverhalen van hun boze vrouw een mep van de deegroller op hun hoofd krijgen. Zoiets. Om die reden heb ik er soms moeite mee om het huis te verlaten. Ik wil in de veilige cocon blijven en niet buitenkomen. Thuisblijven voelt veilig. Thuiskomen is dat niet. En alleen thuiszijn lijkt minder eenzaam dan alleen thuiskomen.

Zelf de deur opendoen.

Zelf alle lichten aandoen.

Zelf thee zetten.

Zelf een glas wijn inschenken.

Zelf eten maken.

Zelf opruimen.

Niemand meer die iets voor jou doet. Als ik zelf mijn rommel laat liggen, ligt die er de dag daarna nog. Even grimlach ik. Niet dat Simon zo goed was in opruimen. Maar toch. Het gaat om het gevoel. De gedachte.

Pelouse komt aangetrippeld en miauwt luid. Het weerklinkt hard in de lege keuken.

IK ben er toch?!” lijkt ze wel te zeggen.

Ik gooi mijn hoofd in mijn nek en staar naar het plafond. In mijn ooghoek zie ik een stofweb hangen. Zucht.

(Lees verder onder de cover.)

Kersenpitfilosofie

Het is laat op de avond en ik sta met mijn rug tegen het aanrecht in de keuken geleund, terwijl in de microgolfoven een kersenpitkussentje wordt opgewarmd. Het is een vast ritueel geworden ’s avonds, nu het kouder wordt. Zeker nu Simon er niet meer is.

Toen Simon nog leefde, had ik dat helemaal niet nodig. Hij had het zelden koud en straalde gewoon warmte uit. Dus wanneer ik naast hem in bed kroop, kon ik mijn ijshanden of voeten aan hem opwarmen ( J ). Het kersenpitkussen is nu een dankbaar surrogaat, maar ik mis Simon en zijn stevige armen die hij anders sowieso om me heen had geslagen.

Simon leeft al maanden niet meer. Het blijft erg bevreemdend voelen. Minder en minder vaak hoor ik de vraag “Hoe gaat het nu met jou?”. En ik vind dat geheel normaal, want het leven gaat voort, ondanks alles en de wereld stopt nu eenmaal niet zomaar met draaien. Het neemt niet weg dat ik me nog altijd even verdrietig voel. Terwijl de rest verder gaat, sta ik stil. Ik wil niet stilstaan. Het hele proces doet me enorm balen.

Ik besef plots dat hoeveel aandacht ik ook krijg van vrienden en familie, het nooit de intimiteit kan vervullen die ik met Simon had. De vanzelfsprekendheid van iets te delen verdwijnt. Ja, ik kàn vrienden bellen en zeuren over hoe mijn dag is geweest, maar het is anders. De connectie met Simon blijft bestaan, ook al is hij fysiek niet meer aanwezig. Het stemt me treurig.

Nog steeds wil ik allerlei dingen aan Simon vertellen. Gaande van stress rond werksituaties, uitbundigheid om leuke dingen, tot onnozele tuin- en natuurweetjes waar ik erg blij van word (en waar ik Simon soms voor wakker maakte ’s nachts…). De dagelijkse dingen. Maar ik weet dat er geen antwoord zal komen. Als ik aan het graf sta, dan praat ik wel tegen hem. Vaak huil ik dan ook. Af en toe lees ik een verhaaltje voor of een gedicht.

Ik besef ook hoe hard ik soms mijn wens om intimiteit projecteer op vrienden. Hoe ik via hen op zoek ga naar die band die ik had met Simon. Maar ik besef dat ik dat nooit, maar dan ook nooit kan bereiken. Het zijn mijn vrienden en hoewel ik ze enorm graag zie, mijn relatie met hen is niet dezelfde als die met Simon. Het kan nooit hetzelfde zijn. Het zijn vrienden. Simon was mijn vriend. Mijn lief, mijn levenspartner.

Zou ik ooit iemand anders graag kunnen zien? Zo graag kunnen zien, zoals ik Simon graag zag? Zou ik van iemand nog meer kunnen houden dan van Simon? Stel je voor dat ik iemand tegenkom waar ik meer van ga houden. Mijn hart krimpt even en het doet pijn. Ik geloof niet dat het kan. Maar stel…? De gedachte maakt me droevig.

Ik ben me bewust van de dualiteit die een vraag als “Hoe gaat het nu met jou?” oproept bij mij. Enerzijds ben ik dankbaar dat vrienden en familie ernaar vragen. Anderzijds loop ik er ook van weg. Het is complex. Want het doet me echt wel iets als mensen hun bezorgdheid uiten. Maar het is zo verdomd moeilijk om die deur te durven openzetten en anderen te laten zien hoe ik mij voel. Meestal is dat niet rooskleurig. Vaak is het gewoon koud en donker. Ik zucht.

De microgolfoven laat vier maal een biepje horen, ten teken dat zijn taak erop zit. Ik slof erheen en haal het opgewarmde kersenpitkussen eruit. Net voor ik naar boven ga, loop ik nog even tot in de woonkamer en zeg “Slaapwel, allerliefste.” Alsof Simon er nog zou zitten.

Het enige dat ik hoor is het snurken van de poes die gelukzalig in de zetel ligt.

Stien Verbelen, Voor altijd. Over rouw en hoe je nooit mag opgeven, Mammoet Imprint (EPO), 190 p., 20 euro.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content