Genreverbuiging

Er is iets aan de hand met de Vlaamse thriller, en wel dit: gaat het nog wel om thrillers? Of heeft Maj Sjöwall toch gelijk als zij klaagt dat ook in Scandinavië het genre afglijdt naar meisjesboeken.

Er is iets aan de hand met de Vlaamse thriller, en wel dit: gaat het nog wel om thrillers? Of heeft Maj Sjöwall toch gelijk als zij klaagt dat ook in Scandinavië het genre afglijdt naar meisjesboeken.

“Het gaat alleen nog om liefde en relaties”. Weliswaar verwrongen liefdes en bizarre relaties, maar Sjöwall legt de vinger op de wonde: de misdaad is vervangen door een innerlijke pervertering van gevoelens. Die niet extreem genoeg kunnen zijn. Als ik straks het overzicht van het jaar moet schrijven, zal de titel ongetwijfeld luiden: “De tergende terugkeer van Sigmund Freud”.

Vier recente voorbeelden bevestigen in elk geval deze trend. Van Bram Dehouck (Hellekind) en Inge Legrand (De Buurman) heb ik eerder al de maat genomen – de eerste is met glans toegekomen aan een beangstigende afrekening tussen vader en zoon, de tweede verzandt in een kwebbelende damesbladrubriek.

Het dichtst bij Dehouck, maar zonder diens exquise beknoptheid, leunt Casteleyn aan. Een onthutsend verhaal van fantapolitica, waarin eugenetica, amper verhuld racisme en moderne slavernij tot obsessieve uitwassen leiden, die nauwelijks het ultieme paternalisme van de Malthusianen kunnen verhullen.

De handleiding voor Casteleyn is Kapsar Hauser, naar wie de viroloog Gerard de Vreese zijn zoon, de mulat Kasper noemt. Casteleyn maakt een bittere ontleding van het universitaire labomilieu, een broeihaard voor ongezonde experimenten waarin plichtenleer het moet afleggen tegen de hubris van dokter Frankenstein of Joseph Mengele.

De Vreeses angst voor overbevolking (de doem van de statistiek) wil hij tegengaan door een bacteriologisch wapen in te zetten. Hij test een dodelijk virus eerst uit op muizen en konijnen, dan op de zoon van zijn diensthoofd Juan. Dat die zoon Segismundo heet, berust niet op toeval: de Freudiaanse leer wordt omgezet in een keten van motieven.

Er is de letterlijke moord op de vader (ook op zijn eigen, dictatoriale verwekker – om Nietzsche, weliswaar zonder diens ironie, te parafraseren: “Du gehst zum Vater ? Vergiss die Peitsche nicht !”; een sadistische afrekening die Gerard ook gevoelloos op zijn vrouw toepast). Er is de gesuggereerde maar ingehouden incest met de moeder. Er is de Traumdeutung die in de vorm van voorspellende nachtmerries de dieptepsycologische, onbewuste drijfveren en trauma’s van Gerard blootlegt.

Meelijwekkend monster

Gerards eigen zoon, Kasper, wordt met zijn Congolese moeder opgesloten in een atoomschuilkelder, en er als het ware in een afgeschermd Lebensborn-tehuis grootgebracht. Maar niet zonder het cynisch kantje dat de opgroeiende Kasper een bochel ontwikkelt, omdat hij groter wordt dan het plafond toelaat. Het meelijwekkend monster wordt voorbereid om als Übermensch later de gereinigde wereld naar vaders inzichten te bestieren, maar, zoals het open laat uitschijnen, zal dat niet minder koudbloedig zijn.

De zwakheid van Casteleyns vrij doorzichtige variatie op het thema van de laatste mens (nou ja, mens) zit hem vooral in de onmondigheid om er een echt spannend verhaal van te maken. Gerard neemt voortdurend ongeordende beslissingen, zoals zijn overhaast vertrek uit Japan, of de naief vanzelfsprekende opsporing van zijn gevluchte vrouw en zoon. Niemand lijkt iets ongewoons te merken. Blijkbaar trekken Gerards zeer laakbare praktijken niet eens het wantrouwen van zijn omgeving, laat staan van een politie-onderzoek.

Casteleyn is zo opgegaan in de ontwarring van de verknipte driehoeksverhouding vader-zoon-huisslavin, gealterneerd met de vrouwelijke drievuldigheid moeder-hoer-heilige, dat hij de grondregels van een stevig verhaal aan zijn laars lapt. Wat overblijft is een overvoed, soms schreeuwerig pleidooi van puberale weerzin en onverwerkte intelligentie.

“Het lot is als de schijngestalten van de maan”, luidt het motto uit de Carmina Burana. Dat moet een vergissing zijn. De verharde leer van Gerard blijft onveranderd zwart, zoals de nieuwe maan. Het lot van de mens, als ik met goede wil meega in het motto, is dan ook dat ondanks alle peripetieën, de mens aan zijn lot niet kan ontsnappen, dat uiterlijkheden of maatschappelijk gedrag of het diepste innerlijk niet anders kunnen omhullen dan een versteende kern. Die echte communikatie onmogelijk maakt, en noodwendig zelfvernietigend werkt. Daar brengt de zestiende verjaardag, de grote stap naar volwassenheid na een lange, rituele initiatie, geen verandering in.

Seksroman van Sarah Denoo

Heel anders, maar niet minder Freudiaans doordrenkt, is de betere seksroman van Sarah Denoo, Hardziek. Seks is de grondtoon waarop alle leven trilt. Helaas verzinken zowat alle vrouwelijke thrillerauteurs van bij ons (Legrand, Aebi, Ceurvels, zelfs die doodbrave Verbeeck) in een papje van amechtig, vermolmd taalgebruik zodra de broek afzakt. De inhibities doen de mond verschrompelen als een overjaarse balzak. Het resultaat is vervelender en stijver dan een goedkope pornofilm.

Niet zo bij Denoo. Met wat een enthousiasme gaat zij er tegenaan, wervelend als Salomé, hondsbrutaal als de snollen van Bredero, onbeschroomd als de heksen van Eastwick. Ik zat net de tweede aflevering te bekijken van de Millennium-reeks, terwijl ik Hardziek aan het lezen was. Ik was verrast hoe gelijklopend het personage van Clara bij Denoo reageert met de Lisbeth van Stieg Larsson. Vrijgevochten, getormenteerd, niets ontziend, en tegelijk heel diep bijzonder kwetsbaar.

Denoo leeft zich niet alleen uit in een verbaal spetterend vuurwerk van geweld en ongezouten erotica, ze doet dat bovendien met een ongewoon gevoel voor humor. Als verveeld society-meisje meent Clara iets te moeten doen aan haar fysiek. Met vriendin Min wil ze gaan lopen. “Bij Start to Run moet ik aan vegetarische propaganda denken. Terwijl de stemmen in je hoofd je vertellen dat je goed bezig bent, krijg je in diezelfde monoloog een recept voor linzen in je maag gespitst. Dat zijn rechtse praktijken” (blz. 114). Clara houdt er een opgewonden knipperlichtrelatie op na met haar getrouwde collega Vince – en dat vrijblijvend geneuk wordt steeds dwingender: voor hem om afstand te nemen, voor haar om zich te binden.

Maar ook Denoo ruilt de spanning in voor dieptepsychologie. De ontknoping was zo futloos als de beschrijving van Clara’s reis naar Zuid-Frankrijk hilarisch is, of haar familierelaties rijk zijn. Vooral de verhouding met haar spiegeltweelingzus Louise. Die verbergt al twintig jaar een geheim, dat ooit tot uitbarsting moet komen. Want het “is niet omdat je eerlijk bent dat je met alles wegkomt”.

De afloop is een ironische toepassing van allesverterende pathos die het Triebschicksal, de lotsbestemming van elke drift, oproept. Of zoals Paul Ghysbrecht schreef: “Een eerste lotsbestemming van de driften is het uitleven”. Let op de dubbelzinnigheid van dat woord: uitleven. Vervulling lost de aandrang op. Dat leidde bij de Duitse dichter Heinrich von Kleist tot dubbelzelfmoord. Een drastische stap die vaak niet meer dan een individuele wellustbeleving maskeert.

Maar waarom zouden twee identieke tweelingen tot zelfvernietiging overgaan? Het ultieme dubbelgangersmotief wordt door Denoo uitgepuurd. Zij laat Clara consequent haar zus Clara noemen, wat de symmetrie van beide vrouwen nog versterkt. Zij zijn elkaars pasvorm, en delen identieke driften en onzekerheden. Beiden lijden aan een onuitspreekbare dwangneurose. Hoe verberg je of hoe onthul je een geheim voor wie je spiegelbeeld is?

Ook Denoo valt terug op de inzichten van Freud en Lacan (ze is wel zelfrelativerend genoeg om al haar kennis uit Wikipedia te halen en dat letterlijk te citeren), maar ook op die van Mengele. Eeneiïge tweelingen laten juist toe de correlatie tussen genetische en omgevingsfactoren het best tegen elkaar af te wegen.

Hun symbiose heft helaas ook de objektivering op die uit experimenten wordt afgeleid, en leidt tot de onmenselijke proeven die Mengele ondernam. Denoo kiest geen stelling in het raadsel. Zij stelt voortdurend elke bevraging uit. Ze interioriseert hooguit de onweerstaanbare drang tot zelfaffectie, nymfomanie, zelfbevrediging – de hoefafdruk van de kameel in de spannende broek, de manie om zich steeds volledig te scheren. Om “naakt willen zijn en beginnen”.

Door dat uitstel keert Denoo ook alle regels van de thriller om. Ze verdaagt onophoudelijk de aanpak van de misdaadontcijfering. Van misdaad is er zelfs geen sprake, tot het bittere einde. Er is alleen een geheim, een drift, waarover geen beide tweelingzussen tot het uiterste wil nadenken. Zij zetten hun onmogelijke openheid voor elkaar opzij. Maar “Lärm mordet Gedanken”. Het rumoer van het jachtig leven kan uiteindelijk de gedachten niet verstikken. Dan ruimen de gedachten plaats voor obsessie, obsessie voor narcistisch fetisjisme, fetisjisme voor doodsdrang. De vraag is dan alleen wie tot de finale stap overgaat, en waarom.

De enige bezwering van de mateloze seksuele bevrediging, het surrogaat voor de eenwording, is de castratie. Maar ook die blijft fantoompijn uitlokken. En dus aanbidt Clara, zoals bij Rops, de goddelijke fallus. “Zijn erectie ziet eruit alsof ze zeer doet. Ik vind dat altijd zo sexy wanneer ik zijn fallus in zijn broek zie staan. De sfeer en de dvd zijn geladen, en zijn revolver ook” (blz. 20).

Het elkaar aftasten, per sms, langs het internet, onder tafel, het voert tot hijgerige hoogtepunten, zelfs in de meest onzindelijke omgeving. In een muf bierkot, bij voorbeeld. “Hij wil dat ik daarop ga zitten. Op die lavabo. Ik zeg dat ik echt niet met mijn kont in die vuile gootsteen wil gaan zitten, maar uiteindelijk bezwijk ik toch”. De wasbak ook. “Ik lig ook op de grond, nog altijd met mijn gat in die vuile lavabo (…) De breuklijn van de lavabo heeft mijn linkerbil een ferme neep gegeven” (blz. 49).

Maar naarmate het verhaal vordert neemt de woede van de moedeloosheid toe, en verslapt ook de strakheid van de stijl. Seks als verdringing, sublimatie, of gewone doelloosheid? Toch gaat Denoo niet kopje onder, de knappe vondst om met de Proloog te eindigen, verknoopt opnieuw de twee delen, ‘Hard’ (als Vinces penis) en ‘Ziek’ (als Klara’s geest). Twee belaste onderdelen.

Dat de roman niet ten onder gaat aan enerverende diepzinnigheid heeft hij te danken aan de rauwe, rabiate, en gewild vrolijke stijl van wat in wezen een onvatbaar drama is. De neiging is dan groot om autobiografische achtergronden op te zoeken (Sarah Denoo heeft inderdaad een tweelingzus). Niet doen.

De dochter van mijn ouwe vriend Joris Denoo, zelf geen onverdienstelijk schrijver, heeft de juiste toon geraakt: die van de verwarde internetgeneratie, zonder richting, zonder ideologie, zonder dienstbaarheid. “I want it now”. Met een peilloos verlangen naar utopische harmonie. Maar meteen heeft Denoo de hele traditie van de thriller op losse schroeven gezet. En eigenlijk, geef ik graag toe, is dat geen kleine verdienste.

Lukas de Vos

Partner Content