Karl van den Broeck
Karl van den Broeck Karl van den Broeck is hoofdredacteur van nieuwswebsite Apache.

Er is veel te weinig opera en theater te zien als je het vergelijkt met film of muziek. Alleen is het haast onmogelijk om het aanbod te volgen. Een oplossing komt uit New York.

‘De Metropolitan Opera heeft een nieuwe kunstvorm gecreëerd.’ The Los Angeles Times was laaiend, begin deze maand. In een opgewonden artikel raakte de toonaangevende cultuurjournalist Douglas McLennan maar niet uitgepraat over ‘The Metropolitan goes to the movies’, een nieuw initiatief van het prestigieuze operahuis. Een captatie van The First Emperor werd eind december via de satelliet uitgezonden in honderd bioscopen, overal ter wereld. Meer dan 30.000 mensen keken en luisterden naar Placido Domingo en co. Binnenkort zijn er nog uitzendingen van Eugene Onegin en I Puritani gepland: van de VS via Canada tot Noorwegen en Denemarken. De opnames van de livevoorstelling werden gemaakt door de beroemde Chinese filmregisseur Zhang Yimou. ‘Er werd voortdurend overgeschakeld naar een van de twaalf camera’s, net zoals bij de uitzending van een voetbalwedstrijd: met snelle cuts, verschillende camerastandpunten en close-ups’, schreef McLennan. ‘Deze ervaring heb je niet als je in de Metropolitan Opera zelf zit.’

Het huwelijk tussen film en ‘levende’ podiumkunst sluit volgens de auteur naadloos aan bij de tijdgeest, bij de video- of de iPodgeneratie. Die wil kijken wanneer ze zelf wil, zonder zich te verplaatsen.

Misschien is onze Amerikaanse collega een beetje overspannen, maar toch biedt het opnemen en uitzenden van voorstellingen en concerten heel wat mogelijkheden voor sectoren die nu gebonden zijn aan de vaak benepen grenzen van de concert- of theaterzaal. Zo zou opera veel rendabeler kunnen zijn wanneer de voorstellingen voor meer mensen zouden kunnen worden gespeeld. Nu is het peperduur om de cast bij elkaar te houden voor lange speelreeksen. Hetzelfde geldt voor het theater. Door de subsidieverhogingen van de laatste jaren is het aantal producties explosief toegenomen. Cultuurcentra worden met de vinger gewezen omdat ze te weinig theater programmeren. De cijfers spreken dat nochtans tegen.

Een andere mythe is die van de ‘rasterstad Vlaanderen’, waar een Kempenaar de buurman zou zijn van een West-Vlaming. Slechts een kleine minderheid van het publiek verplaatst zich meer dan twintig kilometer om naar het theater te gaan. De Antwerpse en Gentse theaters voeren een bitsige strijd voor altijd maar hetzelfde – selecte – publiek. Wie dan toch vanuit de periferie naar de stad wil om een door de kritiek aanbevolen stuk te bekijken, komt vaak te laat.

Hoe anders gaat het er toe in de (commerciële) muzieksector. Er zijn steeds meer optredens (wegens de tanende cd-verkoop), maar de markt van de muziek-dvd’s zorgt dat die optredens een tweede leven leiden in de verhuur en de verkoop.

Elke Vlaamse theaterproductie zou eigenlijk gefilmd moeten worden (liefst met meer dan één camera) en de beste stukken zouden door de openbare omroep professioneel moeten worden ingeblikt. Dan kunnen ze op het kleine en het grote scherm en in de videotheek alsnog het publiek bereiken dat ze in de zalen niet bereikten.

De fanatieke theaterliefhebber zal altijd naar het theater blijven komen, net zoals de doorgewinterde concertfan niet wegblijft uit de AB omdat er van zijn favoriete groep een muziek-dvd bestaat. De ‘nieuwe kunstvorm’ heeft echter wel de potentie om het publiek voor opera, theater en klassieke muziek te doen verveelvoudigen.

’t Is maar een gedacht.

Karl van den Broeck

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content