Delegatieleider Robert Van de Walle van de olympische ploeg over de Belgische kansen op de Olympische Spelen en het failliet van ons sportbeleid: ‘De selectie voor Athene is sterker dan die voor Sydney, maar achter deze atleten gaapt de afgrond.’

Het is file in Diksmuide. Acht fazanten op een rij versperren de oprijlaan van een omgebouwde herenhoeve aan de IJzerdijk. Een glimmende labrador worstelt nog met een weerspannige tak als het indrukwekkende postuur van Robert Van de Walle in de deuropening verschijnt van zijn Resourcement Center, een kuuroord voor managers die willen leren onthaasten of motiveren. Van de Walle heeft twee maanden vrij genomen, om zich in de zomermaanden over de Belgische atleten in Athene te ontfermen. De delegatieleider van onze olympiërs spreekt op fluistertoon, en hij wikt zijn woorden. ‘Het wordt tijd’, zegt Van de Walle, ‘voor een positieve benadering van de sport. We moeten nog altijd zeggen wat we moeten zeggen, maar we moeten constructief denken in plaats van het systeem altijd af te breken’.

Van de Walles woorden zijn nog niet koud of er loopt al een ontstellend bericht binnen. Filip Meirhaeghe, kanshebber bij uitstek op een gouden medaille in Athene, stapt voorgoed van zijn mountainbike. Niet ná de Spelen, zoals hij altijd had aangekondigd, maar ervóór. Doping, schreeuwen alle Belgische kranten in koor – Popeye zou na de gewonnen wereldbekermanche in het Canadese Mont Saint-Anne sporen van een wel erg opgefokte spinazievariant in het bloed gehad hebben. ‘Epo’, zal Meirhaeghe later op een persconferentie toegeven. Van de Walle is meteen wakker geschud. Geschrokken ook. ‘Het ergste wat mij zou kunnen overkomen, is dat er iemand van de selectie positief wordt getest bij de dopingcontrole. Want dan raakt de hele selectie besmet: één positief plasje en het medisch dossier van àl onze atleten gaat onder de loep. En dat werkt niet bepaald bevorderlijk op de prestaties.’

Niettemin bevestigt het geval-Meirhaeghe wat we eigenlijk al wisten: dat berichten over doping, onder meer door de vele afzeggingen in de atletiek, onlosmakelijk met deze Spelen verbonden zullen zijn.

ROBERT VAN DE WALLE: Als dat komt omdat doping gebruiken almaar moeilijker wordt, dan ben ik daar blij om. Ik wíl me niet bij elke topprestatie afvragen wat een atleet geslikt zou kunnen hebben, want dan kan ik niet langer van topsport genieten. Ik zit me trouwens vaak af te vragen hoeveel jonge talenten onderweg niet hebben afgehaakt, omdat ze vreesden dat ze zonder verboden medicatie toch geen resultaat zouden halen. (Zucht. ) Doping vreet als een kanker aan de toekomst van de sport. Daarom ben ik ook een rabiate voorstander van de hakbijl: één keer gepakt met een serieus dopingproduct, en een atleet krijgt nooit nog een vergunning.

Wat zegt u tegen mensen die vinden dat profsporters zelf moeten kunnen kiezen of ze zichzelf doperen of niet?

VAN DE WALLE: Dat het idioten zijn. Willen ze misschien dat er nóg meer mensen doodvallen op hun fiets? Trouwens, doping doodt de topsport niet alleen omdat het prestaties beïnvloedt en resultaten verdraait, maar ook omdat het de functie van een topsporter helemaal uitholt. De taak van een topatleet houdt niet op aan het einde van een wedstrijd, en zelfs niet aan het einde van zijn loopbaan. Een atleet moet zijn hele leven lang een rolmodel blijven, aan wie de jeugd zich kan spiegelen. Zo’n cocaïnesnuivende Diego Maradona: dat was een absoluut toptalent in het voetbal, maar nu is hij toch wel een zielige loser, hè? Ik heb heel weinig respect voor zo’n man.

(docerend) Van zulke voorbeelden valt er eigenlijk veel te leren. Dat sportscholen eigenlijk geen atleten moeten vormen bijvoorbeeld, maar olympiërs. Nu leren ze al die jonge sporters hoe ze de beste van de wereld moeten zijn. Dat is niet genoeg: een topsporter moet een houding vertegenwoordigen, een levensstijl ook. Als er morgen in de VS een zijn klak scheef op zijn hoofd zet en een kniebroek aantrekt, loopt half Amerika één week later met een scheve klak en een kniebroek. Mensen hebben nu eenmaal behoefte aan idolen – voor de slechte én de goede dingen. Daarom moet een maatschappij haar kinderen mensen geven, naar wie ze kunnen opkijken, opdat de samenleving niet ontspoort. En daarom is het werk van een topsporter ook niet af nadat hij vijf minuten op een podium heeft staan roepen dat hij de beste is. Toppers moeten jongeren inspireren en hen nieuwe inzichten verschaffen, ze moeten de mensen zelfvertrouwen geven en hun zelfbeeld verbeteren. Sport is opvoeding, en topsport is een stimulans om die opvoeding te verbeteren. Mensen die net even in een dipje zitten en die zich kunnen optrekken aan de vechtlust van judoka Gella Vandecaveye of van de verlamde triatleet Marc Herremans. Dát is de ziel van de topsport.

Enkele maanden geleden harkte u vijf miljoen euro bij elkaar voor een plan dat het Belgische topsportbeleid beter moest structureren. Had u met dat geld die ziel willen ontwikkelen?

VAN DE WALLE: Neen. Ik wilde in de eerste plaats een vaste kern van vijf experts samenstellen over de taalgrenzen heen. Sport zit politiek nogal versnipperd in België: er is Bloso, Adeps, het Olympisch Comité, de Vlaamse, Franstalige en Duitstalige Gemeenschap, plus al die federaties. Dat is knap verwarrend, en er is een hoge nood aan een duidelijke lijn. Ik wíst dat mijn voorstel moeilijk lag, omdat sport een bevoegdheid van de gemeenschappen is. Maar ik hoopte dat het geld dat ik bij de federale overheid had losgeweekt, iedereen over de streep zou trekken. Helaas: nu vloeit het federale geld naar de gemeenschappen, en die zullen een aparte politiek uitstippelen. (laconiek) Ik hoop dat ze er iets goeds mee aanvangen, maar ik zal me er in ieder geval niet meer mee bezighouden.

Is de oude krijger dan toch op dat terrein moe gestreden?

VAN DE WALLE:(Schudt het hoofd.) Ik heb een voorstel gedaan en ik heb er geld voor gezocht. Ze hebben het geld binnengehaald en het voorstel afgeketst. Daarmee is voor mij de kous af. Ik voel er niets voor om te discussiëren hoeveel procent van die vijf miljoen er naar Wallonië zal gaan, en hoeveel naar Vlaanderen. Ik kan alleen hopen dat ze het geld beter besteden dan ze in het verleden hebben gedaan.

Maar u gelooft er niet écht in.

VAN DE WALLE: (zucht) Ik stel vast dat amper negen Franstalige atleten de olympische selectie hebben gehaald. Dat stemt me niet bepaald positief over het beleid dat de voorbije tien jaar in Wallonië gevoerd is. En op nationaal niveau oogt het niet zoveel beter: de delegatie voor de Olympische Spelen in Athene is de kleinste sinds 1930, en er staat geen leger atleten klaar om de volgende Spelen aan te vatten. Laten we een kat een kat noemen: de toekomst van de topsport in België ziet er niet bepaald rooskleurig uit, hè.

Zouden de politici dat wel beseffen? En de bobo’s van de federaties?

VAN DE WALLE: Het alarmlampje brandt, en iedereen wéét wat er aan de hand is. Vlaanderen heeft een beleidsplan opgesteld, in Wallonië zat PS-voorzitter Elio di Rupo met voorzitter Jacques Rogge van het Internationaal Olympisch Comité om de tafel om over een Waals plan te praten. Nu is het aan de verantwoordelijken in de sport om een strategie te bepalen om de jeugd op te vangen, te trainen, te stimuleren en te begeleiden in federaties, topsportscholen en in de olympische ploeg. Enkele federaties zijn daar nu al mee bezig: de turnfederatie bijvoorbeeld, of de Vlaamse Tennisvereniging (VTV) hebben daar een schitterende structuur voor op poten gezet. Maar de rest… (aarzelt even) moet nog een beetje bijgestuurd worden.

Een beetje maar, meneer Van de Walle?

VAN DE WALLE:(onverstoorbaar) Ik geef u een voorbeeld. U kunt morgen een judoclub openen, hier op de hoek van de straat. Dat slaat toch op niets? En het illustreert perfect hoe we in België omspringen met de begeleiding van jonge sporters. Succesvolle topsporters zijn hier zotten die hun eigen weg hebben gezocht. Frederik Deburghgraeve speurde verbeten naar manieren waarop het systeem hém zou ondersteunen, in plaats van andersom. We moeten die situatie dringend omkeren. Sportief directeur Eddy De Smedt van het BOIC zegt vaak dat topsport máákbaar is. Wel, laten we in België maar eens vastleggen hóé we topsporters willen maken.

Moeten we ons niet eerst afvragen of we wel topsporters willen? Blijkbaar moeten mensen die topsporters kunnen maken, bij voorkeur in het buitenland aan de slag – kijk maar naar Stefaan Obreno, die jarenlang de Nederlandse zwemploeg begeleidde. Waarom worden die mensen in België niet opgepikt?

VAN DE WALLE: Omdat het moeilijke mensen zijn. Een trainer moet in België voortdurend compromissen sluiten. Sterke trainers willen dat niet. Echte topsporters ook niet, trouwens. Een topsporter is van zichzelf een egotripper; die heeft een coach met karakter nodig, iemand die hem zegt waar het op staat. Zwakkelingen die toegeven aan de grilletjes van hun atleten, of die naar de pijpen dansen van de politieke structuren boven hen, helpen hun atleten geen stap verder. Als een raad van beheer een koers uitstippelt, die haaks op de ideeën van een trainer staat, kan zelfs de beste trainer niet werken.

Horen we daar een impliciete kritiek op Sasja Jatskevitch, de trainer van de judoka’s?

VAN DE WALLE: Jarenlang heeft Jean-Marie Dedecker Sasja uit de wind gezet. Maar nu is Dedecker weg en hij moet het zelf doen. Sasja is een brave jongen, maar hij zit gevangen in de structuur. Jatskevitch zou eigenlijk zijn training moeten geven zoals bij de Russen. Helaas is hij verstrikt geraakt in de bondspolitiek, omdat hij vreest voor zijn job. (overpeinzend) Jatskevitch had het moeten spelen zoals Dirk Crois (de coach van de roeiers). Ik heb een grenzeloze bewondering voor de subtiliteit waarmee die zijn wil heeft doorgedrukt. Het levert trouwens resultaten op: we hebben straks één bootje op de Spelen, en ik ben er zeker van dat we er in Peking (waar in 2008 de volgende Spelen plaatsvinden) een paar zullen hebben. Helaas blijft het roeien een zeldzame uitzondering: in andere sporten moeten atleten nog altijd te veel hun eigen structuren organiseren, omdat ze niet kúnnen wachten op een beleid. Atleten hebben daar namelijk geen tijd voor.

Conclusie: áls we al medailles behalen in Athene, zullen dat eerder gelukstreffers zijn, geen resultaten van een doordachte sportpolitiek.

VAN DE WALLE: Ja en neen. De atleten die meedoen voor medailles, zullen dat goeddeels aan zichzelf te danken hebben. Maar de selectiepolitiek van het BOIC heeft ervoor gezorgd dat alleen finalekandidaten naar Athene kunnen vertrekken.

Die selectiepolitiek ligt elke keer weer onder vuur. Begrijpt u dat nogal wat atleten klagen over de al te strenge criteria?

VAN DE WALLE:(fel) Waarom zou ik? Al dat geklaag over strenge selectienormen komt altijd van de jongens die het niet halen. Ze zouden zich beter afvragen waaróm ze er niet bij zijn, en daar dan aan werken. Er zijn geen honderdduizend manieren om aan de top te raken, hè. Het geheim is: trainen, trainen en nog eens trainen. Mirakelmiddeltjes bestaan niet, en goeroes die plots een topatleet uit hun binnenzak toveren, evenmin.

Ik snap het geklaag niet. Topsporters worden meer dan ooit tevoren in de watten gelegd. Ze hebben allemaal een profcontract, hun sociale lasten, hun trainers, hun psychologen en hun verplaatsingen zijn betaald. Bovendien rijdt iedereen met een auto van het BOIC. Een atleet die het dan nóg niet haalt, moet de fout toch bij zichzelf durven zoeken, of niet soms?

De lat lager leggen, is trouwens nooit een goede oplossing geweest. In 1996 en 2000 heeft het BOIC atleten gedelibereerd, en die délibérés hebben de olympische ploeg zelden iets bijgebracht. Daarom wilden we deze keer het been stijf houden – dat was trouwens heel gemakkelijk, want de zogenaamd strenge Belgische criteria waren nooit aan de orde: wie de olympische ploeg niet gehaald heeft, heeft evenmin aan de maatstaven van het IOC of zijn eigen Europese federatie voldaan. Ik ben blij dat de kantje boord-atleten die in het verleden in extremis in de selectie binnendrongen, er nu niet bij zijn. Zulke mensen reizen met een totaal verschillende instelling naar de Spelen, en een ploeg met twee versnellingen wérkt eenvoudigweg niet. In Athene zullen alle atleten op prestaties gefocust zijn, en zo hoort het ook. (op fluistertoon) Eerlijk: ik denk dat we het in Athene béter zullen doen dan in Sydney (waar de Belgen vijf medailles haalden, nvdr.).

Bent u niet overdreven optimistisch?

VAN DE WALLE: Zullen we de lijst doorlopen? Sébastien Godefroid is een kanshebber in het zeilen, en Justine Henin is dat in het tennis. In de sprint zijn er podiumkansen voor Kim Gevaert, op de 400 meter voor Cédric Van Branteghem, in het schermen voor Cédric Gohy, in het taekwondo voor Laurence Rase. Ludo Philippaerts is een kanshebber in de jumping, Bob Maesen en Wouter D’Haene in het kajakken, Matthew Gilmore op de piste en Peter Van Petegem voor de wegrit. Voor Jean-Michel Saive, die al járen in de toptien van de wereld van het tafeltennis parkeert, zijn de Spelen niet alleen een unieke kans, ze zijn ook zijn laatste kans. Ik zou hem dus ook niet afschrijven. En vergeet ook Gella Vandecaveye niet in het judo: als die het uit haar hoofd krijgt dat ze aan haar laatste competitie bezig is, kan ze zelfs voor goud gaan.

Verbazingwekkend, dat vertrouwen in Gella Vandecaveye. U hebt namelijk best veel twijfels over haar geventileerd. Wat heeft u van gedacht doen veranderen?

VAN DE WALLE: Vandecaveye was het sleuren en het beuken met die kimono’s beu, maar door haar plaats op de ranglijst was ze geselecteerd voor Athene zónder aan die selectietoernooien deel te nemen. Ik vreesde voor haar conditie – zonder reden, zo bleek: tests hebben uitgewezen dat Gella zelfs na vier maanden zonder judo nog altijd topfit was. Ze heeft het inzicht en de ervaring om sterk te presteren in Athene; ik vraag me alleen af of ze nog de jeugdige energie zal kunnen opbrengen, de agressiviteit die een sporter nodig heeft om een gooi naar de olympische titel te kunnen doen. Maar ik moet haar zeker niet bevelen: in haar situatie was ik er waarschijnlijk óók voor gegaan (lacht).

Nogal wat sporters zijn de jongste maanden gestopt en vervolgens opnieuw begonnen. Begrijpt u de drijfveren van Brigitte Becue, Patrick Stevens of Gella Vandecaveye?

VAN DE WALLE: Als geen ander (Van de Walle is zelf ook een paar keer gestopt en opnieuw begonnen, nvdr.). Ik ben trouwens erg blij dat Brigitte Becue opnieuw is begonnen. Brigitte was gestopt, maar niet goed gestopt. Een atlete van haar kaliber die gedegouteerd uit haar sport stapt, is altijd een beetje triest. Ook al heeft ze de limiet niet gehaald: nu zijn haar batterijen opgeladen, en zullen haar enorme ervaring en haar competenties niet zomaar verloren gaan voor de Belgische zwemsport. En zoals het aantal zwemmers in de olympische ploeg verraadt (nul): die sport kan elke ruggensteun gebruiken.

Er blijven ook enkele belangrijke medaillekandidaten weg uit Athene: Kim Clijsters en Tom Boonen vinden dat de Spelen niet in hun agenda passen. Hoe staat een ras-olympiër als Robert Van de Walle tegenover die beslissing?

VAN DE WALLE: Ik denk dat Patrick Lefevere de beslissing voor Boonen genomen heeft, en dat Kim Clijsters vreest dat de Spelen haar trainingsprogramma voor de grand slam in de war zouden sturen. Het is niet aan ons om die beslissing aan te vechten, maar we moeten wel lessen trekken uit hun forfait. Ik vraag me af of het BOIC niet te veel op die Spelen focust, waardoor het de betrokkenheid verliest bij de Belgische topsporters die nog niet bij de selectie horen. Ik had een voorstel ingediend om Kirsten Flipkens (de tennisster die in 2003 het juniorestoernooi in Wimbledon en Flushing Meadow won, nvdr.) en een tiental andere aankomende sporters mee naar Athene uit te nodigen. Ik had er zelfs een sponsor voor gevonden, en Harry van Barneveld of Ingrid Berghmans (ex-topjudoka’s) zouden die mensen begeleiden. Maar het was een half jaar vóór de Spelen al niet meer praktisch te regelen, heeft het BOIC me laten weten. Ik weet nog altijd niet waarom (zucht).

De beslissing van Boonen en Clijsters moet wel snijden voor An Simons en Youri Van Laecke, die zo graag wilden, maar niet mogen vertrekken naar Athene. Hebt u hen al moeten troosten?

VAN DE WALLE: Ja. An Simons, in Sydney nog goed voor brons, moest lijdzaam toezien hoe een andere judoka op het allerlaatste kwalificatietoernooi haar plaats op de ranglijst en haar ticket voor Athene inpalmde. We hebben hemel en aarde bewogen om haar alsnog aan een wild card te helpen, maar we zijn er niet in geslaagd. Omdat haar levensgezel – de kajakker Bob Maesen – wel in de selectie zit, zal de klap bij haar wellicht het hardst aankomen. Youri Van Laecke is een ander geval: die hoort bij de beste schermers van de wereld, maar hij is genekt door internationale selectiecriteria, die vooral de grote landen van de wereld bevoordelen. Ik heb ook met Youri gebeld. Mensen die uit de boot vallen, houden mij namelijk óók sterk bezig. Een delegatieleider moet zich niet enkel om zijn selectie bekommeren, hij moet ook de mensen opvangen, die het niet haalden, maar wel nog een olympische toekomst voor zich hebben. Het is mijn taak om nu al aan de ploeg voor Peking te denken.

Wilt u tegen dan ook eens proberen om een ploeg in de selectie te krijgen? Waarom heeft België sinds de hockeyploeg van 1976 geen vertegenwoordigers meer gehad in de traditionele ploegencompetities op de Olympische Spelen?

VAN DE WALLE: Het hockeyteam is ook heel dicht bij Athene geweest is, maar dat was het enige lichtpunt. Het is niet verwonderlijk: u ziet toch ook hoe moeilijk we het hebben om één zwemmer in de selectie te krijgen? Welke opgave moet het dan niet zijn om tien basketters of twintig voetballers van topniveau te kweken? Bovendien zijn de criteria voor ploegen zwaarder dan voor de individuele competities: nationale ploegen moeten tot de vijf beste teams van Europa behoren om in aanmerking te komen. Dat lukt nog bij de jongens onder de zestien, maar naarmate onze sporters ouder worden, verliezen ze terrein. Ik heb het er ooit met Jan Peeters – de voorzitter van de Belgische Voetbalbond – over gehad, maar die had er ook geen pasklaar antwoord op. Onze jeugd slaagt er kennelijk moeilijk in om de stap van ontspanning naar inspanning te zetten. Er is in de hedendaagse topsport geen enkele ruimte meer voor amateurisme. Ik kon nog de wereldtop halen met drie trainingen per week, ’s avonds na het werk. Wie toen één uur méér trainde dan de anderen, kon meteen het verschil maken. Nu moet een beetje atleet minstens een uur of acht per dag met zijn sport bezig zijn, en vergt zelfs een kleine vooruitgang enorme opofferingen. En niet iedereen kan die opbrengen. (Zucht. )

Misschien vindt u het juist daarom niet zo erg dat er geen voetballers in uw delegatie zitten. Klopt het dat uw kortstondige passage als mentale coach van Sporting Lokeren diepe wonden heeft nagelaten?

VAN DE WALLE: (lacht) Het voetbal is echt een andere wereld voor mij. Bij Lokeren slaagde een aantal van die voetballers er maar niet in om tegen tien uur in voetbalplunje op het trainingsveld te staan. Tien uur, zeg! Die voetballers waren niet gemotiveerd, hè, die keken een hele training lang uit naar het ogenblik waarop ze konden gaan biljarten in de kantine. Met zo’n mentaliteit is het niet verwonderlijk dat het Belgische voetbal een joke is in de rest van de wereld. Maar er is beterschap: Jan Peeters en ik werken hard aan een voetbalploeg voor min 21-jarigen mét de olympische spirit. Misschien hebben we in 2008 toch weer een ploeg in Peking.

Frank Demets

‘Ik wíl me niet elke keer afvragen wat een atleet geslikt zou kunnen hebben.’

‘Eerlijk: ik denk dat we het in Athene béter zullen doen dan in Sydney.’

‘Zelfs een kleine vooruitgang vergt enorme opofferingen. En niet iedereen kan die opbrengen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content