‘Burn-out is eerder een sociologische dan een psychologische aandoening’

© Diego Franssens

‘Burn-out is alomtegenwoordig, maar tegelijkertijd vaag en ongrijpbaar’, schrijft socioloog Mattias Van Hulle aan het begin van zijn nieuwe boek, De burn-outparadox, een heldere, knap vertelde bewerking van een proefschrift waarmee hij aanvankelijk iets anders ambieerde. ‘Ik wilde eerst de oorzaken van het fenomeen burn-out blootleggen’, zegt Van Hulle. ‘Maar als je de oorzaken van fenomeen x wilt blootleggen, moet je fenomeen x natuurlijk eerst goed kunnen vastgrijpen. Daarbij botste ik op een groot probleem. De berg wetenschappelijke literatuur die daarover intussen is voortgebracht, heeft – tot mijn grote verbazing – geen eenduidige definitie opgeleverd. Vervolgens ging ik met klinisch psychologen praten, en ook bij hen merkte ik: burn-out is zeer reëel, maar de definitie die zij eraan geven is telkens anders. Hetzelfde bij de mensen die erdoor getroffen waren. Ze vertelden me, ongetwijfeld oprecht, over hun ervaringen, maar die waren vaak erg verschillend. Burn-out bleek een heel breed en vaag concept dat moeilijk, om niet te zeggen helemaal niet vast te grijpen is. Dus besloot ik mijn onderzoeksvraag te verleggen naar de geschiedenis van het concept burn-out. Wanneer is de term voor het eerst gebruikt? Waren er voorlopers? En hoe kon het concept uitgroeien tot de epidemie die we vandaag kennen?’

De term ‘burn-out’ werd voor het eerst gebruikt in 1974 door de Duits-Amerikaanse psycholoog Herbert Freudenberger. Maar zoals u schrijft: al lang daarvoor waren er aandoeningen die we vandaag als burn-out zouden omschrijven. Neurasthenie, bijvoorbeeld, een aandoening die aan het eind van de negentiende eeuw plots opkwam maar na enkele decennia nagenoeg verdwenen was.

Mattias Van Hulle: Die voorlopers vind ik bijzonder interessant. Ze hebben iets zeer herkenbaars én exotisch. Ze laten zien dat de ervaring van mentale uitputting die veroorzaakt wordt door externe, maatschappelijke factoren in zekere zin tijdloos is. Tegelijk kun je niet zeggen dat de geschiedenis zich herhaalt. Het is juister om te zeggen dat de geschiedenis in dit geval rijmt. Daarmee bedoel ik dat de manier waarop de uitputting en de ervaring worden beschreven en begrepen telkens verschilt, en sterk beïnvloed wordt door de paradigma’s van de tijd. Neurasthenie is daar een helder voorbeeld van. Iemand die erdoor getroffen werd, beschreef men als ‘een uitgeputte machine of batterij’, iemand ‘van wie de zenuwenergie is opgebruikt’. Het paradigma om naar de aandoening te kijken, was machinaal, om niet te zeggen: dat van de industriële revolutie.

We moeten af van het idee dat we de protagonist moeten zijn van ons eigen succesverhaal.

Ook veelbetekenend: in de Duitse cultuur werden oorzaken van neurasthenie voornamelijk gezocht in de verhoogde maatschappelijke druk door de technologische versnelling en verstedelijking. Zo waren er de perfectionering van de klok en de uitvinding van het horloge, ‘die ons altijd aanmanen exact op tijd te zijn’. In Frankrijk kwam de aandoening vooral voor bij de bourgeoisie, en lag de verklaring bij de toegenomen ‘fijngevoeligheid’ van de ziel.

Van Hulle: Dat toont aan waarom het zo leerrijk is om mentale aandoeningen te bekijken door de sociologische lens. Je kunt de manier waarop wij die ervaringen conceptualiseren en verklaren nooit los zien van de tijdgeest en de maatschappelijke context. Dat geldt ook voor burn-out. De populariteit van het concept en de manier waarop wij het duiden, vertelt vooral iets over ons sociaal-culturele kader. Daarom vind ik dat we burn-out misschien beter als een sociologische dan als een psychologische aandoening kunnen zien.

Het concept dook dus voor het eerst op in 1974 in de Verenigde Staten. De eerste slachtoffers waren zorgmedewerkers. Dat is volgens u geen toeval.

Van Hulle: Die context is cruciaal om het ontstaan van het concept goed te begrijpen. Begin jaren zeventig woedde er in de VS een perfecte storm. Je zag een opstoot van sociale problemen: de armoede steeg en er ontstonden meer problemen met drugs en criminaliteit. Tegelijk schroefde de overheid haar zorgbudget terug en moesten zorginstellingen zich verplicht inschrijven in een bedrijfslogica. Je zou het een eerste opstoot van het neoliberalisme kunnen noemen. Het leidde tot uitputting bij het zorgpersoneel, een toestand die toen voor het eerst als ‘burn-out’ werd beschreven. Dat het concept voor het eerst in die sector opdook, is niet onlogisch. Sowieso is zorgmedewerker een emotioneel belastend beroep. Daarbovenop kwamen een hogere werkdruk en een verzakelijking die indruiste tegen de essentie van het beroep. Zorg is een menselijke interactie tussen de zorgverstrekker en de zorgbehoevende. Als daar geen of onvoldoende ruimte voor is, verzaak je aan de kern van wat zorg is en sloop je de mensen die juist om die essentie voor zo’n job gekozen hebben.

© Diego Franssens

In Vlaanderen duikt de term ‘burn-out’ voor het eerst op in 1989, in de context van het onderwijs.

Van Hulle: Dat is hetzelfde verhaal. De leerkrachten die het begrip ‘burn-out’ gebruikten, gaven aan dat ze nauwelijks nog tijd hadden voor wat ze als de kern van hun job zagen: kennisoverdracht aan kinderen en jongeren. Omdat de job almaar meer werd geformaliseerd, was er onvoldoende tijd voor interactie met de leerlingen. Daar kwamen nog besparingen en werkdruk bij, en het feit dat onderwijzend personeel vaak in de frontlinie staat als het gaat over nieuwe sociale problemen. Ook dat speelde een rol: de leerkrachten voelden dat de samenleving van hen verwachtte dat ze ook die sociale rol op zich zouden nemen.

De afgelopen decennia werden veel andere beroepsgroepen getroffen door burn-out. Is de indruk juist dat mensen die met het hoofd werken er gevoeliger voor zijn dan mensen die werken met de handen?

Van Hulle: Dat lijkt inderdaad zo te zijn. Experts die ik sprak, gaven dat in elk geval aan. ‘Wij hebben de indruk dat vooral de middenklasse en de hogere middenklasse erdoor worden getroffen, en we weten niet goed waarom.’

Weet u het?

Van Hulle: Ik vermoed dat het te maken heeft met de bredere invulling die er de afgelopen decennia aan het concept is gegeven. Vandaag wordt burn-out ook vaak geassocieerd met de maatschappelijke ratrace, de competitiedruk en de hoge verwachtingen, omgevingsfactoren die ervoor zorgen dat mensen zich op den duur compleet uitgeblust voelen. Vooral mensen met ‘denkende beroepen’ vullen het concept op die manier in. Dat betekent uiteraard niet dat arbeiders niet uitgeput kunnen raken, integendeel. Maar het gaat hier over het concept van burn-out als een staat van uitputting omdat je sommige culturele doelen niet ten volle kunt waarmaken. Het treft vooral mensen die zich door die culturele doelen aangesproken voelen, arbeidskrachten die over een minimum aan financiële middelen beschikken, en daardoor hun job ook kunnen zien als een soort van zelfrealisatie, en niet in de eerste plaats als een middel om te overleven.

Mogen we hier een analogie zien met anorexia, een aandoening die ook vaker mensen uit de hogere klasse treft?

Van Hulle: Voor anorexia is dat verband al onderzocht. En inderdaad, de vaststelling was dat die aandoening veel vaker voorkomt binnen de hogere middenklasse, en binnen een cultuur waar meer waarde wordt gehecht aan presteren en excelleren. Ze wordt mee veroorzaakt door opgelegde maatschappelijke waarden en normen, die kunnen uitmonden in perfectionisme. Anorexia blijkt vooral te ontstaan bij mensen die het gevoel hebben dat ze niet goed genoeg zijn om aan die normen en waarden te voldoen, en die opgelegde perfectiedrang op extreme wijze projecteren op het eigen lichaam. Met andere woorden: anorexia ontstaat vaak in een context die vergelijkbaar is met de context van burn-out.

‘In zelfhulpboeken over burn-out gebeurt vaak iets pervers.’
‘In zelfhulpboeken over burn-out gebeurt vaak iets pervers.’ © Diego Franssens

Zoals u al opmerkte, krijgt de term ‘burn-out’ een steeds bredere invulling. Eerst ging het specifiek over mentale uitputting bij mensen in de zorg. Vandaag is het een vlag die ook overprikkeling, frustraties of gevoelens van ongemak kan dekken. Het gevaar bestaat dat de term straks niets meer zal betekenen.

Van Hulle: Op zich ben ik niet tegen die verbreding. Concepten ‘leven’ en evolueren nu eenmaal. Voor veel mensen is het concept vandaag een legitieme manier om een reële ervaring kenbaar te maken. Maar het gevaar is inderdaad niet onbestaande dat het tot een zekere bagatellisering leidt. En dan krijg je opmerkingen als ‘iedereen zegt de dag van vandaag dat hij of zij een burn-out heeft’. Een scherpere afbakening of definitie zou kunnen helpen, maar dan is mijn vraag: hoe doe je dat?

Enkele jaren na het artikel van Freudenberger uit 1974 kwam er een meetinstrument dat voor meer wetenschappelijke objectiviteit moest zorgen.

Van Hulle: In 1980 werd een meetschaal geïntroduceerd, een gestandaardiseerde vragenlijst die je aan respondenten kon voorleggen. Dat klinkt natuurlijk objectiverend, maar het geeft in dit geval vooral een schijn van wetenschappelijkheid. Bij zo’n meetschaal krijgen mensen vragen over aspecten van hun mentale toestand, waarna hen wordt gevraagd om die uit te drukken in cijfers van 1 tot 7. Vervolgens telt de onderzoeker die cijfertjes op, en maakt hij zich sterk dat hij of zij een ‘burn-out’ heeft ‘gemeten’. Maar wat is er precies gemeten? Het probleem begint al bij het feit dat dezelfde vraag bij iedereen verschillend kan binnenkomen, bijvoorbeeld omdat de achtergrond, de ervaringen en het karakter van individuen verschillend zijn. Een meetschaal kan een handig instrument zijn om te polsen naar interpretaties of opinies, maar we kunnen er geen aparte mentale gesteldheden mee blootleggen.

U verdiepte zich ook in de almaar grotere berg zelfhulpboeken. Hoe kijkt een socioloog naar het succes van dat genre?

Van Hulle: In de eerste plaats heeft die populariteit te maken met onze toegenomen aandacht voor gezondheid, psychologie en emoties. Door de secularisering is onze belangstelling voor het hiernamaals afgenomen. We zijn ons gaan richten op het leven voor de dood, en hoe we dat zo gezond en zo lang mogelijk kunnen leiden. Gezondheid, ook mentale gezondheid, wordt belangrijker en ook steeds meer bespreekbaar. Dat is een goede evolutie. Maar die zelfhulpboeken vervlechten die tendens ook met een andere, wat mij betreft minder gezonde ontwikkeling. Het is literatuur die de klemtoon legt op zelfredzaamheid, eigen verantwoordelijkheid en maakbaarheid. Zeker in zelfhulpliteratuur over burn-out gebeurt er vaak iets pervers. In haast alle boeken wordt er een verband gelegd met de westerse prestatiecultuur, de prestatiedruk die ons wordt opgelegd. Om daaraan te ontsnappen, zo luidt het advies, is het van belang om zelf je grenzen aan te geven, en je gezondheid voorop te stellen. Met als finaliteit om op termijn, jawel, nóg beter te presteren. In een opiniestuk van een ervaringsdeskundige stond het ongeveer letterlijk zo. Ze omschreef haar burn-out als een zegen, omdat ze erdoor was gaan inzien dat ze voordien niet efficiënt met haar energie was omgegaan. Sinds haar burn-out lukte haar dat wel, waardoor ze vandaag ‘beter is voor de economie’. Oké, in dat voorbeeld ligt het er natuurlijk dik op, maar diezelfde vicieuzecirkelredenering kwam ik in veel van die zelfhulpboeken tegen. Burn-out als the way to go, iets wat je moet overwinnen en waar je sterker en productiever uit komt. Het is alsof je een uitwas van het neoliberalisme wilt bestrijden met nog meer neoliberalisme.

Om hun medewerkers te wapenen tegen burn-out bieden veel bedrijven mindfulness aan. Dat kan ook iets cynisch hebben. Een organisatie die goed voor haar werknemers zorgt, heeft zulke trainingen niet nodig.

Van Hulle: Mindfulness is een idee dat ontstaan is binnen het boeddhisme, en oorspronkelijk veel nadruk legde op verbondenheid en op leven in het hier en nu. Dat is helemaal iets anders dan de verwesterde versie ervan: een halfuurtje mediteren, en je zult nog productiever zijn. Hetzelfde zie je bij yoga. De intentie is om even tot rust te komen en er daarna met volle kracht opnieuw tegenaan te gaan. Maar daar draait het bij yoga helemaal niet om. Het neoliberalisme slaagt er heel goed in om zulke ideeën om te kneden naar een instrument dat de eigen ideologie moet dienen.

Kent u een betere manier om deze epidemie in te dijken?

Van Hulle: Sociologen zijn doorgaans heel goed in probleemstellingen poneren. Met oplossingen komen lukt wat minder goed. (lacht) Maar laat ik een poging doen. Het is wellicht een cliché, maar ik geloof heel sterk dat we af moeten van het idee dat we de protagonist moeten zijn van ons eigen succesverhaal. Het idee dat we allemaal eilandjes zijn die een volledig maakbaar leven in eigen handen hebben, leidt tot veel vereenzaming, prestatiedruk en uitputting. Bovendien klopt het niet. Het kan misschien wat zweverig klinken, maar ik ben ervan overtuigd dat we allemaal met elkaar verbonden zijn. Dat bedoel ik niet spiritueel, maar als een feit. Of we dat willen of niet, we leven nu eenmaal samen en wat ik doe heeft een impact op de ander. Het gaat zelfs nog verder. Ik denk dat de theoretische tweedeling ‘individu’ tegenover ‘omgeving’ ingebakken zit in ons rationalistische denken, en dat ze ons misleidt. Wat ik doe, heeft meteen een impact, een slechte of een goede, op mensen om me heen en op mijn natuurlijke omgeving. Het omgekeerde is evengoed waar. We staan constant onder de invloed van onze omgeving, de sociale en de natuurlijke. Daarom pleit ik voor een verhaal dat die verbondenheid naar de voorgrond brengt, in plaats van ze te laten dienen als een soort decor waarvoor we onze hoogstpersoonlijke acteerprestaties opvoeren. Concreter denk ik dat we beter moeten zorgen voor de zorg. Het marktdenken heeft daar weinig te zoeken. Het is funest, zowel voor patiënten als voor zorgverstrekkers. Dat geldt trouwens ook voor de academische wereld en het onderwijs. In hoeverre draagt dat economische denken bij tot de essentie, de cultivering van kennis? Niet. Het duwt ons juist eerder weg van die essentie.

bio Mattias Van Hulle

1989: geboren in Mechelen.

Studie: journalistiek en sociologie.

2022: doctor in de sociologie (VUB).

Werkt als sociaalwetenschappelijk onderzoeker bij de studiedienst van CM.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content