Marnix Verplancke

Jeanette Wintersons zoektocht naar de ideale roman zal altijd een illusie blijven. Ze verkiest dan ook te schrijven over onuitputbare thema’s: verlies, dood, liefde, verdriet. ‘Het Powerbook’.

Wie van een mooi rechtlijnig verhaal houdt, met een begin, een einde en daartussenin een stevige plot, kan de boeken van Jeanette Winterson maar beter links laten liggen. Wie zoiets zoekt, aldus de schrijfster, kan zich beter een tv aanschaffen, of zoals ze het enkele jaren geleden in een interview in HP/De Tijd zei: ‘Ik ben gek op de negentiende-eeuwse romans, ik ben net weer aan Dickens begonnen. Die moeten we zeker blijven lezen, maar zo moeten we ze niet meer schrijven.’ Wil de roman overleven, dan mag hij niet blijven steken in oude, inmiddels voorbijgestreefde procédés. Slechts wanneer hij een intellectuele meerwaarde kan creëren, zal de roman nog een bestaansreden hebben.

Ook al kun je je afvragen of Wintersons boeken nog wel voldoen aan de term roman, door haar niet aflatende experimenteerdrang is ze wel een van de interessantste schrijfsters van de voorbije vijftien jaar geworden. In ’85 debuteerde ze met Sinaasappels en demonen, een sterk autobiografisch verhaal over een door een streng-religieus geïnspireerd koppel geadopteerd meisje, spelend in het grauwe Noord-Engeland. Af en toe doorbrak ze het levensverhaal van deze Jeanette met dat van haar denkbeeldige alter ego Winnet, het meisje dat wel poogde te ontsnappen uit haar barre levensomstandigheden. Zelfs Parsifal en de Heilige Graal mochten in het boek komen opdraven.

Ook in haar nieuwste roman, Het Powerboek, hou je als lezer beter je verstand bij het bundeltje papier tussen je vingers, want voor je het weet, veegt Winterson de vloer met je aan. Ali is een vanuit Londen opererend schrijver, die op aanvraag verhalen levert via e-mail. Het eerste verhaal gaat over de koerier die in 1591 de eerste tulpenbollen van Turkije naar Leiden bracht. Omdat niemand het kostbare plantgoed mocht vinden, verborg de vrouw het tussen haar benen, met midden tussen de bollen een flink uit de kluiten gewassen tulpenkelk. Wanneer het schip waarop de koerier vaart door piraten geënterd wordt en de vrouw aan de Italiaanse gezant in Turkije wordt verkocht, wacht haar een heel andere toekomst. Zij – die natuurlijk voor een hij wordt gehouden – moet een prinses inwijden in de liefde.

Meteen daarna volgt een ander verhaal, spelend in het hedendaagse Parijs, over twee vrouwen die met elkaar in contact komen via hun mannelijke kennissen en halsoverkop verliefd worden. Wie iets of wat vertrouwd is met het werk van Winterson snuift meteen de geuren van een centrale verhaallijn op. En zo gebeurt het ook. De twee vrouwen, van wie Ali er een blijkt te zijn, beleven een hartstochtelijke liefdesrelatie waar Winterson uiteindelijk twee slotalternatieven voor heeft geschreven: ze blijven wel of niet bij elkaar. Aan de lezer om dit interactief te beslissen.

SALSA DI POMODORI

Het grootste deel van het boek gaat Winterson dit verhaal te lijf met allerhande essayistische scherpslijperij uit literatuurhistorische, filosofische, wetenschappelijke en zelfs culinaire hoek. Zo vinden we er niet alleen een leuk lijstje met grote en rampzalige geliefden, een hervertelling van het verhaal van Francesca da Rimini en een uitwijding over de intrede van de dood vanaf het moment dat de geslachtelijke voortplanting opduikt – tot dan gaven de organismen zichzelf in feite door aan de volgende generatie, zonder verlies van genetisch materiaal -, Winterson geeft ook nog eens een prachtig eigenzinnig recept voor salsa di pomodori: ‘Neem een stuk of tien pomodori en snij ze in de lengte in plakken alsof ze je vijand zijn. Doe ze in een afgesloten pan en verhit ze tien minuten. Hak zonder tranen een ui fijn. Snij zonder spijt een wortel in dobbelsteentjes. Snij een selderijstengel in stukken alsof de gleuven en groeven de kerven van je verleden zijn…’ Een dineetje bij kaarslicht wordt er heel wat minder onschuldig door, zeker wanneer het recept eindigt met: ‘Er kan nu rauwe emotie aan toegevoegd worden.’

Meer nog dan in haar vorige roman, GUT Symmetrie, speelt Winterson echter met de metaforiek van de hedendaagse wetenschap. Vooreerst is er natuurlijk de titel van het boek die verwijst naar een draagbare Macintosh. De titels van de hoofdstukken verwijzen naar commando’s als ‘Nieuw document’, ‘Leeg prullenmand’ en ‘Toon ballonnen’. Ook wordt er meermaals ingespeeld op de anonimiteit die internet biedt. Zo weten we het geslacht van onze gesprekspartners niet wanneer we aan het chatten zijn. Veel verder dan dit gaat Winterson echter niet met het uitspitten van de informatietechnologie. Intellectueel uitdagender zijn de parallellen die ze trekt tussen de hedendaagse fysica en literatuur.

Net zoals de oude fysica zocht naar zekerheden en de nieuwe ontdekte dat die er in feite niet zijn, zo ook was de traditionele literatuur gericht op het vinden van vaste patronen, terwijl de eigentijdse destabilisatie nastreeft. En ook het heteroseksuele huwelijk behoort tot een vroegere periode: ‘Buiten haar huwelijk zou er niets zijn wat haar bond, niets wat haar vormde. De ruimte die ze daarbuiten vond, zou de kosmische ruimte zijn. Ruimte zonder zwaartekracht of gewicht, waarin het individu in stukjes uiteenvalt.’ Vroeger waren realiteit en fantasie te beschouwen als twee evenwijdige lijnen in de Euclidische meetkunde: ze raken elkaar nooit. Maar toen men ontdekte dat de ruimte gebogen is en Euclides slechts een uitzondering beschreven had, raakten twee evenwijdige lijnen elkaar opeens altijd. Realiteit en menselijk verhaal blijken wel degelijk overeenkomsten te hebben en via de wormgaten van het universum kunnen we van het ene verhaal in het andere terechtkomen: ‘Een verhaal is een koord gespannen tussen twee werelden.’

DE GROTE THEMA’S

Het verleden, zo stelde Winterson ook al in haar vorige boeken, heeft iets magnetisch: het trekt ons aan, maar we zien niet wat het precies is. We verzinnen verhalen om het in te vullen. Sinaasappels en demonen bleek bij nader inzien heel wat minder autobiografisch dan Winterson haar lezers bij het verschijnen van het boek had willen laten geloven. ‘Zoiets als een autobiografie bestaat gewoon niet,’ reageerde ze, ‘Buiten kunst en leugens is er niets.’ Natuurlijk is Winterson geen wetenschapster. De literatuur blijft bij haar altijd op het eerste plan staan. Alleen weet ze die literatuur door de wetenschap stukken aangrijpender en sprankelender te maken.

Vooral haar ontkenning van het bestaan van de pijl van de tijd zal velen misschien verontrustend lijken. Vanuit Wintersons artistieke standpunt gezien is er immers geen vooruitgang geweest. Ieder kunstwerk correspondeert met werken uit een andere tijd. Een chronologische kijk op de kunst kan dus alleen maar fouten opleveren. Er is alleen de tijd-ruimte waarin we leven en enkel op technologisch vlak heeft de mensheid vooruitgang geboekt. In de kunst is er geen vooruitgang mogelijk.

Wat Winterson in feite zo aantrekt in de wetenschap, is de onzekerheid die zij verkondigt. Zo bedacht ze in haar vorige roman een prachtige variant op het gedachte-experiment van Erwin Schrödinger: plaats een kat en een breekbare capsule uranium in een gesloten doos. Tot op het moment dat je de doos opent, weet je niet of de kat nog leeft. In feite betekent dit net zoveel als zeggen dat de kat voor de waarnemer tegelijkertijd dood en levend is: ze leeft in twee parallelle werelden. Winterson plaatste een vrouw en een bloeddorstige man op een zeilboot. Voor de vriendin van de vrouw leefde ook zij toen in twee parallelle werelden. Aan de schrijver, zo verduidelijkt zij in Het Powerboek, om uit al die mogelijke werelden die ene te kiezen die de clichés ontwijkt en een originele kijk op menselijke relaties weergeeft.

Want als het er echt op aankomt, vreest de schrijfster de kracht van de wetenschap en de mogelijkheid dat ze eens toch alle mysteries zou kunnen oplossen: ‘Ik weet niet of de wetenschap al dan niet haar alomvattende theorie over het heelal zal formuleren. Wel weet ik dat het er daardoor niet gemakkelijker op zal worden de simpele tekst van ons hart te lezen.’ En daar komt het bij Winterson natuurlijk op aan. Ook al gaan haar boeken allemaal over grenzen en verlangens, zoals ze Ali laat zeggen, dit zijn de grenzen en de verlangens van de liefde, en daaraan gepaard het verlies, de dood en het verdriet, de grote thema’s uit de wereldliteratuur kortom.

En om vat te krijgen op deze thema’s gaat ze te rade bij de grote filosofen. Zo schrijft ze bijvoorbeeld dat we in feite niet op zoek zijn naar een geliefde, maar naar de liefde zelf, wat Plato in herinnering brengt. En wanneer ze het heeft over Lancelot en Guinevere gaat ze daar dieper op in. In de klassieke christelijke interpretatie van dit verhaal krijgt Lancelot de Heilige Graal niet te pakken omdat hij zijn wereldse liefde voor Guinevere niet kan afzweren. Er is echter ook een andere interpretatie mogelijk: Lancelot is veel te gefixeerd op zijn concrete liefde voor de koningin om in staat te zijn over haar heen het ideaal van de liefde zelf te kunnen grijpen. De Platoonse vorm is voor hem als mens niet weggelegd, net zoals het voor de schrijfster onmogelijk is de kern van de grote thema’s precies te duiden.

Veel meer dan een omcirkelende beweging kan men rond deze thema’s immers niet maken. Echt te vatten en neer te pinnen zijn ze niet. En daar schiet ook de wetenschap tekort. Voor Winterson heeft dit als gevolg dat haar zoektocht naar de ideale roman altijd een illusie zal blijven. Ze heeft ervoor gekozen over onuitputbare thema’s te schrijven, waardoor haar boeken nooit meer dan mislukkingen zullen worden, zij het heel verdienstelijke mislukkingen.

Jeanette Winterson, ‘Het Powerboek’, Contact, Amsterdam, 207 blz., 660 fr.

Jeanette Winterson is dit weekend (30/9-1/10) te gast op Het Andere Boek, Stadsfeestzaal, Meir 78, Antwerpen. 03-231 81 69.

Marnix Verplancke

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content