‘Wat de coronacrisis ons leert over het Belgisch federalisme’

‘De covid-19-crisis, die nu bijna een jaar aan de gang is, is niet alleen een stresstest voor onze gezondheidszorg, maar ook voor onze parlementaire democratie’, schrijven Steven Arrazola de Oñate en Bruno Yammine.

Binnen de structuren van het gefederaliseerde België is het erg moeilijk om (grootschalige) crisissen efficiënt aan te pakken. Voor wie bekend is met de ongehoorde complexiteit van onze instellingen, is dat weinig verwonderlijk. De aanpak van huidige pandemie maakt dit eens te meer duidelijk. Denk maar aan de aanpak van de coronacrisis op het moment dat het nieuwe virus zich in het voorjaar verspreidde in de woonzorgcentra.

Het versnipperde vaccinatiebeleid

De curatieve zorg is een grotendeels federale materie, behalve wanneer het onder meer gaat over residentiële geriatrie. De preventieve gezondheidszorgen worden dan weer meestal op het niveau van de Gemeenschappen uitgeoefend. Maar ook hier bestaan er uitzonderingen, die de zaken complex maken. Zo is het vaccinatiebeleid over meerdere bevoegdheidsniveaus versnipperd: de federale staat; de gemeenschappen en de gewesten. Helaas is elk spoor van eenheid van commando ook hier niet te bespeuren. Zo is de Belgische staat bevoegd voor de toelating van de vaccins op de markt, de kwaliteitscontrole, de vacinnatiekalender en de verplichte vaccinaties.

Wat de coronacrisis ons leert over het Belgisch federalisme.

De gemeenschappen – en deels het Waals Gewest en in Brussel de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC) – zijn op hun beurt bevoegd voor de vaccinatiecampagnes. De terugbetalingen inzake vaccinatiecampagnes zijn een gemeenschapsmaterie. Voor de terugbetalingen van individuele vaccinaties (die in de apotheek verkrijgbaar zijn), is het nationale RIZIV bevoegd.

Wie kan vertellen wat de positieve effecten zijn van deze surrealistische toestand voor het leven (en de gezondheid) van de gewone Belg?

Het Overlegcomité: een schimmige actor

Omdat er zoveel actoren betrokken zijn bij het beheren van eenzelfde materie, en omdat bevoegdheden verschillende beleidsniveaus overlappen of beïnvloeden, probeert men in België het beleid enigszins te stroomlijnen via het Overlegcomité. Daar zijn, naast de federale regering, de regeringen van de Gemeenschappen en de Gewesten in vertegenwoordigd. Bij ontstentenis van een coronawet wordt het federale beleid aangestuurd via ministeriële besluiten. Op papier zijn die het gevolg van een beslissing van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken (en dus van de bevoegde federale minister). In de praktijk voert die minister uit wat er in het Overlegcomité beslist werd.

Dat de deelstaten betrokken worden bij het beleid, leidt tot de gekste situaties. Zo gaan die plots (bij gebrek aan consensus) bovenop de federaal vastgelegde avondklok (24 u tot 5 u) de maatregel verstrengen. Nochtans kunnen enkel steden en Provincies die beslissing nemen. Zo lijkt de avondklok een dubbele grondwetsschending. De bescherming van de gezondheid (art. 23, 2° Belg. Grondwet) is inderdaad een grondwettelijk recht, maar tegelijk kent de Belgische Grondwet geen noodtoestand. Vanuit constitutioneel oogpunt is de implementering van een avondklok dus hoogst betwistbaar.

En die avondklok is dan nog des te ongrondwettelijker wanneer ze ingevoerd wordt door een niet-bevoegde overheid: de Gewesten.

Evaluatie van het huidige systeem

Meer fundamenteel staat het bestaan en functioneren van een Overlegcomité, dat bovendien zo grondig ingrijpt in het dagelijks leven van de Belgen, haaks op de geplogenheden van een democratische rechtsstaat. De eerste reden daarvoor is dat het de veruitwendiging is van de “dictatuur van de uitvoerende machten”. Beslissingen ervan kunnen inderdaad niet door een (federaal) parlement worden aangevochten. Ten tweede is er geen hiërarchisch hogergeschikte, federale overheid die in geval van onenigheden een beslissing kan nemen of zich in de plaats kan stellen van de deelstaten voor de periode van de crisis.

Daarbij wordt hier overigens ingegaan tegen het feit dat we sedert maart van 2020 in de “federale fase” van het crisisbeheer zitten en dat, blijkens de wet zelf, enkel de federale regering bevoegd is voor de bestrijding van pandemieën. Zo bepaalt het wetgevend parlementair document 5-2232/1 van 25 juli 2013 betreffende de zesde staatshervorming zeer duidelijk: ‘De federale overheid blijft tevens bevoegd voor het crisisbeleid wanneer een acute pandemie dringende maatregelen vereist’.

Het gaat hier dus niet om een coördinerende functie tov. de deelstaten, maar wel om een exclusieve bevoegdheid.

Binnen de Nationale Veiligheidsraad was de voorrang van het federale niveau wel gewaarborgd. Dat is immers een zuiver federaal orgaan, waarbij vertegenwoordigers van deelgebieden enkel uitgenodigd werden in een raadgevende hoedanigheid.

Binnen het Overlegcomité, is een hiërarchie echter afwezig. Een derde kritiek op het functioneren van het Overlegcomité, betreft het feit dat de besluitvorming zich achter gesloten deuren afspeelt. Dat staat volledig haaks op hoe een normale, parlementaire democratie functioneert. Daar zijn wel volksvertegenwoordigers (ook van de oppositie) bij het besluitvormingsproces aanwezig, net als de pers.

Het federalisme bemoeilijkt door deze manier van werken de communicatie tussen de politici en de burgers. Want voorafgaand aan een Overlegcomité komen woordvoerders van elk beleidsniveau hun eigen, soms tegengestelde, desiderata naar voren schuiven, ongeacht het feit of ze bevoegd zijn of niet. Zo heeft de Vlaamse, Waalse of Brusselse minister-president niets te zeggen over de sluiting van de Belgische grenzen voor niet-noodzakelijke verplaatsingen, maar komt die er toch zijn mening over verkondigen. Weinig opbeurend, voor wie duidelijkheid naar de burger toe op prijs stelt.

En dan zwijgen we nog over de vertroebelde communicatie die een gevolg is van de tijd die voorafgaand in overleg gestoken wordt. Verhoogt men op die manier geen antipolitieke ressentimenten bij een bevolking die al zoveel te verduren heeft van deze tergende crisis?

Besluit

We komen zo eens te meer tot het besluit dat de politici de gevangenen zijn van de structuren die zijzelf paradoxaal genoeg in stand houden. De Gewesten en de Gemeenschappen zijn volstrekt overbodige tussenniveaus en met name in een crisissituatie wordt dat pijnlijk duidelijk. Om die tussenniveaus in het beleid te integreren, moet de parlementaire democratie zelfs tot op zekere hoogte beknot worden, ondermeer door schimmige overlegcomités.

Ondertussen betaalt de burger zeer hoge belastingen voor een minder dan optimale dienstverlening, waarbij de besluitvorming in het beste geval traag verloopt en in het slechtste geval zelfs het leven van Belgen in gevaar brengt. Dat is natuurlijk volstrekt onaanvaardbaar.

Indien België zou bestuurd worden op basis van de negen (historische) provincies, met een enkele regering en een enkel parlement, zou er van dit hele wanbeleid geen sprake zijn. Het vervangen van de huidige deelstaten door de provincies is trouwens maar een kleine bestuurlijke ingreep, zeker in vergelijking met een separatistisch (of confederalistisch) avontuur, dat sommigen wensen. In het licht van gelijkaardige problemen die zich telkens opnieuw stellen, is unitarisme helemaal niet oubollig (anders zouden de N-VA en het VB trouwens de meest progressieve partijen van België zijn, wat zeker niet het geval is), maar net zeer toekomstgericht.

Zolang we echter blijven aanmodderen met een beleid waarin bepaalde politieke structuren soms belangrijker lijken dan het welzijn van de bevolking, zal de burger het slachtoffer blijven van de politiek, die geacht wordt hem te dienen.

Steven Arrazola de Oñate is politicus voor Open VLD.

Bruno Yammine is doctor in de geschiedenis.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content