Yves T'Sjoen

‘Donkere wolken boven Taalunie: de uitdagingen voor het Nederlands zijn nochtans enorm’

Yves T'Sjoen Hoogleraar moderne Nederlandse literatuur (UGent) en verbonden aan de Universiteit Stellenbosch

‘Een excellente beheersing van het Nederlands door moedertaalsprekers heeft blijkbaar niet veel belang meer’, schrijft professor Yves T’Sjoen (UGent) naar aanleiding van de veertigste verjaardag van de Taalunie.

De Taalunie is een unieke verdragsorganisatie. Het instituut bestaat volgend jaar precies vier decennia. Lidstaten staan sindsdien een deel van hun bevoegdheid af. Voor en over het Nederlands wordt beleid gevoerd. De Taalunie is verantwoordelijk voor taalbeleid (taalverwerving, onderwijs en onderzoek) dat uitstijgt boven de landsgrenzen. Jammer genoeg gaat het niet zo goed met de studie van het Nederlands in het moedertaalgebied. Het schoolvak Nederlands krijgt af te rekenen met prestigeverlies, aan universiteiten in Nederland wordt het Nederlands als wetenschaps-, publicatie- en instructietaal afgeschaald. Taalverschraling is er het gevolg van, vooral omdat talenstudies in het algemeen minder ernstig worden genomen. Ook in Vlaanderen zit de taal in de wurggreep van het tenenkrullend Globish. Een excellente beheersing van het Nederlands door moedertaalsprekers heeft blijkbaar niet veel belang meer. Nieuwkomers moeten met eigen financiële middelen de taal leren om zich in te burgeren. Op school en aan universiteiten aanhoort men vandaag een schabouwelijk Nederlands, een taal op krukken. De resultaten voor begrijpend lezen (PISA en PIRLS) zijn ook al niet denderend. Om nog te zwijgen over studentenaantallen, laaggeletterdheid, taalachterstand.

Donkere wolken boven Taalunie: de uitdagingen voor het Nederlands zijn nochtans enorm.

De supranationale samenwerking tussen Nederland, Vlaanderen en Suriname, geïnstitutionaliseerd in de Taalunie, biedt de mogelijkheid landoverschrijdend een taalbeleid te voeren. De belangen van het Nederlands worden behartigd, zowel in de Lage Landen als in grensregio’s en ver daarbuiten. Iedereen betrokken bij het Nederlands behoort tot de actieradius van de Taalunie. Aan meer dan 140 universiteiten en hogescholen in de wereld, in totaal 40 landen, kan Nederlands als hoofd- of bijvak worden gevolgd. Het Taalunieversum heeft het over naar schatting 15.000 studenten, 135 universiteiten buiten het taalgebied, circa 600 docenten. En er zijn nog eens 400.000 leerders van het Nederlands als vreemde taal op niet-universitair niveau. Het portaal spreekt over 24 miljoen moedertaalsprekers Nederlands, een “middelgrote taal” in Europa. De Taalunie speelt een ondersteunende én bepalende rol op het gebied van de positionering van het Nederlands in den brede. Corpus- en statusplanning van onze taal krijgen daarbij nadrukkelijk aandacht. Taaltechnologie en digitalisering worden hiervoor benut, bijvoorbeeld voor het uitzetten van leerlijnen en de professionalisering van het beroep van leerkracht.

Nu de Taalunie veertig jaar bestaat, zijn de uitdagingen niet min. Leerkracht Nederlands is stilaan een knelpuntberoep, zoals dit ook geldt voor Frans, Duits en andere talen. Het schoolvak Nederlands wordt door jongeren als “saai” en “vervelend” ervaren. Universiteitsbesturen en managers zetten in op internationalisering en verengen dit nobel en lucratief principe tot verengelsing en talige nivellering van kennisoverdracht. Urgentie is een eufemisme voor de uitdagende opdracht die de taalbeleidsorganisatie de komende tijd tegemoetziet.

De vraag is in hoeverre de Taalunie bij machte is een kentering teweeg te brengen in de aandacht voor het Nederlands. En de taal weer prestige te bezorgen. De werking berust op vier pijlers: Comité van Ministers, Interparlementaire Commissie, Raad voor de Nederlandse taal en letteren én het Algemeen Secretariaat. Aangezien het Nederlands-Vlaams-Surinaams instituut bestaat bij de gratie van bevoegdheidsdelegatie is het op het gebied van beleidsvoorbereidend en -uitvoerend werk afhankelijk van de politieke overheden. Nederlandse en Vlaamse ministers van Cultuur en Onderwijs gebruiken de Taalunie om conform regeerakkoorden taalbeleid te voeren.

Op de terreinen waar de Taalunie supranationaal opereert, zijn de bevoegdheden indertijd structureel overgedragen (bijvoorbeeld spelling, spraakkunst, etymologie, enz.). Voor die terreinen zou de Taalunie dan ook niet de uitvoerder moeten en kunnen zijn van nationaal beleid. Omdat de verdragsluitende partijen die bevoegdheden simpelweg niet meer hebben. Daar heeft de Unie als zelfstandige beleidsorganisatie het initiatief. Waar het gaat om Taalunie-activiteiten waarvoor de verdragsluitende partijen eigen bevoegdheden hebben, opereert de TU als een soort makelaar die partijen samenbrengt met als doel gezamenlijk en geïntegreerd taalbeleid te voeren. Het welslagen daarvan is echter afhankelijk van de bereidheid van de landen om in TU-kader samen te werken.

Met het oog op de uitvoering van een nieuw meerjarenbeleidsplan 2020-2024 is het niet denkbeeldig dat voor het taalbeleid minder centen beschikbaar zijn. Daarenboven weten we al lang dat Nederlandse politici koele minnaars zijn van de Taalunie. In het nieuwe Vlaamse regeerakkoord wordt daarentegen een ambitie geformuleerd: tijdens deze legislatuur zetten we méér in op “internationalisering” van het Nederlands en wordt werk gemaakt van een “Nederlandse Taalunie 2.0”. Dat zijn hooggestemde programmaverklaringen maar niemand kan tot vandaag zeggen – ook niet de diplomaten in het buitenland waar Nederlands wordt gedoceerd – wat dit concreet inhoudt. In het regeerakkoord is sprake van beleidsinitiatieven, zoals dat te weinig uitgewerkt idee om voor vijf- of zesjarigen taaltrajecten Nederlands te voorzien en in het geval van leerproblemen een “taalbad”. De vraag van taalwetenschappers is hoe effectief een “taalbad” is, en of in een cultureel- en taaldiverse wereld niet vooral op meertalige interactie moet worden ingezet. Nederlands naast andere talen.

Wat in het regeerakkoord staat, wordt door de Taalunie niet ter discussie gesteld. Het is zelfs niet haar bevoegdheid. Zij zal vanuit Vlaams perspectief het regeringsprogramma uitvoeren, ook al berust dat op fata morgana’s en beslissingen die soms weinig op wetenschappelijk en veldonderzoek zijn gebaseerd. Wie de Taalunie leidt is samen met het Algemeen Secretariaat een uitvoerende instantie, die uitvoert wat Nederlandse en Vlaamse regeringen en politieke mandatarissen beslissen. Hoeveel ‘inclusiviteit’, ‘creativiteit’ en ‘internationalisering’ men ook ambieert, de riemen zijn maar zo lang als de politieke overheden bepalen.

De overheidsinstelling is allesbehalve autonoom. De beleidsruimte is beperkt. Begrotingscijfers voor actief taalbeleid zijn borrelnootjes in het licht van geldstromen die op kabinetten onderwijs worden gehanteerd. In Vlaanderen wordt terecht actie gevoerd tegen de bezuiniging op cultuur, met een knip in de projectsubsidies van 60 procent. Hoe de Taalunie in de gegeven omstandigheden een doortastend beleid kan voeren voor het Nederlands hier en elders, is niet duidelijk. Er is nood aan méér Taalunie, krachtdadig taalbeleid, maar wat mij betreft in een ander krachtenveld dan vandaag. Aan het huidige Vlaams beleid op het gebied van cultuur en onderwijs wens ik mij niet te conformeren, laat staan dat ik er lippendienst aan bewijs.

Het feit dat de Taalunie tegenwoordig een marginale rol speelt, is niet uitsluitend te wijten aan de politiek. Hier ligt mijns inziens ook een duidelijke vraag ten aanzien van het instituut (Algemeen Secretariaat). De laatste jaren zijn de algemeen secretarissen er onvoldoende in geslaagd om de politiek te inspireren en in een samenspel aan te zetten tot grootse daden voor het Nederlands. Sombere wolken pakken zich samen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content