De zij-instromer: ‘De niveauverschillen tussen Vlaamse secundaire scholen zijn enorm’

Liesbeth Kennes. © Bas Bogaerts
Ann Peuteman

Liesbeth Kennes geeft sinds 1 september Nederlands en Engels in het secundair onderwijs. In februari stapte ze naar een andere school over. Elke vakantie vraagt Knack haar naar haar ervaringen als zijinstromer.

Toen u in uw huidige school aan de slag ging, hoopte u op een betere match. Is dat ook het geval?

Liesbeth Kennes: Zeker. In elke school is er een andere dynamiek en die trekt een ander type leerlingen aan – dat heb ik in het begin onderschat. Ik vind het nu, bijvoorbeeld, heel fijn dat nogal wat leerlingen, zeker de derdejaars in de richting Latijn, erg geïnteresseerd zijn en ook vragen stellen die verder gaan dan welke leerstof ze moeten kennen. Op die manier word je als leerkracht veel meer uitgedaagd dan als je hun enkel de basis aanleert. Ik vind het ook fijn om te werken met jongeren die er echt voor kiezen om te studeren. Zo liet een meisje me een paar weken voor de paasexamens spontaan haar samenvatting zien. Zij was op eigen houtje al met de voorbereiding begonnen.

U had zelf nog nooit eerder examens moeten opstellen en verbeteren. Hoe ging dat?

Kennes: In mijn nieuwe school bereiden alle leerkrachten die in een bepaald jaar hetzelfde vak geven de examens samen voor. Dat komt niet alleen de kwaliteit ten goede, het is ook eerlijker tegenover de leerlingen. Voor Engels worden geen paasexamens georganiseerd, maar wel voor Nederlands. Aangezien ik aan vijf klassen uit het eerste, tweede en derde jaar Nederlands geef, was dat best pittig. Tijdens de examens zelf hoefde ik niet zoveel te doen. Soms hield ik toezicht, maar ik had ook geregeld een namiddag vrij. Tot het tijd werd om de examens te verbeteren. Dat was echt hard werken. De examens van mijn twee klassen uit het derde jaar kreeg ik op dinsdag om 13 uur terwijl de punten en commentaren een dag later al moesten worden ingeleverd. Per klas heb ik gemiddeld zes uur aan dat verbeterwerk gespendeerd. Van collega’s hoor ik wel dat taalvakken op dat vlak arbeidsintensiever zijn.

Hoe komt dat?

Kennes: In een examen Nederlands zijn er veel antwoorden die je niet louter als goed of fout kunt beoordelen. Wanneer je punten moet geven voor een argumentatie, komt daar altijd een stuk interpretatie bij kijken. Wil je dat zo eerlijk mogelijk doen, dan gaat daar veel tijd in zitten. Daarnaast ben ik ook lang bezig geweest met het schrijven van de commentaren bij de punten. Een collega uit onze vakgroep had vooraf standaardzinnetjes gemaakt voor elk deel van het examen. Scoorde een leerling bijvoorbeeld niet goed voor begrijpend lezen, dan konden we bij de commentaren de zin ‘dit kun je alleen oplossen door meer te lezen’ plakken. Daar heb ik veel gebruik van gemaakt, maar ik schreef er ook vaak mijn eigen commentaren bij. Zeker als een leerling voor een bepaald onderdeel een onvoldoende had behaald. ‘Probeer naar de spelling van je antwoorden te kijken zodat je daar minder punten door verliest’, schreef ik dan. Of: ‘Wat een mooie stijging in vergelijking met vorige keer. Probeer volgend semester op dat elan verder te gaan.’ Daar dacht ik telkens heel goed over na, want ik besef maar al te goed hoe belangrijk die woorden voor een leerling kunnen zijn. Dat voelt echt als een grote verantwoordelijkheid.

Ik vind het heel fijn om te werken met jongeren die er écht voor kiezen om te studeren.

Is de beoordeling van een examen in wezen niet altijd subjectief?

Kennes: Als een examen door een collega wordt verbeterd, zou het resultaat niet fundamenteel anders mogen zijn dan als ik dat doe. Over sommige dingen hadden we in onze vakgroep ook duidelijke afspraken gemaakt. Zo trokken we voor elke dt-fout een punt af. Op andere vlakken hing de beoordeling wel meer van de visie van de leerkracht in kwestie af, maar toch geloof ik niet dat de resultaten daardoor sterk uiteenlopen. In mijn ogen is het veel problematischer dat de verschillen tussen scholen al even groot zijn als tussen ziekenhuizen.

Hoe bedoelt u?

Kennes: Krijg je in Vlaanderen bijvoorbeeld een hartaanval, dan hangen je overlevingskansen voor een groot stuk af van het ziekenhuis waar je terechtkomt. Iets vergelijkbaars doet zich in het onderwijs voor. De voorbije jaren heb ik in een vijftal scholen stage gelopen en in twee scholen gewerkt. Die leveren uiteindelijk allemaal dezelfde diploma’s af terwijl er grote niveauverschillen zijn. Een leerling die in de ene school met veel moeite slaagt voor het tweede jaar, zal wellicht het advies krijgt om voor de dubbele finaliteit (het voormalige tso) te kiezen omdat de doorstroomfinaliteit (het voormalige aso) voor hem te zwaar is. Maar stapt hij over naar een andere school, dan is er een aanzienlijke kans dat hij daar wél meekan in de doorstroomfinaliteit omdat het niveau er lager ligt. Het probleem is dat je dat als ouder amper kunt inschatten. Wat je tijdens infomomenten te horen krijgt, is louter marketing: de school probeert zich zo goed mogelijk te verkopen. Daarom ben ik heel benieuwd naar de centrale Vlaamse toetsen die straks onder meer in het tweede jaar van het secundair onderwijs worden georganiseerd. Die resultaten zouden de grote niveauverschillen tussen scholen moeten blootleggen.

Lees meer over:

Partner Content