Herman Jacobs
Herman Jacobs Medewerker Knack

Opmerkelijk genoeg is nog nooit goed uitgezocht en opgeschreven wat er nu precies is gebeurd in die laatste dagen in de Führerbunker, voor het Duizendjarig Rijk in mei 1945 definitief naar de hel werd geholpen. Op zijn oude dag heeft de eminente historicus Joachim Fest het dan maar zelf gedaan – met zin voor het vernietigende detail.

Een renaissancemens zou hij zichzelf niet noemen. ‘Nee. De periode heeft me altijd geïntrigeerd en gefascineerd, dat wel. Maar nee – Göring, dát was een renaissancemens.’

Pardon?

‘Jawel. Zo zag hij zichzelf ook, en zo is hij ook vaak beschreven. Hij was geen parvenu, geen patser, zoals men weleens denkt, hij stamde uit een oud adellijk geslacht, althans, zijn moeder was van adel, en hij is ook op een kasteel opgegroeid, in het Frankenland, in de buurt van Neurenberg. Nee hoor, Göring hield erg van de Renaissance. Hij was natuurlijk ook vreselijk lui en praalziek, en meedogenloos en laag en al wat je maar wilt, maar hij had eigenlijk veel van zo’n kleine renaissancevorst.’

Joachim Fest (°1926), publicist, histo- ricus, Hitler-biograaf, voormalig (mede-) uitgever (van 1973 tot 1993) van de Frankfurter Allgemeine Zeitung, wilde van zijn zestiende, zeventiende af al historicus worden, en schrijver, en zich in de Italiaanse Renaissance gaan verdiepen. ‘Ik was zeer onder de indruk van Jacob Burckhardts meesterwerk Die Kultur der Renaissance in Italien, dat was mijn lievelingsboek. Maar het liet zoveel vragen onbeantwoord dat ik dacht, dat zou toch allemaal nog eens uitgezocht moeten worden. Zo schetst hij ergens summier het leven van de vroeg-veertiende-eeuwse hertog van Toscane Castruccio Castracani – alleen die naam al – en ik voelde mij geroepen om dat dieper uit te spitten, om de biografie van Castracani te schrijven. Of een geschiedenis van Siena of iets dergelijks.’

Maar het leven beschikte er anders over en enigszins tegen wil en dank heeft Fest zich de afgelopen veertig jaar telkens weer met ‘die stomme nazi’s’ beziggehouden. In 1963 publiceerde hij de bundeling portretten Das Gesicht des Dritten Reiches. Profile einer totalitären Herrschaft, tien jaar later zijn beroemde Hitler-biografie, waarvan ondertussen wereldwijd meer dan twee miljoen exemplaren verkocht zijn. Ook over de mislukte staatsgreep tegen Hitler in 1944 heeft hij een boek gepubliceerd, en drie jaar geleden verscheen zijn buitengewoon boeiende biografie van Hitlers lijfarchitect Albert Speer. Tussendoor slaag- de hij er dan toch nog in zijn liefde voor Italië uitdrukking te geven in het heerlijke en lekker dikke Tegenlicht. Een Italiaanse reis – ‘mijn lievelingsboek’ -, maar opnieuw heeft de demonische dictator hem dus levenstijd ontstolen: in het net in het Nederlands vertaalde Der Untergang. Hitler und das Ende des Dritten Reiches doet Fest het relaas van de laatste twintig dagen van het Duizendjarig Rijk. Althans, van de schepper daarvan en diens entourage, diep onder de grond bij elkaar geklit in de Führerbunker in de tuin van de Rijkskanselarij in Berlijn, waar de luchtverversing het niet meer naar behoren deed en allen in een muffe stank, wezenloos, heen en weer geslingerd tussen onzinnige, want op hersenschimmen gebaseerde hoop op toch nog een allerlaatste, wonderbaarlijke wending van het lot en het klemmende besef van de onafwendbare totale nederlaag, zaten te wachten op de steeds verder oprukkende Russen. Iemand noemde het ‘wonen in een lijkenhuis’, ‘waar de doden speelden dat ze nog in leven waren’, zoals Fest beeldend schrijft. (Toen de meesten van hen dat niet langer konden, wegens nu écht onherroepelijk wijlen, betraden de eerste Russen de bunker, met name enige verpleegsters, die onmiddellijk Eva Brauns garderobe plunderden en giechelend met de armen vol kanten bustehouders, slipjes en overige Groot-Duitse pikanterieën weer naar buiten liepen. Alleen al vanwege dit soort waanzinnige, vernietigende details is Hitlers laatste dagen zeer de moeite waard.)

De uitdagende centrale stelling van het boek is al op de eerste pagina van het voorwoord terug te vinden:

‘De moderne geschiedenis kent geen enkele rampzalige gebeurtenis die met de ondergang van 1945 is te vergelijken. Nooit eerder zijn zoveel mensenlevens weggevaagd, zoveel steden vernietigd en hele landstreken verwoest. (…) Wat de toen levenden hebben meegemaakt en geleden waren niet alleen de onvermijdelijke verschrikkingen van een nederlaag, nog verergerd door de vernietigende kracht van moderne oorlogen. Veeleer scheen in de doodsstrijd waarin het Hitlerrijk ten onder ging een sturende kracht aan het werk die alles op alles zette om niet alleen Hitlers heerschappij te beëindigen, maar het land in zijn geheel letterlijk te gronde te richten. Al bij zijn machtsovername en ook daarna had Hitler steeds weer verklaard dat hij nooit zou capituleren en aan het begin van het jaar 1945 verzekerde hij zijn luchtmachtadjudant Nicolaus von Below: “We kunnen ten onder gaan. Maar we zullen een wereld meeslepen”.’

Hitler piekerde in het aanschijn van de nederlaag niet over onderhandelen, niet over welke vorm van zinnig politiek handelen ook. Hij wilde maar één ding: de ondergang, de totale verwoesting van het land dat hem niet waard was geweest. Als het Herrenvolk niet met hem mee wilde naar de plaats die hij het had toegedicht, als de Duitsers hem zo smadelijk, zo laf in de steek lieten – dan moesten ze maar liever mét hem aan de totale uitwissing prijsgegeven worden. In de totale oorlog die hij had ontketend, was de gedachte aan de totale vernietiging steeds ingecalculeerd geweest. In de herfst van 1944, en opnieuw met het beruchte ‘Nero-bevel’ van 19 maart 1945, gelastte Hitler de complete industrie, alle nutsbedrijven, alle straten, wegen, bruggen, kanalen op te blazen, om voor de vijand slechts een Zivilisationswüste, een ‘beschavingswoestenij’ achter te laten.

En al was dat laatste al meer dan duidelijk genoeg, Fest brengt in zijn boek nog veel meer voorbeelden samen die in hun geheel inderdaad sterk in de richting wijzen van de ‘wil tot ondergang’, zoals een van de hoofdstukken is genoemd. In maart 1945 had Goebbels op een persconferentie verklaard: ‘Mochten wij ten onder gaan, dan zal met ons het hele Duitse volk ten onder gaan en wel zo roemrijk dat zelfs nog duizend jaar later de heroïsche ondergang van de Duitsers in de wereldgeschiedenis op de eerste plaats staat.’ Een dienstbevel van het einde van die maand luidde: ‘De strijd moet met alle fanatisme worden geactiveerd. In de huidige omstandigheden kan hierbij absoluut geen rekening worden gehouden met de bevolking.’ Enzovoort. Kortom: ‘de grenzeloze wil tot destructie’ was ‘de eigenlijke waarheid over Hitler en zijn trouwe volgelingen’.

Wat onmiddellijk opvalt aan ‘Hitlers laatste dagen’, na de opmerkelijke these ervan dan, is de soepele, bijkans zwierige stijl waarin het boek, zijn onderwerp ten spijt zou je bijna zeggen, geschreven is. Als je eenmaal begonnen bent het te lezen, is het zeer moeilijk nog uit handen te leggen.

JOACHIM FEST: Dat heeft een lezer mij ook verweten, een advocaat uit Frankfurt. Die heeft me verteld dat ik een grote zaak voor hem bedorven had doordat hij op een avond mijn boek was gaan lezen en het niet meer had kunnen wegleggen tot het uit was. Toen was het vijf uur ’s nachts. Om elf uur die ochtend had hij een afspraak met een zeer belangrijke klant, maar uiteraard had hij door de wekker heen geslapen en was hij pas om halfeen op kantoor verschenen. Klant weg. Mijn schuld, vond hij – hij overwoog een schadeclaim.

Zonder gekheid, ik heb altijd de opvatting gehuldigd dat als de geschiedschrijving iets wil betekenen voor de openbaarheid, ze zich de moeite moet getroosten om begrijpelijk en verzorgd te schrijven. Dat heeft de Duitse geschiedschrijving totaal vergeten, verloren, verdrongen. Ik heb weleens beweerd dat de grote Duitse literatuur van medio negentiende eeuw, tussen Heine en Fontane, geschiedschrijving is. Tegenwoordig lijkt alleen de wens al ridicuul dat een historicus zou kunnen schrijven als een groot literator. Golo Mann, die nog een historicus was die een pen kon vasthouden, heeft altijd de mening verdedigd dat geschiedschrijving zich alleen hierin van de roman onderscheidt dat ze op feiten gebaseerd is en op niets anders. Dat lijkt me in wezen correct – ik geef toe dat de formulering ietsje op de spits gedreven is, maar toch. Ik heb altijd geprobeerd, en het succes van mijn boeken berust zeker mede daarop, door mijn manier van formuleren de lezer een stuk tegemoet te komen. De mensen willen geen statistieken lezen met een paar stukken verbindingstekst daartussen. En dat is wat de moderne geschiedschrijving doet.

Mijn vader is destijds door de nazi’s vervolgd. Toen ik hem na de oorlog, ik geloof in 1959, vertelde dat ik een boek wilde schrijven waarin ik een paar portretten zou verzamelen die ik voor de radio gemaakt had, wat Das Gesicht des Dritten Reiches is geworden, was hij daar faliekant tegen. Hij zei: als je zo schrijft als jij, over zulke gangsters, dan geef je ze een historische waardigheid die hun niet toekomt. Dat je überhaupt over hen schreef, vond hij al verkeerd. Ze moesten gewoon totaal vergeten worden. Nu kan ik van iemand die die tijd beleefd had begrijpen dat hij zo denkt. Maar een volgende generatie kan die mening niet delen. Ik heb hem toen ook gezegd: ‘Ik heb die tijd ook meegemaakt, zo’n beetje toch, maar er komen nog andere generaties die daar helemaal niets van afweten, maar het wel wíllen weten en zich willen informeren, en die moet je gewoon een begrijpelijk geschreven beeld van die periode geven.’ Dat van die historische waardigheid die je de nazi’s zo geeft, ja, dat zal wel, maar toch – dat is een dilemma waar je nooit uit komt. Ik kan toch niet bewust slecht schrijven omdat ik het over de nazi’s heb?

De Nederlandse schrijver Godfried Bomans heeft eens gezegd: een fanaticus is een twijfelaar die een besluit genomen heeft. Zou je dat ook van Hitler kunnen zeggen?

FEST: God, daar vraagt u me wat. Nooit over nagedacht eigenlijk. Het zou kunnen – maar ik ben er om te beginnen niet zeker van dat Hitler een fanaticus was. Daarvoor was hij te koud. Fanatici zijn meestal op zeer hoog toerental lopende temperamenten, ook met een zekere blindheid toegerust en handelend onder emotionele overdruk. Terwijl Hitler, die had alleen een of twee krankzinnige stokpaardjes, en die heeft hij ijskoud bereden. Dus nee, een fanaticus kan ik niet in hem zien. Een gek, dat wel, en nog heel wat andere dingen ook. Maar geen fanaticus – niet voor niets was zijn lievelingswoord ‘ijskoud’.

Fanatisme past wel als gegoten bij het nationaal-socialisme.

FEST: Ja, fanatisme opwekken, dat hebben ze onophoudelijk gedaan, maar de vraag is of de man die met grote koelbloedigheid fanatisme opwekt zelf een fanaticus is of moet zijn. Misschien bereikt hij zijn doel wel veel sneller als hij dat helemaal niet is, maar juist een machiavellist die koel de effecten berekent waar hij op uit is.

Een andere Nederlandse schrijver, Harry Mulisch, heeft eens beweerd dat de ‘Anschluss’ eigenlijk niet de aanhechting van Oostenrijk bij nazi-Duitsland was, maar omgekeerd de annexatie van Duitsland door Oostenrijk.

FEST: Ja, daar valt inderdaad wel iets voor te zeggen. Wat de geestelijke en ideologische omstandigheden betreft, had Wenen nog wel iemand anders dan Adolf Hitler kunnen voortbrengen om een vergelijkbaar programma uit te voeren. Maar daar komen nog meer dingen bij kijken. Het is niet voldoende een ideologie te ontwikkelen die veel mensen aanspreekt, je moet het instinct en het talent hebben om zo’n onderneming te organiseren en de massa te mobiliseren. En dat had Hitler, zowel de retorische begaafdheid als het tactische talent.

Uw nieuwe boek doet af en toe sterk denken aan Mulisch’ roman ‘Siegfried’.

FEST: Werkelijk? Ik heb ‘m wel staan, maar ik had hem nog niet gelezen toen ik Hitlers laatste dagen schreef.

Ook bij Mulisch heet het dat Hitler in wezen maar één doel had, en dat was zoveel mensen en wereld vernietigen als hij maar kon. Maar goed, die stelling is op zichzelf misschien niet zo nieuw.

FEST: Toch wel, die is heel nieuw. Het is de meest gewaagde stelling van mijn hele boek, en het is ook vooral die waaraan sommige historici en recensenten aanstoot genomen hebben. Men vond het overdreven. Ik was mij ervan bewust dat het een wat riskante these is, maar ik dacht dat het wel kon. Het boek bestaat uit twee gedeelten. Er zijn vier lange verhalende passages, telkens afgewisseld met een korte essayistische beschouwing. Ik had gedacht dat er in dit soort boek, dat niet zulke hoge wetenschappelijke eisen stelt, maar waarin je vertellend en essayistisch te werk gaat, wel plaats was voor zo’n stelling. Ik geloof ook dat ze klopt. De formulering is natuurlijk ietsje te sterk, maar in wezen is ze niet fout. Ik vind nog steeds dat men iets dergelijks voor zijn rekening kan en moet nemen, om de lezer een aanzet te geven er verder op door te denken. Dat lijkt me volkomen legitiem, en ik vind niet dat ik er iets van terug hoef te nemen.

Vindt u dat er zulke duidelijke parallellen zijn met Mulisch’ roman? Dat heb ik zelf niet zo gezien – maar ja, ik heb Hitlers laatste dagen dan ook niet gelezen, ik heb het alleen maar geschreven. U lacht, maar dat is een heel andere manier van zich identificeren met een tekst. De lezer bekijkt beide teksten met onbevangen blik, maar ik kan mijn eigen boek niet op die manier lezen, daar ligt het misschien aan.

Hitlers uiteindelijke doel was alleen vernietiging. Maakt dat hem uniek – iets wat hij zelf toch al vond?

FEST: Nu, een Pol Pot is toch niet zo heel anders, zou ik zeggen. Maar goed, je zou hem inderdaad uniek kunnen noemen. Meer in het bijzonder als je je realiseert dat je hem niet los kunt zien van een bepaalde culturele constellatie. Die pessimistische of catastrofische wereldbeschouwing die hij via Wagner had opgedaan, dat zwelgen in grote ondergangsvisioenen dat hij cultiveerde en in 1945 in de praktijk heeft gebracht, dat alles is bij hem natuurlijk gevormd door de wereld waarin hij is opgegroeid, het Wenen van rond 1900. Dat speelt toch wel een grote rol, en dat is misschien het grootste verschil met figuren als Pol Pot en al die andere mensenvernietigers.

Maar afgezien daarvan zou ik zeggen, de achtergronden zijn anders en de technische middelen zijn altijd verschillend, maar verder zijn de verschillen niet zo groot. Ook die met Stalin niet. Zelfs voor Hitlers vernietigingswaan vind je duidelijke parallellen. Als je denkt aan de processen van Moskou in de jaren dertig en aan alles wat zich daaromheen heeft afgespeeld – dat was toch monsterlijk, daar zijn toch werkelijk miljoenen mensenlevens vernietigd. Het begint al met de moorddadige vervolging van de koelakken, van wie het onzin zou zijn te beweren dat ze een bedreiging voor Stalin waren. En dan gaat het verder met de processen, vervolgens werden de mensen gedood die in Duitse krijgsgevangenschap waren geweest, meer nog, iedereen die bij de bezettingsmacht in Duitsland hoorde, was een potentieel slachtoffer. Alleen maar omdat zij weleens een glimp van het Westen hadden opgevangen, hield Stalin ze voor een gevaar en liet hij ze vermoorden. Tot zulke hersenspinsels kun je alleen maar komen als je, precies zoals Hitler, een verwoestingsfuror in je hebt die je coûte que coûte wilt uitleven. Stalin heeft geloof ik ten slotte nog meer mensen omgebracht dan Hitler. Maar het gaat hier niet om aantallen – ook al waren het ‘slechts’ één miljoen mensen geweest, dat zou zijn optreden niet minder afschuwelijk hebben gemaakt.

Een vraag die dan meteen opkomt, en ze geldt voor al die dictators: hoe is het mogelijk dat men hen tot het bittere einde trouw is gebleven?

FEST: Daar speelt natuurlijk opnieuw Wagner een rol, en de Duitse filosofie, en dat pathos van de strijd voor een totaal verloren zaak. Zo was de tijdgeest toen. Eigenlijk is het niet te begrijpen, want het overlevingsinstinct is iets wat bij ieder mens diep ingeworteld is. En hier hebben mensen niettemin bij duizenden niet naar dat overlevingsinstinct gehandeld en hun leven weggegooid. Buitengewoon vreemd.

Zegt u nu eigenlijk: dit is iets typisch Duits?

FEST: Ja, maar dat is het ook. Weet u, ik heb Speer eens gevraagd, hoe kwam u erbij om u op 23 april 1945 vanuit Hamburg, met grote moeite en gevaar, nog eens naar Berlijn te begeven, alleen maar om van een crimineel als Hitler afscheid te nemen? En dat omdat u meende dat het vorige afscheid niet juist was verlopen, en bovendien omdat u hem absoluut wilde zeggen dat u hem verraden had. Krankzinniger kan het toch niet? Waarom bent u daar naartoe gegaan? U speelde toch met uw leven? En toen zei Speer, heel gewoon: ‘Ja natuurlijk, dat zag ik ook wel.’ Waarom hebt u dat dan gedaan? Zei hij: ‘Weet u, het leven betekende in die tijd niet zoveel voor ons.’ En toen zei hij: ‘Ik ben eigenlijk ook altijd ongelukkig geweest dat ik het er in Neurenberg levend heb afgebracht. Mijn leven had een beter einde gehad als men mij ook had opgehangen.’ Verbijsterend. En iets wat volgens mij typisch Duits is, op een heel raadselachtige, lastige manier. Speer verachtte ook al diegenen, Engelse historici in de eerste plaats, maar ook een paar Duitse, die altijd zeiden dat hij geprobeerd had met allerlei trucs zijn leven te redden.

Natuurlijk, lieber Gott, moet je een zeker voorbehoud tegenover zulke uitspraken als die van Speer aan de dag leggen. Maar toch denk ik dat er iets van waar is. Het leven was voor hen niet het hoogste goed – dat vind je overigens al bij Schiller. Misschien vind je dat bij andere volkeren ook – maar bij Italianen bijvoorbeeld toch minder, zou ik zeggen. Bij de Serviërs en de Russen weer wel, en misschien ook wel bij dit of dat westers volk, diep verborgen, en cultureel gesublimeerd. Dat het elders uitgesloten zou zijn en er gewoon niet voorkomt, geloof ik ook niet. Maar bij de Duitsers is het toch wel het sterkst. En daardoor is een verloren veldslag een grote veldslag, die blijft juist in de herinnering voortleven en heeft het vermogen een mythe te worden, terwijl een gewonnen slag domweg een gewonnen slag is. Heel merkwaardig, maar al sinds mijn prilste jeugd ben ik me ervan bewust dat ik tot een zeer merkwaardig volk behoor.

Herman Jacobs

Joachim Fest, ‘Hitlers laatste dagen. Het einde van het Derde Rijk’, uit het Duits vertaald door Evelien van Leeuwen, De Bezige Bij/Manteau, Amsterdam/Antwerpen, 205 pag., a 18,50

‘we kunnen ten onder gaan. maar we zullen een wereld meeslepen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content