De Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Madeleine Albright over de politieke zelfbewustheid van de enige supermacht, de lessen van de Balkanoorlog en de wereldwijde strijd tegen het kwaad van het totalitarisme.

De Verenigde Staten zijn als het ware in shocktoestand na de vliegtuigcrash van John F. Kennedy jr. De Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Madeleine Albright zegt dat ze tot de mensen behoort die diep getroffen zijn door het presidentschap van en de moord op Kennedy.

Madeleine Albright: Wij treuren om de dingen die door zijn dood niet zijn kunnen gebeuren; dat speelt een grote rol in het leven van veel Amerikanen van mijn leeftijd. De Amerikanen hebben de Kennedy’s in hun hart gesloten en zich om de meest uiteenlopende redenen met hen geïdentificeerd. Iedereen herinnert zich het verbazingwekkende beeld van de kleine jongen die zijn vader tijdens de begrafenis salueerde. Mijn kinderen waren toen van dezelfde leeftijd – hoe zou ik dat kunnen vergeten?

U hebt John Kennedy jr. gekend?

Albright: Ik heb hem niet goed gekend, maar hij heeft mij geïnterviewd voor zijn magazine George en hij zat toen daar waar u nu zit. Hij was een heel spontane en hartelijke man, open en vol ideeën: Ik geloof dat het feit dat zijn vader president was, hem niet erg bezighield. Hij ging zijn eigen weg. Zijn dood herinnert het hele land er opnieuw aan hoe belangrijk de Kennedy’s voor ons zijn. Wat een vreselijk verlies, dat nu weer een lid van deze familie heengegaan is.

Die rouw leek de voorbije dagen alles te overstemmen. Ondertussen hebt u in Washington verscheidene keren overleg gepleegd met de nieuwe Israëlische premier Ehud Barak. U liet zich zeer positief uit over de nieuwe vredeskansen in het Midden-Oosten. Vanwaar dat optimisme?

Albright: Barak wil een nieuw begin. Wij zijn blij dat er na zijn aantreden zo’n positieve stemming in het Midden-Oosten is. De Israëlische eerste minister heeft een tijdschema van 15 maanden vooropgesteld om met de buurlanden tot vrede te komen. Er zijn natuurlijk nog enorme problemen te overwinnen, maar ik denk dat het belangrijk is het huidige elan, de hoop en het enthousiasme te behouden en ten volle te benutten.

Denkt u aan een pendeldiplomatie van land naar land, zoals Henry Kissinger destijds?

Albright: We willen het vredesproces absoluut weer op gang trekken. De VS hebben veel belang bij het vredesproces in het Midden-Oosten en we spelen daar een grote rol in. Ik zal alles doen wat nodig is om de zaken te bespoedigen, ook wat het reizen betreft. Voorlopig kan ik alleen zeggen dat ik half augustus de regio zal bezoeken.

Daarvoor nog reist u naar het Verre Oosten waar de relaties tussen China en Taiwan zeer gespannen zijn. De regering in Peking zegt dat ze neutronenbommen kan maken en dreigt ermee het afvallige eiland aan te vallen als dat zijn onafhankelijkheid zou uitroepen. Dreigt er een oorlog?

Albright: We hebben al vaak bevestigd dat er voor ons maar één China is. Wij geloven dat er een rechtstreekse dialoog moet komen tussen Taiwan en China. De door allerlei verklaringen en tegenverklaringen verhitte situatie moet vreedzaam worden opgelost, dat moet voor beide partijen duidelijk zijn. In 1996 hebben we al een crisis gehad waarbij oorlogsbodems in de Straat van Taiwan opdoken. Volgens de Taiwan Relations Act moeten we indien nodig Taipei te hulp snellen. Het belangrijkste is dat beide kanten inzien hoe belangrijk het is tot een vreedzame oplossing te komen.

Volgens velen was u de drijvende kracht achter de Balkanoorlog. “Het was Madeleines oorlog en het was Madeleines overwinning”, fluisterde de Duitse minister van Buitenlandse Zaken Joschka Fischer u in Bonn in het oor. Hebt u reden tot vieren, of was de prijs die de mensen in de Balkan voor dit militaire dispuut hebben betaald veel te hoog?

Albright: Ik geloof niet dat men een oorlog ooit kan vieren. Maar de militaire campagne en de diplomatie hebben elkaar wederzijds ondersteund en precies deze combinatie heeft in Kosovo tot succes geleid. Ik denk dat we in Kosovo en in de hele Balkan iets heel belangrijks hebben bereikt; daar is een boodschap geformuleerd. En die boodschap luidt: we laten zoiets diabolisch als etnische zuiveringen niet gebeuren, we verzetten ons daartegen. Eerste minister Barak heeft ons optreden in de Balkan een signaal voor de dictators van de wereld genoemd: zware misdrijven tegen de menselijkheid blijven niet langer ongestraft.

Als de Balkanoorlog op morele beginselen berustte, moeten Amerikanen en Europeanen deze beginselen dan niet overal toepassen? Waarom hebben we niet ingegrepen in Rwanda toen daar een volkerenmoord aan de gang was? Waarom niet in Angola of Oost-Timor of Turkije, waar de Koerden onderdrukt worden?

Albright: We kunnen de gebeurtenissen in de Balkan niet als een blauwdruk op andere delen van de wereld toepassen. Zo werkt het niet. We moeten in onze beslissingen ook kijken naar het strategisch belang van een regio. De NAVO probeert niet zich als een soort nieuwe wereldorganisatie overal in te mengen. Dat moet van geval tot geval bekeken worden. We hebben op sommige NAVO-besprekingen wel over out-of-area-opdrachten gesproken maar dat is, geloof ik, niet de les die we uit de Balkanoorlog moeten trekken.

President Clinton heeft gezegd dat u “nu de mogelijkheid had de lessen van uw levensverhaal in de Balkan te gebruiken”. Uw familie in Tsjechoslovakije is eerst voor de nazi’s gevlucht, later voor de communisten. In welke mate hebben die gebeurtenissen hun stempel op u gedrukt?

Albright: Ik voel me als een kind van Midden-Europa, als een slachtoffer. Mijn levensgeschiedenis lijkt me symbolisch voor deze eeuw: het is de geschiedenis van de strijd tegen het kwaad van het totalitarisme. Ik geloof dat het zeer belangrijk is dat kwaad zeer snel te bestrijden, anders zitten we veel langer met de gevolgen. Een hele generatie in de VS is getekend door haar ervaringen in Vietnam, door het moeras waar men niet meer uitkwam. Ik heb daar begrip voor. Mijn eerste grote, tekenende ervaring was München 1938, het Appeasement tegenover Hitler. Ik geloof in het rechtmatig gebruik van geweld. Andere mensen zijn vanuit totaal andere levenservaringen tot het inzicht gekomen dat de NAVO in de Balkan móét ingrijpen – zoals Joschka Fischer, en dat dwingt mijn grootste respect af.

U hebt als kind enkele jaren in Belgrado gewoond. Was dat een ongelukkige tijd in uw leven?

Albright: Het was een merkwaardige tijd, want ik heb een heel merkwaardige jeugd gehad. Ik heb de Tweede Wereldoorlog in Londen meegemaakt, en daarna zijn we naar Belgrado verhuisd waar mijn vader ambassadeur van Tsjechoslovakije werd. Toen we daar arriveerden, liepen de partizanen nog in de straten. Ik was het kleine meisje in nationale klederdracht dat bij officiële gelegenheden bloemen uitdeelde. Zo heb ik ook Tito ontmoet. Ik herinner me dat hij mijn bloemen bij de receptie vergat en ze later liet ophalen. Ik herinner me ook dat vader niet wou dat ik met de communisten naar school ging. Ik had een gouvernante en leefde tamelijk geïsoleerd. Maar we hadden wel een paar Servische vrienden. Ik leerde thuis de Serviërs aardige mensen te vinden. Hoewel een aantal Serviërs verantwoordelijk zijn voor wat is gebeurd en aangeklaagde oorlogsmisdadigers zijn, weet ik dat er ook nu een heleboel goede Serviërs zijn…

…maar die zitten jammer genoeg niet in de regering.

Albright: Precies.

Hoeveel tijd geeft u Milosevic nog? Denkt u dat het zinvol is de oppositie in Belgrado te steunen?

Albright: We moeten telkens opnieuw zeggen: we hebben geen conflict met het Servische volk, dat ook veel geleden heeft. We moeten er alles voor doen om de persvrijheid te bevorderen, om mensen toegang te geven tot andere informatiebronnen dan de staatsmedia. De oppositie zou zich moeten verenigen. In 1996 noemde ze zich Zajedno, wat “samen” betekent, maar vandaag zijn ze allesbehalve samen. We sporen samen met onze bondgenoten de oppositiegroepen ertoe aan het eens te worden over een programma voor democratisering en vrijemarkteconomie.

Al in 1992 waarschuwde u bij een bezoek aan Duitsland voor de vroege erkenning van Kroatië, omdat dit de Balkan zou destabiliseren en misschien een NAVO-interventie zou vereisen. Droeg die erkenning door Duitsland al de kiem van de oorlog in zich? Was dat de beslissende, niet meer recht te zetten fout van het Westen?

Albright: In 1992 was ik geen minister, dat was mijn mening als privé-persoon. Uw vraag is overigens zeer moeilijk te beantwoorden. Het Westen heeft Joegoslavië volgens mij nooit goed begrepen. Het heeft de partizanen en Tito alleen maar met heldendom verbonden. En toen Tito met Stalin brak, zagen velen in Europa en ook in de VS Tito als een hervormingsgezinde communist, als leider van de beweging van niet-gebonden landen. Toen na zijn dood het roterende presidentschap werd ingevoerd, had het Westen opnieuw totaal geen idee van de diepgaande verschillen tussen de deelrepublieken, tussen de Serviërs en de anderen. De snelle erkenning van de zich afscheurende deelrepublieken was niet voldoende doordacht, de gevolgen werden verkeerd ingeschat.

De gevolgen van de NAVO-aanvallen waren kennelijk al even weinig doordacht. De luchtaanvallen hebben de humanitaire catastrofe – die ze hadden moeten verhinderen – op vele plaatsen verscherpt.

Albright: Daar kan ik het niet eens mee zijn. Het waren toch niet de NAVO-bommen die het ontzaglijke menselijke leed hebben veroorzaakt? De Serviërs hebben met hun “Operatie Hoefijzer” de etnische zuiveringen van tevoren gepland en zij zijn daarvoor verantwoordelijk. Het is tekenend dat van alle Kosovaarse Albanezen die ik in de vluchtelingenkampen heb gesproken, er niet één vond dat we de luchtaanvallen hadden moeten laten.

De NAVO en de regering van de VS hebben helemaal geen fouten gemaakt?

Albright: Achteraf gezien, wanneer men alles kan analyseren, zijn er zeker dingen die we anders hadden kunnen doen. Ik had graag vroeger de mogelijkheid gehad om met geweld te dreigen.

Ook met de inzet van grondtroepen?

Albright: Die optie lag altijd op tafel, zei president Clinton. Maar ik denk dat we hebben bewezen dat we de dingen door de luchtaanvallen hebben kunnen beslechten.

Werkelijk? Het waren toch ook de diplomatieke inspanningen van vooral de Duitsers en de Russen die Milosevic tot inschikkelijkheid hebben bewogen? Bent u tevreden over de rol die Duitsland in de oorlog heeft gespeeld?

Albright: De Duitse regering heeft een zeer belangrijke rol gespeeld. Ik heb heel nauw met mijn Duitse collega Joschka Fischer samengewerkt; het klikte meteen tussen ons. Ik vind hem een heel opmerkelijk man – bedachtzaam, analytisch, met een groot historisch bewustzijn en sterke morele grondbeginselen. Ik heb hem echt heel graag. Het was volgens mij ook bevorderlijk dat Duitsland in deze periode net ook het voorzitterschap van de Europese Unie had. Voor de nieuwe Duitse regering was het vast niet makkelijk om zo kort na haar aantreden zulke moeilijke problemen te moeten aanpakken, maar zij heeft de proef doorstaan. Dat Duitsland zo’n grote rol heeft gespeeld, waardeer ik zeer.

De Duitsers, maar ook de andere Europeanen, nemen op het gebied van buitenlandse politiek intussen steeds meer het initiatief. De EU handelt zelfbewuster en heeft binnenkort met Javier Solana voor het eerst zoiets als een gemeenschappelijke Europese minister van Buitenlandse Zaken. Schrikt het denkbeeld u af dat Europa in de wereld tot een politieke rivaal van de enige supermacht, de VS, zou kunnen uitgroeien?

Albright: Weet u wat ik heb ondervonden? Veel mensen begrijpen niets van de macht van de VS. Ze begrijpen niet wat voor een land wij zijn. De vroegere grootmachten hadden een andere opvatting over hun verantwoordelijkheid in de wereld, ze waren kolonialistisch of imperialistisch. Wij zijn dat niet. Ik geloof in de fundamentele goedheid van de Amerikaanse macht. Ik geloof dat vele mensen in de wereld niet begrijpen dat wij onze macht niet unilateraal, niet eenzijdig willen inzetten.

Dat lijkt ons te bescheiden. In het tijdschrift Foreign Affairs hebt u geschreven: “Wij zijn er trots op dat Amerika niet zomaar ergens een land is. Wij willen dat onze buitenlandse politiek onze status als wereldwijde kampioen van de vrijheid weerspiegelt.” Getuigt dat van een kruisvaardersmentaliteit, die anderen wil dicteren hoe ze moeten leven?

Albright: Nee. Ik geloof dat er een misverstand bestaat over wat de VS willen. We moeten leiden door een voorbeeld te geven. Democratie, vrijheid en mensenrechten zijn de basis waarop de volkeren hun eigen keuze kunnen maken. De VS willen partners hebben, ze willen de verantwoordelijkheid delen – zeker met Europa. Wij geloven dat Europa zijn eigen verdedigingsentiteit moet vinden, maar niet ten koste van bestaande systemen. Niemand moet eraan denken de VS van Europa los te koppelen; dat is het eerste belangrijke punt. Ten tweede gaat het erom de militaire inspanningen niet gewoon te verdubbelen. En ten derde mag in Europa geen discriminatie ontstaan, geen opsplitsing in twee klassen van burgers. Wij willen dat Europa een belangrijke rol speelt, dat de Europese Unie ook nu bij de financiering van de wederopbouw in Kosovo een groot stuk verantwoordelijkheid op zich neemt.

Wij zijn niet de enigen die de rol van Amerika als supermacht soms sceptisch bekijken. Professor Peter Krogh, uw jarenlange mentor en vriend van Georgetown University, heeft u onlangs scherp aangevallen. U zou andere landen politieke, economische en militaire gedragsregels voorschrijven en zo bijdragen tot een nieuw anti-amerikanisme.

Albright: Hij is op dat gebied niet meteen een autoriteit. Antiamerikanisme ontstaat omdat onze doelstellingen verkeerd begrepen worden. Alleen al omdat wij de enige supermacht zijn, ontstaat antiamerikanisme, en dat is betreurenswaardig. Ik ben zelf professor Internationale Politiek, en ik denk dat de huidige toestand met maar één wereldmacht zeer uitzonderlijk is. Maar daar hebben wij niet opzettelijk naar gestreefd. Wij werden de enige…

…door het falen van de andere wereldmacht.

Albright: Precies. Ik kreeg ook hier in Amerika kritiek omdat ik de VS “de onvervangbare natie” noemde. Maar wij zijn tegenwoordig in de wereldpolitiek werkelijk onvervangbaar, zonder ons gaat het niet. En als we bij een of andere kwestie niet betrokken zijn, roept iedereen: waarom zijn de VS er niet, waar blijven de Amerikanen? Wie naar mij luistert, weet dat ik partners wil om de taken te verdelen.

Meten de Amerikanen zich soms niet de rol van politieagent van de wereld aan, zoals vorig jaar toen ze zonder enige afspraak met de bondgenoten een fabriek in Soedan bombardeerden – en prompt een fout maakten?

Albright: Dat was geen fout.

Echt niet? Waarom heeft Washington de bevroren VS-bankrekening van de Saoedi-Arabische fabriekseigenaar, Salih Idris, vrijgegeven? Daar stond een bedrag van 24 miljoen dollar op. Er zijn veel aanwijzingen dat het niet om een chemische fabriek ging, zoals de VS beweerden, maar dat het gewoon om een farmaceutische installatie ging.

Albright: Ik zal u eens iets zeggen: de grootste bedreiging voor de wereld is de verspreiding van chemische, biologische en nucleaire wapens. Als we ons daar niet op concentreren, wordt de mensheid spoedig uitgewist. En ik geloof dat we goede informatie hadden wat Soedan betreft. Het stoort me vreselijk dat andere landen het verband tussen terrorisme en wapens voor massavernietiging niet ernstig opnemen. Daarom moeten wij acties ondernemen die anderen zich besparen. Ik begrijp niet hoe in Europa iemand bijvoorbeeld met Irak wil samenwerken, een regime dat zijn eigen volk én zijn buren bedreigt. Voor een land dat het terrorisme steunt, ben ik onverbiddelijk. Dat is niet te verontschuldigen.

Naar uw toekomstplannen. De Tsjechische president Vaclav Havel, een goede vriend van u, heeft u als zijn opvolgster voorgesteld. Aangezien u in Tsjechoslovakije geboren bent, zou u dat ernstig moeten overwegen, meent hij.

Albright: Ik ben zeer gesteld op Vaclav Havel en op mijn Tsjechische afkomst. Maar ik stel niets zozeer op prijs als mijn Amerikaans staatsburgerschap, dat ik aan de immigratie van mijn ouders te danken heb. Ik ben Amerikaanse en daar ben ik trots op.

Copyright Knack/Der Spiegel

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content