Welke bedreigde soorten moeten we beschermen?

DE GROTE WITTE HAAI In Australië vallen elk jaar een of twee mensen ten prooi aan een haai. © Belgaimage

Mag je dieren doden om andere dieren te redden? Zijn succesvolle nieuwe soorten minder waard dan zeldzame lokale soorten? Is verandering van biodiversiteit minder erg dan verlies van biodiversiteit? In de wereld van de natuurbescherming worstelen ze met prangende vragen.

Een verrassend bericht in het wetenschappelijke vakblad Public Library of Science ONE: de grote witte haai – de beruchte menseneter uit de voor zijn reputatie dodelijke film Jaws – is aan een comeback bezig in de Atlantische Oceaan. Het was de eerste keer sinds lang dat er positief nieuws kwam uit de haaienwereld, die wordt geteisterd door verregaande overbevissing. In het laatste kwart van de vorige eeuw zou de populatie van de grote witte haai nog met 73 procent zijn afgenomen. Ondertussen heeft ze zich zozeer hersteld dat er weer bijna evenveel grote witte haaien zijn als honderd jaar geleden. Maatregelen tegen trofeejacht en bijvangsten in de visserij hielpen de soort uit het slop.

Eenzelfde evolutie zou zich voordoen in andere wereldzeeën. Dat heeft als onverwacht neveneffect dat steeds meer kuststeden het selectieve doden van grote haaien in de buurt van stranden bepleiten om de dodelijke aanvallen op badgasten terug te dringen. In Australië vallen er, volgens het blad New Scientist, elk jaar een of twee mensen ten prooi aan een haai, terwijl wereldwijd jaarlijks ongeveer 100 miljoen haaien worden gevangen. Het verdelgen van roofdieren als de grote witte haai en de tijgerhaai, in een poging om enkele mensenlevens te redden, stuit op kritiek. Ook omdat dierenpopulaties van zwervers, zoals haaien, te flexibel zijn om lokaal te kunnen worden teruggedrongen.

Elders worden problemen met grote roofdieren diervriendelijker aangepakt, maar het gaat zelden zonder verhit debat. Het vakblad Science rapporteert over pogingen om dieren als leeuwen en wilde honden te beschermen door hun leefgebied te omheinen. Er zouden aanzienlijk meer leeuwen in omheinde reservaten leven dan in niet-omheinde – in veel grote West-Afrikaanse reservaten leven zelfs geen leeuwen meer. Maar er zijn nadelen verbonden aan omheiningen. Ze belemmeren de migratie van olifanten en andere grote grazers. Ze houden stropers niet buiten, integendeel: die zouden stroppen en andere vallen maken met materiaal dat ze uit de omheiningen halen. En wilde honden zouden al geleerd hebben om van de omheiningen gebruik te maken om prooien in het nauw te drijven.

Ook wanneer een deel van een roofdierenpopulatie mag worden gedood, leidt dat niet tot een grotere tolerantie tegenover de dieren – in tegenstelling tot de gangbare gedachte. Het vakblad Biological Conservation meldt dat stroperspraktijken, zoals de jacht op jaguars door Braziliaanse landeigenaars, besmettelijk werken: als één rancher ermee begint, volgen de anderen. Anderzijds werken schadevergoedingen voor geleden verliezen wel positief, zowel bij Masaiherders in Kenia die koeien verliezen aan leeuwen als bij Noord-Scandinavische herders die rendieren kwijtspelen aan veelvraten of beren. Alleen wolven blijken zo gehaat te zijn dat ze zelfs na schadeloosstelling van hun slachtoffer niet op diens clementie kunnen rekenen. Net als de haai moet de wolf optornen tegen een hardnekkig negatief imago dat via populaire mensenverhalen – sprookjes in zijn geval – verspreid is geraakt.

De toename van grote haaien voor de kust van Australië zou mede het gevolg zijn van de toename van een belangrijke prooi: de walvis. De stijging van het aantal incidenten met mensen wordt in de hand gewerkt door het feit dat die zich steeds meer in de biotoop van de haai begeven. Haaien worden ook vaak met afval naar bootjes gelokt voor toeristische activiteiten, waardoor ze mensen met voedsel gaan associëren. Doorgewinterde duikers houden vol dat zelfs een grote witte haai nooit een mens zal aanvallen, als hij weet dat hij een mens voor zich heeft. Maar af en toe vergist hij zich.

Huismus verovert Afrika

Niet alleen het doden van dieren van een bedreigde soort om enkele mensenlevens te redden staat ter discussie, ook het doden van dieren voor natuurbeschermingsdoeleinden – denk aan de acties in Vlaanderen om te beletten dat Canadese ganzen waterrijke gebieden monopoliseren. Compassionate conservation of ‘medelevend natuurbehoud’ steekt de kop op, waarbij er meer aandacht voor het welzijn van elk individu is dan voor de overlevingskansen van een soort. In feite begeeft de dierenrechtenbeweging zich daarmee op ramkoers met het pragmatische natuurbehoud: je doodt geen dieren om andere te redden.

Het debat concentreert zich op de strijd tegen invasieve soorten: dieren en planten die in het zog van de mens nieuwe plaatsen innemen, waar ze niet zelden gaan woekeren omdat ze er geen tegenstand ondervinden. Dat kan tot paradoxale situaties leiden. Zo doet onze huismus het niet goed, onder meer omdat wij onze huizen zo sterk isoleren dat er minder broedplaatsen voor de vogels zijn. Maar in de Verenigde Staten en Afrika lijkt de soort uit te groeien tot een plaag. In tien jaar tijd heeft ze zich over Kenia verspreid. Ze profiteert daarbij, volgens Behavioral Ecology, van het feit dat ze zich snel aanpast aan nieuwe voedingsomstandigheden – zo hebben onze mussen geleerd dat ze aan mezenbolletjes kunnen gaan hangen om eten te krijgen. De diertjes die een voortrekkersrol spelen in de Afrikaanse veroveringstocht hebben ook meer actieve weerstand tegen parasieten dan andere.

Invasieve soorten kunnen een enorme impact hebben. Honderd jaar geleden liet een Amerikaanse wetenschapper en literatuurliefhebber zestig Europese spreeuwen los in Central Park in New York. Hij had het plan opgevat om alle vogels uit de werken van Shakespeare naar Noord-Amerika te halen. Vandaag wordt de spreeuwenpopulatie in de VS op 200 miljoen exemplaren geschat. In het ballastwater van schepen reizen ongeveer tienduizend soorten de wereld rond. In Hawaii arriveerde voor de aanwezigheid van de mens ongeveer één nieuwe soort per tienduizend jaar, nu één per maand. Net als McDonalds en Coca-Cola veroveren de Japanse duizendknoop en de driehoeksmossel uit Oost-Europa de wereld. Overal verdringen opportunisten minder flexibele lokale soorten.

De mens trekt miljarden uit om ongewenste nieuwkomers te bestrijden, onder meer omdat er economische schade dreigt. Dat kan zorgen voor conflictsituaties. Science bracht het relaas van de strijd in het Amerikaanse Californië tegen een invasieve soort slijkgras. Die wordt bemoeilijkt doordat een zeldzame plaatselijke vogelsoort (een ral) zich aan de nieuwe biotoop heeft aangepast, zodat de strijd tegen de invasieve plant de plaatselijke vogelsoort in de problemen brengt. Er wordt nu gezocht naar manieren om de plantenverdelging zo geleidelijk te laten verlopen dat de vogel tijd heeft om zich weer aan zijn oorspronkelijke biotoop aan te passen.

Om de Japanse duizendknoop te bestrijden – volgens sommige wetenschappers de meest gehate plantensoort ter wereld, omdat ze dezelfde biodiversiteitswaarde heeft als beton: nul – wordt een inventaris gemaakt van haar natuurlijke vijanden in haar streek van herkomst: schimmels en insecten die ingezet kunnen worden om haar wereldwijd te bestrijden. Met als risico dat de ingevoerde belagers zich te goed zullen doen aan andere, lokale planten. Je weet nooit wanneer een goedbedoelde maatregel de zaken nog erger zal maken dan ze al waren. Het Aziatisch lieveheersbeestje, in onze serres ingevoerd om bladluizen te bestrijden, veroorzaakt momenteel een ravage onder de Europese lieveheersbeestjes.

Ook in het debat over invasieve soorten weerklinken dissidente stemmen. Sommige biologen pleiten er onomwonden voor om niet te zeer te focussen op invasieve soorten, in de wetenschap dat de meeste weinig schade zullen veroorzaken – schade voor de menselijke economie, wel te verstaan. Het is een illusie te denken dat we in een geglobaliseerde wereld met zijn miljarden verplaatsingen in alle richtingen migraties onder controle kunnen houden – dat geldt nog meer voor andere soorten dan voor de mens. Het is moeilijk te voorspellen welke invasieve soort schadelijk zal worden voor de oorspronkelijke natuur. Weinigen zullen de uit Oost-Europa afkomstige snoekbaars in onze wateren als schadelijk beschouwen, maar de enorme nijlbaars veroorzaakte in Afrikaanse grote meren een slachting onder de muilbroedende visjes die er leefden – liefst tweehonderd soorten zou hij in de vernieling hebben gejaagd.

Voor de meerderheid der biologen zijn invasieve soorten de op een na zwaarste bedreiging voor de biodiversiteit, na biotoopverlies. De meeste recent uitgestorven vogelsoorten zijn verdwenen als gevolg van invasieve soorten, zoals slangen. Science – duidelijk meer bezorgd om bedreigde soorten dan zijn tegenhanger Nature – publiceerde in de lente een lange analyse van de risico’s op het verlies van soorten. Het tempo waarin soorten uitsterven zou vandaag liefst duizend keer hoger liggen dan wat als het natuurlijke tempo – zonder inbreng van de mens – wordt beschouwd.

In het artikel wordt het aantal plantensoorten op meer dan 450.000 geschat, het aantal diersoorten op maximaal 11 miljoen – dat is zonder de massa microscopische wezentjes gerekend. Het aantal nieuwe soorten dat erbij komt, is minimaal. Per bestaande plantensoort zou het 16,5 miljoen jaar duren voor er een nieuwe soort ontstaat. Voor zoogdieren is dat 14 miljoen jaar per soort, voor vogels 7 miljoen jaar. Dat is tergend traag. We zijn dus op weg naar een sterke uitputting van de biodiversiteit. Organisaties als de Internationale Unie voor de Conservatie van Natuur (IUCN) ramen bijvoorbeeld dat 13 procent van de vogels en 41 procent van de amfibieën en naaldbomen rechtstreeks met uitsterven bedreigd zijn. Meer dan 4200 soorten zouden niet meer te redden zijn, 860 zijn recent uitgestorven (in de natuur, want of een dier in een dierentuin moet worden meegerekend in de overlevingsstatistieken is ook voer voor een stevig debat).

Niemand twijfelt eraan dat de bevolkingsexplosie van de mens, gekoppeld aan een steeds zwaardere consumptie en dus steeds grotere druk op de aarde, verantwoordelijk is voor de recente uitstervingsgolf. De meeste mensen liggen daar niet wakker van, maar gelukkig verzet een harde kern van wetenschappers en natuurbeschermers zich tegen wat op het eerste gezicht onvermijdelijk is. Ramingen wijzen uit dat zonder de geleverde beschermingsinspanningen de voorbije veertig jaar nog twintig procent meer soorten verdwenen zouden zijn. De vraag dringt zich overigens op of bij al die – vaak politiek geïnspireerde – beschermingsinitiatieven er niet te veel geld naar de organisaties gaat, en te weinig naar de werkelijke bescherming te velde. Het is een euvel dat in meerdere maatschappelijke sectoren aan de orde is: uiteindelijk bedienen veel mensen in eerste instantie zichzelf, zelfs in de strijd tegen armoede of voor natuurbehoud.

Darwinvinken

Het is duidelijk dat er prioriteiten moeten worden gesteld. Niet alle soorten zullen kunnen worden gered. New Scientist vraagt zich af of we moeten focussen op de bescherming van een zeldzame soort, als er verwante soorten zijn die het goed doen. De darwinvinken op de Galapagoseilanden zijn een mooi voorbeeld van dat dilemma: sommige soorten zijn algemeen als mussen, andere krijgen het moeilijk. Moet er worden ingezet op de bescherming van wat in de visie van sommigen ‘evolutionaire losers’ zijn, zoals de reuzenpanda? Een vrij nieuw concept dat in deze discussie begint te spelen is dat van het ‘evolutionair afgezonderd’ zijn. Soorten die al lang meegaan in de evolutie en weinig rechtstreekse verwanten hebben, zouden prioritair moeten worden beschermd, zeker als ze met uitsterven bedreigd zijn.

Current Biology publiceerde onlangs de prioriteitenlijst voor vogels, met de reuzenibis als dringendst te beschermen soort: een uniek dier uit Noord-Cambodja en Zuid-Laos waarvan er naar schatting slechts 100 tot 200 paartjes overblijven. Voor de zoogdieren is de baiji, de zoetwaterdolfijn uit de Chinese Yangtze, de meest prioritaire soort, hoewel het niet uitgesloten is dat hij ondertussen al uitgestorven is. Van de top 100 van dringend te redden zoogdieren krijgt twee derde momenteel geen enkele vorm van aandacht.

Science kaartte nog een ander probleem aan, namelijk dat op lange termijn veel gebieden geen verlies van biodiversiteit kennen, wel een verandering van biodiversiteit. In Noord-Amerika is de biodiversiteit na de aankomst van Europese kolonisten gestegen, ondanks de ravage die zij hebben aangericht, niet alleen onder de indianen maar ook onder de lokale fauna. Ze brachten evenwel ook veel Europese dieren en planten mee. Het is een moeilijke discussie, omdat ze soms de zeldzaamheid van soorten over het hoofd ziet. Als een zeldzaam endemisch vogeltje uit Kenia plaats moet ruimen voor de invasieve huismus, is dat geen vooruitgang voor de waarde van de fauna, hoewel de biodiversiteit – uitgedrukt in aantal soorten – niet verandert.

Biodiversiteit kan lokaal gevrijwaard blijven, maar ze wordt homogener over de wereld, door de verspreiding van invasieve soorten en de globale klimaatverandering waar opportunistische soorten zich het best aan aanpassen. Tegenwoordig zou op een gemiddelde locatie in de wereld elke tien jaar ongeveer tien procent van de aanwezige soorten vervangen worden door nieuwkomers – dat lijkt een waanzinnig hoge turnover. Hoe moet het effect daarvan worden ingeschat? Is het verlies in Vlaanderen van het korhoen, een prachtige heidevogel die de meeste mensen nooit te zien kregen, uit te spelen tegen het succes van de mooie zilverreiger? De vrees bestaat dat we meer dan ooit met verandering zullen moeten leren leven. En dat we moeten aanvaarden dat niet alle soorten het zullen overleven.

DOOR DIRK DRAULANS

Meer dan 4200 soorten zijn rechtstreeks met uitsterven bedreigd. Liefst 860 zijn recent uitgestorven.

Niemand twijfelt eraan dat de bevolkingsexplosie van de mens verantwoordelijk is voor de recente uitstervingsgolf.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content