50 jaar na Richard Minne’s dood verschijnen zijn verzamelde kritieken

Guido Lauwaert
Guido Lauwaert Opiniemaker

Heel binnenkort verschijnen de verzamelde kritieken die dichter-auteur-journalist Richard Minne (1891-1965) tussen 1945 tot kort voor zijn dood in 1965 voor de krant Vooruit, moeder van De Morgen, schreef.

Het is een lijvig naslagwerk geworden. Een boek van 800 bladzijden. En Minne was duidelijk een belezen man. Het register telt niet minder dan 1.134 namen. De diepzeeduiker in het archief van Vooruit is doctor Els van Damme, deeltijds verbonden aan de Vakgroep Nederlandse Literatuur (UGent).

Commentaar op alles en iedereen

Richard Minne beperkte zich niet tot de literatuur, maar gaf commentaar op iedereen en alle kunstvormen. Heel wat bekende namen, maar ook namen van mensen (en wat ze uitspookten) die in de vergetelheid zijn geraakt – bij de goede lezer of museumbezoeker, maar bij de literatuurminnaar en kunstliefhebber zonder connectie met de wentelwegen van de artistieke wereld. Een paar voorbeelden, nationaal en internationaal: Jacques de Bay, Jan Berghmans, George Hendrik Breitner (Er is in zijn geboortestad Rotterdam een straat naar hem vernoemd. Jules Deelder heeft er een aantal jaren een huis betrokken), Yvonne de Man, Emile Littré (Louis-Ferdinand Céline vermeldt hem in zijn openingsgebed van Voyage au bout de la nuit).

Ruim de helft is niet in de vergeetput beland, al wordt hij of zij niet meer gelezen dan door wetenschappers: Hugo Claus, André Baillon, Heinrich von Kleist, Simonne de Beauvoir, François de La Rochefoucauld, Max Ernst,Maksim Gorki, Sigmund Freud. Hij plakte op iedereen een ziekte waar hij zelf aan leed, maar dit terzijde, want het is de mening van de auteur van deze bijdrage.

Minzaam beschouwend

Minne’s kritieken zijn niet zozeer kritisch, eerder beschouwend. Het past bij zijn karakter: een minzaam man, bescheiden – geen meester geen knecht – hij staarde uren in zichzelf, verwerkend wat hem bereikte: het zottekensspel van de politiek, de militairen, de economen en de mensen die zich kunstenaar noemden, maar niet eens de kleurige benaming artiest verdienden, een woord wiens vader anarchist is. Bovendien hield hij van het luisteren en kijken naar de natuur, het dorpsleven en in dat dorp (Sint-Martens-Latem), een pint eerder te veel dan te weinig te drinken in een kroeg waar de boer en de arbeider hun sigaretje rolden en een kaartje legden.

Bij Wikipedia vindt men soortgelijke stoffering van zijn aard, zij het in Wiki’s typisch droge taal : ‘Hij streed tegen alles wat de vrijheid beknotte, wat ongetwijfeld zijn antiklerikalisme verklaarde. Zijn huwelijk bleef kinderloos en misschien was dit de reden waarom hij dol was op kinderen en dieren.’

Wekelijks een pagina

Een man dus, Richard Minne, die de tijd vertraagde; anders uitgedrukt: er niet werd door opgejaagd. Minutieus werkte hij aan een eigen oeuvre. Het is daarom verwonderlijk dat hij nog de tijd vond om wekelijks een bijdrage voor de literaire pagina van Vooruit, waarvan Louis Paul Boon heer en meester was. Daar kruipt toch algauw een halve dag in, en plus, waarover men niets gelezen heeft, daarover kan men niet schrijven. Als voorproefje een voorbeeld van Minne’s belezenheid, bedrijvigheid en stijl, daterend uit 14 augustus 1947.

Groei naar een nieuwe roman?

Een Frans criticus heeft er onlangs op gewezen hoe het adjectief ‘zwart’ herhaaldelijk voorkomt in onze huidige literatuur. Alleen maar om van de titels der boeken te spreken: de criticus in kwestie gaf er minstens een tiental op. Sedertdien is het lijstje met een paar romans aangevuld geworden en voor een paar weken kwamen daar nog Jean Guéhenno’s herinneringen bij: Journal des années noires.

Zwart en nog eens zwart. Ook al trachten sommige auteurs zich uit deze somberheid los te vechten en steken zij een schuchter kaarsje op. Maar de algemene tendenz blijft: zwart. We zijn ver af van de rose literatuur en wie nog Conscience ter hand neemt gaat misschien een verontschuldiging zoeken. Zo nieuw is de pessimistische toon in de literatuur nu precies niet. Na de vorige oorlog is het al begonnen met het miserabilisme, dat u kouwelijk en ongezellig achterliet. Literatuur van en over mensen die aan de zelfkant stonden en niet goed wisten hoe zich in te schakelen. Met Voyage au bout de la Nuit schreef Céline het meesterwerk van dit genre. Wellicht herinnert ge u welke opgang dit boek maakte. (Het BLIJFT een groot boek).

En deze die voor hun pessimisme een ideologische grondslag zochten grepen terug naar Schopenhauer en Nietzsche. Ook de markies de Sade kwam er aan te pas. En Lautréamont niet vergeten!

Zelfs de klassieke stijl werd uiteengerukt. Men wierp zich met razernij op de afgeronde volzin en haalde de woorden uit hun traditioneel verband. James Joyce fungeerde als tovenaar en deed aan alchemie. Kafka werd ontdekt, met zijn metaphysische symboliek. Iedereen was expressionist en wie het niet was vroeg zich in ernst af of hij weldra niet als een oude pruik ging doorgaan? Het geëxperimenteer was dagelijkse kost. Wij, Vlamingen, konden niet anders dan daar in bijten.

Het expressionisme bevatte immers een geaccentueerd plastisch element en dat hebben wij naar onze eigen geaardheid naar voren gebracht. Ook in de literatuur. Omdat wij met onze ogen schrijven. De Vlamingen hebben het dubbel lastig de ‘brains’ erbij te betrekken.

* * * Toen kwam de tweede wereldoorlog. Met al zijn verbijsterende bijverschijnselen: totale vernieling, massa-deportatie, concentratiewezen. Wat nog enigszins op vaste schroeven stond werd omvergehaald.

Om dit alles uit te drukken werd naar een nieuwe vorm gezocht. De grondslagen ervan waren reeds gelegd na de eerste katastrofe weliswaar, maar wat kon men althans uitrichten met de restanten van idealisme? Want trots alles was er toch nog een duidelijk uitgesproken idealisme in de literatuur van na ’18. Denk aan Barbusse en Romain Rolland. Dat schijnt alles zo ver nu en die idealisten slaan eerder een ietwat naïef figuur. Men loopt niet rond met een pluim op zijn hoed te midden van de puinen. De tragedie heeft zulke vormen aangenomen dat de morele verontwaardiging ouderwets aandoet en nog slechts de razernij erbij past. De vernieling beantwoordt men met vernieling.

Gelukkig werd deze gemoedsgesteldheid in aanzienlijke mate gemilderd door de ontdekking van vreemde literaturen en in de eerste plaats van de Amerikaanse. Hemingway, Steinbeck deden opgeld. Dat bracht een nieuwe vitaliteit. Maar voor hoelang? Het komt me voor dat ook de vogue der grote Amerikanen reeds aan ’t luwen is. Daar is de Nihilist Miller. Hoezo, hebt ge Miller nog niet gelezen? Het eerste slachtoffer van dit alles is de roman.

Er worden toch heel wat romans gepubliceerd?

Ongetwijfeld, maar verwar de traditionele roman nu niet met wat heden als roman doorgaat. De roman, zoals hij ons door de 19e eeuw nagelaten werd, heeft voor een goed deel afgedaan. De roman was het product van een geordende samenleving, waar het avontuur bij de haard beleefd werd. Men deed zijn dosis sentimentaliteit en avontuur op via de romanhelden. Tweedehands om zo te zeggen. En dan nog een avontuur dat binnen ieders begrips- en ontvankelijkheidsvermogen begrensd bleef. Thans beleeft ieder zijn eigen roman. Het exotisme is gedevalueerd doordat men zelf op reis gaat. Zelfs niet eens nodig op reis te gaan. Het avontuur is overal. De dame-op-jaren, die er tegen opziet in een autocar of vliegtuig te stappen, beleeft haar eigen roman. Wat zijn haar hopeloze pogingen om de jeugd bij te houden anders dan een bestendig avontuur? En zulk een waarbij ze zelfs niet terugschrikt het caricaturale te trotseren. De dame-op-jaren van vroeger schikte zich in haar lot en aanvaardde de ouderdomsgrenzen. Dat behoorde tot de wellevendheid. De dame-op-jaren aanvaardt thans deze grenzen niet meer. Er moeten van die wrakken zijn, wier leven een doorlopende tragedie is. Ik zou haar drama eens willen laten vertellen door haar lippenstift.

Zo zijn er trouwens honderden dramatische gegevens en sedert we de jongste oorlog meegemaakt hebben is zelfs het gevoel voor de verschrikking afgestompt. Er blijft niets anders over dan het roer om te slaan en in zich zelf te gaan peilen. Steeds dieper en dieper. In het onderbewuste en in de sexualiteit. De hedendaagse roman is in nog veel sterkere mate dan vroeger het geval was, biecht en tevens zelfaanbidding. Meestal met cynische inslag.

Soms is de dosis zó gepeperd, dat niet slechts de uitgever (voor wie het een behendige publiciteit uitmaakt, maar zelfs dit is kenschetsend), doch ook de criticus zich in geweten verplicht ziet het lezerspubliek te waarschuwen. Het gebeurt meer dan eens dat men in de Franse kranten en tijdschriften, (in Frankrijk is men nochtans in geen klein gerucht vervaard), bij de bespreking van een boek kan lezen: ‘Minder geschikt voor jonge meisjes’. Hetgeen, tussen haakjes, natuurlijk voldoende is opdat elkeen, de jonge meisjes in de eerste plaats, naar het boek gaat grijpen.

Het is echter mijn overtuiging dat de roman het ten slotte in die afgronden niet uithoudt en weer naar licht en lucht zal komen snakken aan de oppervlakte. Al was het maar om weer de ironie in zich op te nemen.

Het groteske is inderdaad thans zó opvallend, dat het moeilijk is het uit de weg te gaan.

Maar het duurt steeds een hele tijd vooraleer het groteske tot het bewustzijn doordringt en een geschikte uitdrukkingsvorm vindt.

De grote roman van morgen zal misschien in de lijn van Swift en Rabelais liggen.

Kunstenaar Minne

Het historische boek verschijnt net op tijd om op het lijstje van de Feestweek par excellence te zetten. Ongetwijfeld wordt het een boek voor de boekenkast van de literaire kenner, nadat het een maand op het bijzettafeltje heeft gelegen, want de boekverzorging is van de hand van Patricia Rau, de vaste vormgever van het driemaandelijks ‘Brood & Rozen, Tijdschrift voor de Geschiedenis van Sociale Bewegingen’ van Amsab. Je ziet haar hand, maar zij blijft in dienst van de auteur, de uitgave en de lezer.

Maar ook de doorsnee lezer zal er heel wat genoegen aan beleven. Richard Minne’s schrijfsels verouderen niet. Ze worden au contraire waardevoller, net zoals de werken van de wereldwijd erkende kunstenaars. Minne schreef over kunstenaars, en hij was er zelf een.

Richard Minne, Gebundelde Kritieken, Redactie Els van Damme, Uitgeverij Amsab samen met UGent, 20 euro in voorverkoop (tot eind november) en dan € 25

Guido Lauwaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content