‘Toen koning Filip de Pfizer-fabriek bezocht, werd heel even de onzichtbaarheid van de essentiële werker zichtbaar’

‘Het bezoek van Koning Filip aan de Pfizer-fabriek laat de breuklijnen zien die onze maatschappij vandaag doorsnijden, en symboliseert de wijze waarop arbeid vandaag wel of niet als “cruciaal” gewaardeerd wordt’, schrijft Matthias Somers van denktank Minerva. Deze bijdrage is de eerste in de zomerreeks: De Doordenkers van Knack.be: Wat Na Corona?

Het bezoek van Koning Filip aan Pfizer op 30 maart blijft door mijn hoofd spoken. Niet omdat ik zo hoog oploop met het koningshuis — ik heb geen schrijn ingericht in een hoekje van de kamer, met fotootjes en relieken van onze koningen en prinsessen, waar ik hen groet ’s ochtends bij ’t ontwaken en ’s avonds bij ’t slapengaan, ook heb ik geen knipselmap waarin ik de stukken bewaar die kond doen van hun leven en van hun verscheiden, neen, als iemand me met die vraag overvalt zou ik zelfs niet met zekerheid durven zeggen hoe onze troonopvolger heet –, maar het koninklijke bezoek bleef spoken omdat het, ongewild, aan de oppervlakte bracht wat normaal onder de waterlijn blijft : heel even werd de onzichtbaarheid van de essentiële werker zichtbaar.

Met het ingaan van de grote vakantie gloort aarzelend de hoop dat het ergste van de coronacrisis nu wel achter de rug is. Meer dan een jaar kon het virus wild om zich heen grijpen, meer dan een jaar dwong een minuscuul particuul, niet dood en niet levend, een zombie-achtig element dat wij niet kunnen zien, niet kunnen proeven, niet horen en niet voelen, maar dat ons wel doden kan ons tot een leven op afstand.

Op 18 maart 2020 sloot België de deuren. Wie niet buiten moest, mocht de deur niet uit. Behalve, zoals het heel even heette, al lijkt dat alweer lang geleden, de essentiële werker. Het land werd lam gelegd. En met welke hoop? Dat het virus zichzelf wel zou opbranden? Men wist het niet. Men wist wel dat het nodig was, een alternatief had men niet, nu al had men te laat gereageerd: op 4 februari 2020 werd de eerste coronabesmetting in België geregistreerd, op 1 maart — de laatste dag van een krokusvakantie die, zoals gebruikelijk, uitgebreid gevierd werd in Italiaanse en Oostenrijkse skistations, waar het virus deze keer enthousiast mee feestte — de tweede besmetting, enkele dagen later kende België al meer dan honderd coronabesmettingen. Op 11 maart stierven de eerste Belgen aan het nieuwe virus. Minder dan een maand later, op 8 april, stierven op één enkele dag 322 Belgen door corona, en bijna 1.300 mensen lagen op intensieve zorgen.

Toen koning Filip de Pfizer-fabriek bezocht, was de schoonmaakploeg nergens te bespeuren.

Paradoxaal genoeg lijkt net de onvoorstelbaarheid van de kracht en de snelheid waarmee de pandemie rondraasde ons te doen vergeten hóe snel de zaken escaleerden. En hoe het verder moest, wist eigenlijk niemand. Men sloot de deuren, men sloot de grenzen, men hoopte op beterschap. Misschien zou het virus zichzelf wel uitputten. Misschien zou de zomer wel beterschap brengen, misschien smolt de zon het virus als was het sneeuw. Overheden stopten de farmaciebedrijven miljarden toe om in allerijl aan een vaccin te werken — maar hoe lang zou dat duren? Niemand die durfde zeggen of, laat staan wanneer, die reddingsboei uitgegooid kon worden.

En kijk, nauwelijks een jaar later — een onwerkelijk lang jaar, een jaar met meer dan 25.000 Belgische doden, een jaar waarin we voortdurend op de tippen van onze tenen moesten lopen, en velen door de knieën gingen — nauwelijks een jaar later kon koning Filip op bezoek naar de productiefaciliteiten van het farmaceuticabedrijf Pfizer in Puurs, waar dagelijks duizenden dosissen van het coronavaccin van de band lopen, klaar om verspreid en ingespoten te worden in miljoenen ontblote armen. Vrijheid in een glazen ampul. Zoals in een eucharistieviering de priester de wijn van de ampul in de kelk giet waar het zich, godswonder, transformeert tot het bloed van Jezus Christus, voor ons vergoten om onze zonden weg te nemen, zo zet de priester-dokter zijn naald in ons lichaam en, mensenwonder, bevrijdt ons van een dodelijke dreiging. Ook een viering waard, en koning Filip mocht assisteren, omhangen met een witte laboratoriumjas, de priesterpij van het geneeskundig gild, omzwermd door trotse mannen en vrouwen die meenden dit wonder verwerkelijkt te hebben.

Brandschoon was het er, in de lokalen van Pfizer, zoals het hoort waar vaccins worden gebotteld. Brandschoon, zoals het betaamt waar een koning door de gangen zal schrijden. Alles blonk, alles glansde, geen stofje zou opdwarrelen. Geen hoekje bleef onberoerd, een hele week was men in de weer geweest om alles pikfijn in orde te brengen voor dit hoog bezoek.

Hoezo, ‘men’? Wie verschuilt zich achter dit anonieme ‘men’? De koning kan het niet weten: toen hij aankwam, was de schoonmaakploeg in geen velden of wegen meer te bekennen. ’s Middags door het bedrijf naar huis gestuurd. Zou maar in de weg lopen, zullen we maar denken. Of ach, als we van goede wil zijn: een vreemdsoortig bedankinkje voor bewezen diensten, ze hadden immers zo hard gewerkt, dan hoefden ze heus niet te blijven voor wat tenslotte toch niet meer zou zijn dan onrustig wachten, een stijve handdruk, een beleefd knikje.

De grote verdwijntruc van de schoonmaakploeg kwam er, voor alle duidelijkheid, niet op vraag van de koning zelf. Hij had maar wat graag kennis gemaakt met iedereen die had bijgedragen aan het succesverhaal van het vaccin. Maar voor Pfizer hoorden die schoonmakers daar niet bij.

Het werk dat verricht wordt in de productiefaciliteiten van een farmaceuticabedrijf, het prepareren of het bottelen van een vaccin, is alleen mogelijk in een brandschone omgeving — dat spreekt voor zich. Zoals het dus ook voor zich sprak dat de schoonmakers bij Pfizer gewoon aan het werk gingen, terwijl het virus als een wilde orkaan door België raasde. Het sprak voor zich dat zij, zonder dat zij op beschermingsmateriaal konden rekenen, hopend dat het virus hen niet zou treffen, biddend op een goede afloop, de laboratoriumvloeren stonden te dweilen.

Niemand betwijfelde hoe essentieel hun aanwezigheid op het werk was, toen het aantal besmettingen exponentieel toenam en elke dag meer mensen op intensieve belandden, toen elke dag tientallen, honderden mensen stierven en de enige hoop de miraculeuze ontwikkeling van een vaccin was waarvan niemand wist of het wel zou lukken, en wanneer. Hun werk was essentieel — opdat er iets van essentieel werk verricht kon worden.

En juist hún bijdrage blijkt achteraf snel vergeten. Voor Pfizer zelf was het niet moeilijk hen symbolisch terzijde te schuiven: zij werken wel bij Pfizer, maar zijn geen werknemers van Pfizer, al is het hun enige werkplek. Dat merkwaardige limbo gaat zelfs zo ver dat wanneer een bedrijf als Pfizer zijn contract met de firma waar de schoonmakers officieel in dienst zijn opzegt en kiest voor een nieuwe firma, die schoonmakers simpelweg ‘getransfereerd’ worden: op hun loonbrief verschijnt wel een nieuw logo, aan hun werksituatie verandert verder niets (althans niet in eerste instantie: uur- en loonsvoorwaarden worden voor minstens een half jaar bevroren). Ook de volgende ochtend zullen zij in alle vroegte klaarstaan bij Pfizer om alles in gereedheid te brengen voor weer een nieuwe, productieve dag. Zij scheppen de ruimte waarin anderen hun werk kunnen doen. Of vergelijk het met een voetbalploeg: zij zijn de Witsels van het team, zij ruimen verloren ballen op, zodat frivole aanvallers hun spel kunnen spelen.

Maar voor Pfizer horen zij er dus niet bij. Wanneer ze wilden eten in de bedrijfskantine, moesten zij extra betalen: voor Pfizer zijn zij immers ‘externen’, geen deel van de firma. Wanneer het bedrijf kan uitpakken met goede resultaten, worden zij niet mee in de bloemen gezet, alsof zij geen deel hebben aan dat succes. En wanneer de koning langskomt, mogen ze eerst lange uren kloppen, en vóór het moment suprême beschikken.

Ach, een klein verhaal. Misschien. Maar het reveleert de breuklijnen die onze maatschappij vandaag doorsnijden, en symboliseert de wijze waarop arbeid vandaag wel of niet als ‘cruciaal’ gewaardeerd wordt. Er is de onzichtbare arbeid, de arbeid van vele tienduizenden, vele honderdduizenden handen, de arbeid van werkers die elke dag opnieuw in de weer zijn en met hun werk de mogelijkheidsvoorwaarden creëeren waarbinnen anderen hún werk kunnen doen. Deze arbeid wordt bestempeld als ‘laagproductief’ — en dus kan er ook geen hoge beloning tegenover staan. Zij werken vaak onzekere uren, zij werken voor een laag loon. Maar zonder hen is het werk van anderen niet mogelijk. Werk, zoals het produceren van een vaccin, dat als ‘hoogproductief’ te boek staat, en dus rijkelijk beloond kan worden. Met mooie lonen, betere arbeidsvoorwaarden, een premie wanneer goede resultaten bereikt worden.

En tussen beide types arbeid worden schotten geplaatst, opdat er geen misverstand kan ontstaan over wie wat heeft bereikt. Waren schoonmakers en laboranten, keukenpersoneel en marketing directors vroeger nog deel van hetzelfde bedrijf, nu is het standaard om dit ‘ondersteunend personeel’ af te stoten en in onderaannemingen weg te stoppen, in andere bedrijven, die met het ‘hoogproductieve’ bedrijf niets meer gemeen hebben — behalve al het werk dat zij verrichten om die hoogproductieve arbeid mogelijk te maken. En nu zij weggestopt zitten in die andere, die ‘laagproductieve’ firma’s, is het des te eenvoudiger te doen alsof zij geen deel hebben aan de resultaten van het ‘hoogproductieve’ bedrijf, en hen uit te sluiten van de successen — monetair én symbolisch.

Het is een vorm van sociale uitsluiting, een vervorming van het beeld van hoe welvaart tot stand komt, van de sociale relaties die productieve arbeid mogelijk maken. Zoals de productie van het verlossende vaccin, dat er zonder hun werk nooit was gekomen. Heel onze maatschappij steunt op hun arbeid. Maar wanneer de koning langskomt, moeten zij uit beeld verdwijnen.

Partner Content