Hugo Claus: mens-minnaar-schrijver in ‘De wolken’

Mark Schaevers kreeg van Veerle Claus-De Wit inzage in ‘de geheime laden’ van Hugo Claus. ‘De wolken’ toont eindelijk de mens achter het masker met al zijn ambities en depressies, met zijn familieleven en zijn amoureuze escapades.

‘Ik las gisteren dat Lady Di een museum krijgt, dit lijkt meer in de orde van de dingen. Ik wil ook postuum geen marktplein, geen Rondpunt, geen straat, geen steegje.’ Het is een van de kattebelletjes van Hugo Claus (1929-2008) uit 1998 die in De wolken – Uit de geheime laden van Hugo Claus figureren en een voorlopige inkijk in de archieven van de meester geven.

Humo-journalist Schaevers kreeg van de weduwe Claus als eerste de toestemming om te komen snuisteren in Claus’ nalatenschap. En die blijkt veel uitgebreider dan vermoed: van notitieboekjes en aantekeningencahiers – het oudste dateert van 1947 – tot vroege ongepubliceerde gedichten uit 1945, brieven aan de familie en nieuw beeldmateriaal.

Schaevers zegt in een nawoord dat hij met dit album drie jaar na de dood van Claus open deur wil houden voor al wie in hem geïnteresseerd is. Daarna is het de beurt aan de biografen en literatuurwetenschappers, die deze enorme berg aan Clausmemorabilia in kaart zullen moeten brengen.

In 1954 – toen Claus met zijn eerste vrouw en filmactrice Elly Overzier naar Italië trok – sprak zijn broer Guido al over twee ‘camionettenladingen’ literaire en artistieke huisraad die hij broer Hugo wou opsturen. Papa Jozef vond er immers niets beters op dan het allemaal te laten verschimmelen en pruttelde tegen toen Guido bij hem aanklopte om broers bezittingen op te eisen: ‘Hij heeft hem niks, juiste niks.’ Later is Claus’ literaire archief nog uitgedijd, al beweert hij door de tientallen verhuizingen heel wat materiaal te zijn kwijtgeraakt.

Hoe dan ook, De wolken is een prima bloemlezing die eindelijk Claus, de mens van vlees en bloed én de worstelende schrijver, onverbloemd laat zien. Claus was een meesterlijke poseur die de media gaf wat de media vroegen – en die zelf ook wel behagen schiep in dat cultiveren van het imago van soevereine, kosmopolitische schrijver voor wie Vlaanderen te klein en te bekrompen was en Nederland niet bevlogen genoeg.

Meneer, verman u

De oogst die Schaevers hier presenteert, begint met enkele ongepubliceerde gedichten uit 1945. Vooral het handgeschreven liefdesgedicht van de zestienjarige Hugo aan een ‘goede, gemene meid’ zet de toon voor het vrouwbeeld dat Claus levenslang koesterde, ook al gebeurt dat voorlopig in traditionele versjes: ‘Je bent heel jong gemene meid. / Had je verleden jaar geen vlechten op school? / Nu lach je hees en drinkt alcohol / Je bent de meid, de slet, altijd bereid.’

Daarna volgen uittreksels uit cahiers, agenda’s en aantekeningenboekjes, waar Claus vaak ook in tekende. Hij spreekt er over de periode van het tijdschrift Tijd en mens bij het begin van zijn literaire carrière meer dan zestig jaar geleden, en de nogal futiele redactievergaderingen: ‘Tijd van bundels, abortussen, onnozele metaforen, vreugde niettegenstaande.’ Hij heeft het over vader- en moederlief, van wie hij het fabuleren en de mythomanie heeft overgeërfd. Mooie familiekiekjes met de zoon, samen met papa Jozef en mama Germaine op uitstap, hebben iets aandoenlijks.

Natuurlijk badineert hij meestal over schrijvers en het schrijven zelf. Hij vertelt over de begrafenis van Stijn Streuvels in augustus 1969, en hoe hij daarna het restaurant indook met de BRT-bonzen Paul Vandenbussche, Jos De Haes en Hubert Van Herreweghen, terwijl hij Hugues C. Pernath liever op een afstand hield.

Hij leest dagboekaantekeningen van Daniël Robberechts en wil zijn minder gefortuneerde collega, die noteert dat hij geen geld heeft om schoenen te kopen of een fles butaangas, onmiddellijk 20.000 frank toestoppen maar Elly wil er niet van weten. Hij voelt zich in alles het tegendeel van Robberechts, de waarheidszoeker: ‘Ik geloof aan de uitdrukking, ook in het onware en zeker in het onvolkomene.’

Hij vermant zich voortdurend dat hij moet werken, minder drinken, gewicht verliezen, gezonder leven en doet meestal het tegendeel of lijdt aan uitstelgedrag en formuleert nobele voornemens, zoals op 27 januari 1958: ‘Geen regel. En de maand is om. Zoals ik ’t roken heb afgezworen, zweer ik op drie bladzijden elke dag. Vanaf zaterdag 1 februari. Kinderachtig, maar toch helpt het misschien.’

En dan schrijft hij in een roes aan dertig dingen tegelijk, of besluit hij euforisch om de daad bij het woord te voegen en te gaan skiën – ‘Vivere pericolosamente, meneer’ – maar twee dagen later jammert de held van het gevaarlijke leven dat hij zijn poot heeft verzwikt in Sestrière: ‘Distorto, verplooid, gekraakt bij het skiën. Kon het ook anders?’

Dat Claus een controlefreak was en zeer bekommerd om zijn imago, blijkt eveneens. Hij zou trouwens commentatoren van zijn werk of journalisten die hem interviewden dikwijls interpelleren als bepaalde formuleringen hem niet aanstonden.

Johan de Roey, die in 1964 de eerste was om een monografie over de schrijver te maken, werd geregeld door hem teruggefloten. Filip Rogiers, die in De Morgen had geschreven dat Claus tégen Jan Fabre was, werd door Claus de mantel uitgeveegd in een briefje aan toenmalig hoofdredacteur Yves Desmet. Ook Claus’ vaak geciteerde minachtende opmerking over de Poolse dichteres en Nobelprijswinnares voor de Literatuur Wislawa Szymborska – ‘Nu hebben ze hem aan een Pools huismoedertje gegeven’ – ontkent Claus met klem tegenover Rudy Kousbroek die hem die typering in de mond legt.

Veelbetekend is een krabbel aan redactrice Suzanne Holtzer van 19 januari 1992 om de eerste versie van Het verdriet van Belgiëzonder meer te laten versnipperen: ‘Kun jij zorgen dat de eerste versie en de drukproef vernietigd, verschroeid, geatomiseerd worden voor een postmoderne taalvorser de twee versies vergelijkt?’

De hand van de weduwe

Het enige minpunt is de beknopte manier waarop samensteller Schaevers zijn selectie verantwoordt. In een summiere epiloog die eigenlijk niet meer dan een voetnoot en dankwoord is, geeft hij nergens uitsluitsel over de concrete grootte van het bijzondere archief, laat staan over de inhoud ervan. Het is altijd oppassen wanneer weduwen de kluizen plots openen voor een buitenstaander of journalist. Vaak betekent dat immers dat ze het beeld van hun overleden man proberen te boetseren richting heiligenleven.

Mieke Vestdijk kon het niet hebben dat de psychische problemen van de manisch-depressieve veelschrijver te openlijk aan bod kwamen en brouilleerde zich met biograaf Hans Visser – waardoor die niet meer mocht citeren uit Simon Vestdijks archief. Kristien Hemmerechts superviseerde de brievenselectie uit Herman de Conincks kasten, zoals het haar uitkwam. Joop Schafthuizen, laatste partner van Gerard Reve, stuurde Nop Maas onlangs wandelen omdat het derde deel uit diens Revebiografie hem niet zinde.

De partners van de overleden schrijvers – en dat is menselijk, al te menselijk – doen er dikwijls alles aan om hún waarheid te tonen, die echter vaak niet strookt met de wérkelijke gang van zaken.

Hoe selectief is dan het beeld dat De Wit via Schaevers de wereld in wil sturen? Wellicht is dit maar het topje van de ijsberg. Maar het is alvast de verdienste van De wolken dat de lezer nu een eerste beeld krijgt van de authentieke Claus, die hier eindelijk achter het masker laat kijken.

Alhoewel. Liet Claus zich in zijn dagboek in 1968 niet ergens ontvallen dat hij altijd en overal ‘littérateur tot op het merg’ blijft, en dus bekommerd om het effect van zijn schrijverij, zelfs al pretendeert die intiem te zijn? ‘Meestal prefereer je dan de ijdelheid van de juistheid boven die van het effect. Eerder hoogmoed, tu permets. Littérateur tot op het merg, vraag ik me nu al af, of dit ooit onder ogen van mensen komt.’ Ja, dus.

Frank Hellemans

Partner Content