Lukas De Vos

‘Charleston op de Vulkaan’ van Joseph Roth: wie dit niet leest is gezien of analfabeet

Lukas De Vos Europakenner

Joseph Roth schreef de reportages uit Albanië en Italië die samen het boek ‘Charleston op de Vulkaan’ vormen in 1927-8, maar ze zijn van een angstaanjagende actualiteit.

Wat kan die Roth toch schrijven! Scherpzinnig, gebald, onderkoeld, bijna profetisch – uit de buik van Europa komen sierlijk en pijnlijk korte verslagen te voorschijn die hij overhield aan de cloaka van het oude continent.

Als niet één begrijpt Roth dat ‘interviews de gemakzuchtige toeverlaat voor journalistieke verlegenheid’ zijn – bijna had ik geschreven: vergetelheid. Het komt erop aan je ogen te gebruiken, onderliggende aders te herkennen, de puzzel te ontwaren in schijnbare gebeurtenissen, terwijl in het donker de échte ontwikkelingen gesmeed worden.

Volstrekt vernietigend is zijn beeld van de fascisten in Italië (‘Eerste Ontmoeting met de Dictatuur’, 28 oktober 1928; ‘Dictatuur in de Etalage’, 4 november 1928). Fascisten zijn uniformen, met wapperende rijbroeken, smalle mouwen, zwart afgebiesde kragen en jaspanden. En natuurlijk een ‘schattig minipistooltje’ om geen waterige indruk te maken. Wat stompzinnig is, dat spreekt.

Het klonen van stompzinnigheid neemt koldereske vormen aan, in vetganzenpas achter een Blaaskapel en het geklak van wakke hakke aan. ‘Na de grote fascisten komen er jonge en daarna kleine. Allemaal dragen ze een uniform. Terwijl dat de volwassenen knapper en jeugdiger maakt dan ze zijn, veranderen de kinderen erdoor in een soort militaire diminutieven en opscheppers’. Zonder enig gevoel voor humor, ‘Haa!’

Dat soort lemmingen wil dan Albanië veroveren. Arm Albanië, vol roversbenden en bloedwraak. Roth kon niet voorzien dat het nog erger zou worden onder Enver Hoxha, maar zijn vroegtijdige gram is meer dan terecht.

Want was Albanië? Een karikatuur van Karl May (In het Land der Skipetaren, 1892). Een uithoek van ‘Zuid-Slavië’ want ze spreken er Albanees, ‘een oud-Keltisch dialect’, ze hebben een koning die ‘niet ongeliefd, maar wel impopulair’ is, een kleine kroonprins ‘voor wie oude generaals strak salueren’ en die dus ‘slecht wordt opgevoed’, met straatarme loonarbeiders, en ongelovigen, die elkaar de kop inslaan voor hun geloof – tweederde christenen, éénderde moslims, en zoals onder Hoxha bleek allemaal atheïsten.

Dat Albanië dat zich optrekt aan de nationale held Skanderbeg (Gjerg Skanderbeg, ‘Iskender Bey’, 1405-1468), die heldhaftig de Ottomanen (die hem hadden grootgebracht) weerstond in kasteel Kruje, 3.000 Turken eigenhandig ombracht, en maar de nederlaag leed tegen malaria. Hij heeft er een klein standbeeld aan overgehouden. In Brussel. En de 21e divisie van de Waffen SS met etnische Albanezen. Hij was toen al een tijdje dood.

Het is wonderlijk te lezen met welk inzicht en voorvoelen Roth de opmars en de koudbloedige machtshandhaving van de jonge generaal Achmed Zogu – de latere koning Zog I – uittekent. Want tussen de zwerfhonden en de gesluierde vrouwen is Albanië ‘keurig op weg van de bloedwraak naar de Volkenbond’. Het is toch niet de schuld van de Albanezen dat er in het land ‘waar elke bendeleider zelf graag dictator, elke grondbezitter diens vazal en iedereen die kan lezen een schrijven diens secretaris wil zijn, niets anders mogelijk is dan een meedogenloze dictatuur’ (‘Bij President Ahmed Zogu’, 29 mei 1927).

Zogu die het onmogelijke spel moet spelen om Zuid-Slavië en Italië tegen elkaar uit te spelen, en uiteindelijk alleen in naam een lapje eigen grond overhoudt. Hoe kan het ook anders met ‘het merkwaardigste leger ter wereld. Het heeft geen eenvormig reglement, geen eenvormige leiding, het heeft alleen een muziekkorps, verschillende trompetsignalen, trommels, en het leert exerceren'(‘Het Albanese Leger’, 29 juni 1927).

Joseph Roth
Joseph Roth© GF

Roth had als eerste door dat de wreedheid van de opera in de eerste plaats de politiek aanging. De weigering van Europa (zeg: Macron en Rutte) om, ondanks alle beloftes, vandaag géén onderhandelingen tot toetreding bij de EU aan te vatten met Tirana bewijzen dat hoogmoed en neerbuigendheid nog altijd het kenmerk van de machtigen blijven.

Het zijn de giftige tussenzinnetjes, het oog voor schijnbaar onbenullige details, de totale onthechtheid over wat zich rondom hem afspeelt, en volledige lak aan hoofdredacteurs en bazen, die Roths vrijmoedigheid tot accuratere duiding van de dramatische ontwikkeling naar autoritaire, enggeestige regimes leiden, dan alle geleerde speculaties van zijn tijd. Verhalen die in bedrieglijke eenvoud de rauwe onderwereld blootleggen. Ze zijn dun, pertinent, idiosyncratisch, en met een inzicht een betere wetenschapper waardig.

De reportages dateren uit 1927-8, maar zijn van een angstaanjagende actualiteit. Mocht elke politicus het verstand van Roth hebben over de ontwikkelingen in Europa, het sluipend gif van (bruin, rood of financieel) fascisme en zucht naar macht, de onbetrouwbaarheid van Turkije, de sluipende militarisering en gedachtencontrole, en elke journalist de eerlijkheid om te analyseren (niet aan de grens gaan staan als ‘embedded journalist’ dus) en pas dan te schrijven of commentaar te geven of te filmen wat er in de diepste grond waar is, zonder zelfcensuur, eenzijdigheid of stemmingmakerij, dan is Roth een onmisbare ‘Leseführer’. En een leidraad voor elke journalist in gewetensnood.

Roth is de ijzige wichelaar van een gedoemde wereld. ‘Ik registreer hooguit’, bekent hij in ‘Artikel over Albanië’ (30 juli 1927). ‘Stille blauwe dagen van een superieure eenvoud, verzadigd van de goede zon die zelfs in de schaduw nog brandt en in elke rotsspleet voelbaar is, enkele vogels (die hier zeldzaam zijn omdat er zo ijverig wordt geschoten) in de lucht en uiteraard ook op takken, bossen van een onpeilbare stilte, dieptes, oneindigheid, vergetelheid’. In dat idyllisch land ontspint zich de ware aard van de slaafse mens: eenvormigheid, onder het masker van zelfbewustzijn. Er bestaat geen grotere onderdanigheid.

Daarom was Albaniës broodheer Mussolini het ultieme toonbeeld van saaiheid, nog saaier dan de Italiaanse kranten die bulken van ‘verplicht optimisme’. Roth eindigt zijn reportages met een pijnlijk wijze raadgeving. ‘Zolang niet alleen het schrijven, maar ook het lezen niet onafhankelijk gemaakt wordt van lidmaatschap van een fascistische lezersvakbond, kan de fascistische pers de ware openbare mening niet representeren’ (‘De Vakbond der Pennenvoerders”, 22 decvember 1928).

Waarom herken ik dat in het medialandschap van vandaag? In de rechtsoverschrijdende accumulatie van controle door fiscus en politie? In de lofzangen op verklikking en de bespiedingsmaatschappij? In de afglijding naar een zure, geformatteerde samenleving? Omdat Joseph Roth een styliet was, een pilaarheilige, die vanuit vogelperspectief de baaierd onder zich zag wriemelen en worstelen, messen in de rug en vuisten in de facie planten, de blik naar de grond en niet in de lucht richten.

Voorbeeldig vertaald door Els Snick – op het gebruik van Drents dialect na, dat weinig banden heeft met Bergskipetaars – en kundig ingeleid door Piet De Moor, valt over dit boekje alleen nog te zeggen: wie dit niet leest is gezien. Of analfabeet.

Joseph Roth, Charleston op de Vulkaan. Reportages uit Albanië en Italië. Amsterdam, Bas Lubberhuizen 2019, 140 blz.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content