Het New York van de vorige eeuw : E.L. Doctorow tegen het zielloze materialisme.

TWEEDS EFFEKT OP DE stad was als de slagaderbeet van een vampier. Ik zag hem in elke sijpelende hoop afval… in de afvoeren die loosden op straat… in de bedrijvige schaduwen bij avond van de ratten in hun steelse veelheid… in de logge karren waarin de stad de doden weghaalde tussen het vuil waaraan ze gestorven waren… ” De stad in het nieuwste boek van E.L. Doctorow (1931), “De watervang”, is een leeggezogen karkas. Het is geen toeval dat de larmoyante sfeer wordt opgeroepen van goedkope griezel en de geur van ontbinding. Doctorow rekonstrueert in “De watervang” de ijle gevoelens van het negentiende-eeuwse Amerika, waar de snelle industralizering de doodsteek geeft aan de innerlijke ontwikkeling van de mens.

Daarom is de stad een bewust symbool : het decor wordt hoofdpersoon, de personages worden platgekneed tot ze tweedimensioneel in zijn raster opgaan. “Ten noorden van Seventy-second Street was de stad destijds niet langer landelijk maar ook nog niet echt stad (…) Om de een of andere reden was er nooit een werkman te bekennen… alsof de stad zich uitbreidde naar eigen inzicht”. Dat doet ze ook, maar zo stromen haar levenssappen vrijelijk weg. Ontdaan van haar rationele doel handelskruispunt te zijn op de Hudson, wordt ze een zielloos gebinte, een knokig labyrint, een wegenkaart. Zoals de stad financieel wordt leeggemolken, ontdoet haar wildgroei ook de individuele mens van zijn etisch ideaal. De stad, of beter haar organizatie, vegeteert op de levenskracht, op het bloed, op het geld en het werk van de burger.

HEILLOOS.

Die stad, dat is het New York van de jaren 1868-1872. In die tijd beheerste William Marcy Tweed het hele openbare leven. Rechters aten uit zijn hand, ambten moesten worden gekocht, bescherming en welzijnszorg gebeurden in ruil voor verkiezingsfraude. Tweed had zijn zaken goed in de hand : als een spin zat hij midden in de Tammany Hall, het uitvoerend orgaan van de Demokratische Partij, die New York bestuurde. Schattingen over het geld dat hij in die periode achteroverdrukte lopen uiteen van 30 tot 200 miljoen toenmalige dollars.

Het is tegen die achtergrond dat Doctorow andermaal de heilloze ontwikkeling naar eenzijdig materialisme aan de kaak stelt. Eerder deed hij dat al in romans als “The Book of Daniel” (1971 ; over de terechtgestelde atoomsmokkelaars, het echtpaar Rosenberg), “Ragtime” (1975 ; de vervlochten levens van Freud, Jung, Henry Ford en Houdini) of “Loon Lake” (1980 ; een zwart epos uit de jaren van de Grote Depressie). In “De watervang” trekt Doctorow de goorheid van de stad door haar verlengde in het innerlijk van de mens. De hoofdpersoon, Martin Pemberton, is een verarmde maar arrogante journalist, die op zoek gaat naar zijn overleden vader. Is die vader wel dood ? In de goede traditie van de gothic novel vangt hij op een mistige nacht en in volle noodweer een glimp op van de doodgewaande industrieel die zijn vader was. Een witte stadskoets ratelt voorbij vol oude, ziekelijke mannen in het zwart. “Aarzelend, beangst, met ingehouden adem, tuurt hij door de achterruit van de koets naar binnen… en ziet in deze voortrijdende spookwagen vol oude mannen… de achterkant van iemand met de vertrouwde kromming van zijn vaders schouders… en de verschrompelde Augusteïsche nek met zijn vertrouwde knobbel, de gladde witte ei-achtige uitwas die Martin van kindsbeen af schrikwekkend had gevonden”.

ONZEKERHEID.

De passage van de koets is een rite de passage voor Pemberton. Hij zal niet rusten voor hij met de zombie van de vader en het vaderbeeld heeft afgerekend. Dat daarvoor een heel maatschappelijk komplot wordt ontmaskerd en een wetenschappelijke samenzwering om ten koste van alles, ook van weeskinderen, het eeuwige leven te bereiken, is even clichématig als de gehanteerde stijl, die van de mémoires. “De watervang” is een bewust archaïsch gehouden raamverhaal, de herinneringen van Pembertons hoofdredakteur. Vandaar de effektieve maar uitermate irriterende gedachtenpuntjes, die zowel qua stijl als qua kleuring de onzekerheid van de waarneming opschroeven.

Het hele arsenaal literaire knepen, stijlfiguren en idées reçues dat Doctorow opdiept uit zijn vertrouwde omgeving, de literatuur zelf die hij jarenlang doceerde, heeft niettemin één groot retorisch nadeel : het drukt ook de ideologie plat die Doctorow meent aan te hangen. Wat hij als maatschappijkritisch kommentaar beschouwt, verwordt tot om zijn lievelingswoord te gebruiken factotum van een nostalgisch samenlevingsmodel. Een wereld waarin de orde nog vastlag. Een New England met een keurige Hollandse aristokratie van grootgrondbezitters, met ijverige zakenlui en met vaste godsdienstige waarden. Het verlies daarvan, de groei van New York tot een multikulturele smeltkroes, probeert Doctorow vergeefs te kompenseren door pakkende beelden van de natuur rond de stad, van de Adirondacks.

Doctorow probeert een grens te trekken aan zijn transformerende wereld, want in zijn ogen is het verlies van begrenzing het verlies van het etische vermogen, en dus van het onderscheid tussen goed en kwaad. Hij faalt daarin, en hij weet het er is geen grens tussen leven en dood, tussen kennis en macht, tussen arm en rijk, tussen en Pemberton en de volmaakt amorele dokter Sartorius die hem mentaal uitlepelt, tussen vader en zoon ; er zijn alleen verglijdende toestanden. Daarin moet ook het geloof vloeiend worden. “De watervang” is Doctorows zoveelste poging om die onzekerheid te bezweren. Zijn mislukking maakt hem tot een tragisch belijder.

Luk de Vos

E.L. Doctorow, “De Watervang”, Anthos, Baarn, 238 blz., 790 fr.

New York : “een leeggezogen karkas”.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content