Vrije Tribune

‘Het zinzoekend wezen verdient beter dan financiering van de erkende erediensten’

Vrije Tribune Hier geven we een forum aan organisaties, columnisten en gastbloggers

Mensen zijn zinzoekende wezens. Anders dan wat Wim Soons en Hans Duquet (CD&V) betogen, impliceert dit net geen (exclusieve) financiering van een aantal erkende erediensten, schrijven François Levrau en Leni Franken (Universiteit Antwerpen).

In een opiniestuk geven Wim Soons en Hans Duquet (CD&V) aan waarom volgens hen de overheid religies en levensbeschouwingen moet blijven ondersteunen. Met hun stuk willen ze, naar eigen zeggen, de positie van CD&V tegenover religie en tegenover onze fundamentele waarden – opvallend dat ze niet het woord ‘superieur’ gebruiken – scherp in het licht stellen. Geen “kleffe tsjeverigheid”, zo stellen ze het ook nog. Altijd fijn wanneer auteurs aangeven ‘duidelijk’ te willen zijn. Maar, wie dit beweert, kan er natuurlijk wel worden op afgerekend. Onze conclusie is dat de auteurs vooral geen (doorslaggevende) argumenten hebben om enkel (erkende) levensbeschouwingen te ondersteunen.

De mens als zinzoekend wezen

De auteurs gaan er vanuit dat de mens een zinzoekend wezen is en dat daar respect moet voor worden opgebracht. Dat lijkt ons nogal evident. Het is net omdat de mens een zinzoekend wezen is dat een overheid niet paternalistisch mag zijn en dus niet van bovenaf aan haar burgers mag opleggen hoe het leven moet worden geleefd en wat de antwoorden op ‘de laatste vragen’ zijn.

‘Het zinzoekend wezen verdient beter dan financiering van de erkende erediensten’

Waarover het moet gaan is de manier waarop de overheid op een gepaste wijze respect kan betonen aan dat ‘zinzoekend wezen’. Volgens de auteurs gebeurt dat het beste door de ondersteuning van religies en levensbeschouwingen – omdat het niet wordt geëxpliciteerd gaan we ervan uit dat de auteurs het in hun pleidooi vanzelfsprekend over de erkende levensbeschouwingen hebben. Dat de overheid vanuit haar ondersteuning een stuk controlerend kan optreden is volgens hen een bijkomend voordeel.

Godsdienstvrijheid en overheidscontrole

Laten we het eerst over deze controle hebben. Precies omwille van de scheiding tussen Kerk en Staat (GW art. 21) is het eigenlijk alles behalve evident om als overheid controle uit te oefenen op de interne keuken van levensbeschouwingen. Zo vertrok er vorig jaar nog een Antwerpse imam die actief was in een door de overheid erkende moskee naar Syrië om er als jihadist te strijden. En ook de recente heisa rond de erkende Fatih-moskee in Beringen is veelzeggend. Godsdienstvrijheid en overheidscontrole gaan dus maar moeilijk samen, waardoor het ‘bijkomend voordeel’ waarover de auteurs het hebben nogal miniem is.

Religieuze liquiditeit

De auteurs benadrukken verder dat hun positieve relatie ten opzichte van religie niet betekent dat alles moet aanvaard worden omdat er het etiket “godsdienst” op kleeft. Daar zijn we het alvast over eens. Maar, nu we het toch over etiketten hebben, waarom worden erkende (en dus geïnstitutionaliseerde) erediensten en levensbeschouwingen door de Belgische staat uitverkoren en gesubsidieerd? Zijn deze levensbeschouwingen werkelijk het exclusieve terrein van zingeving, zoals door Soons en Duquet wordt gesuggereerd? Wat met de kleinere religieuze gemeenschappen en met andere bronnen van zingeving? In een tijdperk dat doordrongen is van secularisme, is het nog maar de vraag of mensen het antwoord op de ‘laatste vragen’ enkel koppelen aan (traditionele) religies. Cultuursocioloog Walter Weyns stelt bijvoorbeeld dat het religieuze in toenemende mate uit de bedding van de geïnstitutionaliseerde religie is gestroomd en zich over andere, meer informele sferen heeft verspreid. Op de meest diverse plekken, zo stelt hij terecht, ontluikt en woekert, een moeilijk te benoemen religiositeit.

Hoewel de auteurs hun best doen om een inclusief pleidooi te schetsen – “voor ons behoren christenen, moslims, vrijzinnigen en andersgelovigen allemaal volwaardig tot onze samenleving en daarmee moet dan vruchtbaar worden omgesprongen.” – zijn ze, in hun pleidooi voor de ondersteuning van erkende levensbeschouwingen, eigenlijk vooral erg exclusief. In een tijd van ‘religieuze liquiditeit’ – opnieuw naar een mooie omschrijving van Weyns – doet een voorstel voor de financiering van een aantal goed afgelijnde en gestructureerde religies vooral aftands aan. Als het de auteurs werkelijk te doen is om het respect voor het zinzoekend wezen, is overheidsfinanciering in de huidige vorm wellicht niet de beste optie.

De paternalistische overheid

Het is bovendien nogal paternalistisch wanneer de overheid subsidiering aan elke burger oplegt, en daarenboven het religieuze aanbod verengt door slechts een aantal levensbeschouwelijke opties te financieren. Is het niet veeleer zo dat het individu pas werkelijk de kans krijgt om, als zinzoeker, een antwoord te vinden dat het meest in lijn ligt van de manier waarop hij in-de-wereld wil staan, wanneer levensbeschouwing niet meer wordt gekoppeld aan verplichte overheidsfinanciering?

Dit alles betekent niet dat overheidsfinanciering helemaal niet meer mogelijk zou zijn. Wel dient deze steeds op een inclusieve manier te gebeuren en niet op een exclusieve manier zoals nu het geval is. Een overheid die op voorhand (in de Grondwet) vastlegt dat levensbeschouwingen ondersteuning moeten krijgen, gaat er verkeerdelijk vanuit dat (geïnstitutionaliseerde) levensbeschouwingen een patent hebben op zingeving, maar dat is niet (langer) het geval. Net zoals sport, cultuur en recreatie door de overheid gesubsidieerd kunnen, maar niet moeten worden, zo kunnen ook levensbeschouwingen nog door de overheid gesubsidieerd worden, maar het is verkeerd deze subsidiëring grondwettelijk te verankeren.

Wanneer de overheid respect wil betonen aan het ‘zinzoekend wezen’ en diens individuele godsdienst- en gewetensvrijheid wil beschermen, dan komt het primair het individu zelf toe om te beslissen of steun voor een bepaalde levensbeschouwing gewenst is. De financiering van levensbeschouwingen moet daarom, net zoals de financiering van bijvoorbeeld kunst, sport en recreatie, steeds het resultaat zijn van een democratisch debat en van daaraan gekoppelde democratische besluitvorming. Wat daarom nodig is, is een vorm van doorgedreven ‘politieke moed’ – om nog eens die uitdrukking boven te halen waarmee eertijds een CD&V-politicus nogal wat succes oogstte – om het debat eindelijk eens grondig te voeren.

Dr. Levrau François & Dr. Franken Leni zijn beide als Doctor-Assistent verbonden aan het Centrum Pieter Gillis van de UAntwerpen.

In mei verschijnt het boek “Geld voor je god?” van Leni Franken bij UPA.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content