Ze worden makkelijk over het hoofd gezien tussen hun lotgenoten: schrijvers die hun land moesten ontvluchten en hier in Vlaanderen zijn beland. We spraken met vier van hen, over wat het betekent alles te moeten achterlaten en te weten dat je nooit meer terug kunt naar je verleden. ‘Misschien zal ik ooit nog wel in het Nederlands schrijven. Maar ik wil ook mijn identiteit niet verliezen.’

‘Kijk,’ zegt hij terwijl hij zijn wijsvinger voor mijn gezicht houdt, ‘dit heb ik aan Saddam Hoessein te danken.’ De vinger ziet er totaal verhakkeld en gezwollen uit, met een klein krom nageltje op de top. Toen Hazim Kamaledin in de jaren 1970 vriendelijk verzocht werd een ode te schrijven aan de grote leider, weigerde hij dat. Meer zelfs, niet veel later kwam hij met De koning is de koning, een satirisch toneelstuk waarin degene die het eerst op de troon gaat zitten en de mantel omslaat de koning wordt. Het regime kon er niet mee lachen. Hij werd opgepakt, gemarteld en kreeg uiteindelijk zeven keer de doodstraf. Hij vluchtte en woont en werkt al bijna dertig jaar in ons land. Zijn romans worden in heel het Midden-Oosten gelezen en dit jaar was hij genomineerd voor de Arabic Booker Prize. Vorig jaar werd hij uitgeroepen tot beste Arabische toneelschrijver en zijn stukken werden opgevoerd van Canada tot Oekraïne.

In de voetsporen van Kamaledin zijn de afgelopen jaren een heel aantal schrijvers gevolgd, mensen die thuis gevierde journalisten of politici waren, die dagelijks op tv kwamen of door de internationale pers op handen werden gedragen.

‘Het doet pijn’, zegt Fatena Al-Ghorra, ooit nieuwsanker op de Palestijnse tv, maar in 2009 gevlucht voor Hamas. ‘In Gaza was ik iemand. Hier bleek ik opeens een bedelaar. In het asielcentrum moest ik in de rij staan om eten te krijgen. Wanneer ik ging solliciteren, kreeg ik te horen dat ik te slim was en een veel te mooi cv had. Ik heb anderhalf jaar honden uitgelaten. Met alle respect voor mensen die minder gekwalificeerd werk uitvoeren, maar ik heb niet gestudeerd en jarenlang van ’s ochtends tot ’s nachts gewerkt om hier een hond uit te laten.’

Het is een gevoel dat ook bij de Sudanees Alhadi Agabeldour leeft, voormalig leider van het Revolutionary United Movement en dichter wiens werk in het Nederlands, Frans en Russisch is vertaald. ‘In het asielcentrum was ik nummer 17,’ zegt hij, terwijl hij vernederd omlaag kijkt naar het tafelblad, ‘maar ik voelde me een nul.’

Het verhaal van de Syriër Abduallah Maksour is misschien nog wel schrijnender. Tv-journalist met een westerse opleiding, auteur van zeven romans, getrouwd met een Palestijnse universiteitsdocente, een dochtertje van anderhalf en een zoontje onderweg. Op de spaarrekening stond net genoeg om een huis te kopen. En toen brak de oorlog uit. Na 67 dagen en een smak geld te hebben betaald aan mensensmokkelaars belandde hij in Brussel, dat hij kende als de hoofdstad van Europa, de stad ook waar het hoofdkantoor van de Internationale Federatie van Journalisten is gevestigd. Zij zullen me helpen papieren te krijgen, dacht hij, en dat deden ze ook. ‘Ik ben 32, maar soms voel ik me 82’, zucht hij. ‘Zo veel heb ik intussen meegemaakt. Waarom staat de Europese Unie toe dat mensensmokkelaars fortuinen verdienen aan de miserie van oorlogsvluchtelingen? Waarom vraagt ze die vluchtelingen niet om 7500 euro aan de EU te betalen, waarmee ze dan in fatsoenlijk transport en ordentelijke opvang kan voorzien? Want iedereen die ik ontmoette, had betaald, en dat waren de bedragen waarover ik hoorde spreken.’

In zijn recentste boek, dat hij eind dit jaar uitgegeven wil zien in Turkije, vertelt Maksour het verhaal van een Syriër die door het vluchtelingencommissariaat een woning toegewezen krijgt in Ieper. En dat brengt natuurlijk allerhande herinneringen naar boven. Honderd jaar geleden werden daar voor het eerst chemische wapens ingezet. In Damascus werden ze in 2013 nog gebruikt. ‘Mijn verhaal is niet alleen dat van mezelf’ is het eerste wat Maksour zegt wanneer we hem in zijn schamele flat in Kasterlee opzoeken. ‘Het is dat van een groot deel van de mensheid. De voorbije vijf jaar zijn zeker tien miljoen mensen op de vlucht gegaan voor geweld, niet alleen in Syrië, maar ook in Afghanistan, Pakistan, Jordanië, Turkije en nog zo veel andere landen. Ik zie het als mijn taak om hen op bijna journalistieke wijze in mijn romans op te voeren. Daarom was ik zo blij met de Nobelprijs literatuur voor Svetlana Aleksijevitsj vorig jaar. Het was alsof ik zelf gewonnen had.’

Wanneer we in Berchem bij Fatena Al-Ghorra op bezoek gaan – een studio vol kleren, schoenen, sjaals en juwelen – horen we iets soortgelijks. Maar toch met enig voorbehoud. Dat je het verhaal van je medemens moet brengen, daar is ze het mee eens, maar voor haar staat dat verhaal niet in, maar juist boven de actualiteit. ‘Het valt me op dat iedereen van een Palestijnse dichteres verwacht dat ze over haar land en de Palestijnse kwestie zal schrijven’, zegt ze. ‘Ik heb dat nooit gedaan. Poëzie moet niet te veel over het particuliere gaan. Ze is gericht op het hogere. Poëzie voordragen is iets heiligs voor mij, zoals de Bijbel of de Koran lezen. De Palestijnen zullen ooit weer een eigen land hebben. Dat is een kwestie van tijd. Poëzie overstijgt dat tijdelijke. Ik wil schrijven over wat het betekent een mens te zijn, want mensen zijn belangrijker dan landen.’

De Sudanees Alhadi Agabeldour, die in een opvanghuis in Sint-Lambrechts-Woluwe woont en daarom liever bij zijn vriend Hazim Kamaledin in Antwerpen wordt geïnterviewd, sluit zich daarbij aan. ‘Sudan is mijn geboorteland,’ zegt hij, ‘maar in mijn geest is het veel groter geworden dan het afgebeeld staat op de kaart. Mijn land is het land dat me waardigheid schenkt en me het gevoel geeft een mens te zijn. Ik schrijf overal, in Sudan, België, Saudi-Arabië of Amerika. En ook al schrijf ik in het Arabisch, toch heb ik het gevoel dat ik dat voor alle mensen doe. Taal is niet belangrijk. Zolang je het over universele waarden hebt en over universeel herkenbare situaties, ben je goed bezig. We leven allemaal in dezelfde global village.’

‘Juist’, reageert Kamaledin, terwijl hij nog met de koffie in de weer is. Zijn flat staat vol boeken. Op een klein tafeltje ligt zijn eigen werk. ‘Ik schrijf Arabisch, Nederlands en Engels. Voor ik Engels en Nederlands ging studeren vreesde ik dat de kennis van mijn Arabisch erbij zou inschieten omdat die taal zou moeten concurreren met de andere twee. Maar het tegendeel gebeurde: mijn Arabisch werd er rijker door. Ik merkte dat de Nederlandse zinsstructuur me hielp bij het lezen van oude Arabische dichters. Zij gebruikten bepaalde stijlfiguren die het Nederlands ook kent. Toen zag ik dat Engelsen, en nog meer Amerikanen heel veel schuttingtaal gebruiken. Wanneer ik nadien Arabisch las, vond ik het zo’n beleefde, gepolijste taal, heel deftig en eng. Dat is geen beleefdheid meer, begon ik in te zien, dat is een systeem van taboes. Het klassieke literaire Arabisch is een elitaire taal die ver verwijderd is van het dagelijks taalgebruik. Wanneer ik nu Arabisch schrijf, probeer ik die dagelijkse taal te gebruiken. Door in contact te komen met andere talen is mijn Arabisch dus juist rijker geworden.’

Sleutel van de taal

‘Iedere taal heeft zijn sleutel’, glimlacht Maksour wanneer we hem Kamaledins opmerking voorleggen. ‘Ik heb lang gezocht naar die van het Nederlands, maar ik denk dat ik hem heb gevonden. Tijdens de lessen Nederlands leerde ik hoe je iets op een vriendelijke manier kunt afwijzen: door “liever niet” te gebruiken. We moesten voorbeeldzinnen maken. De lerares stelde dan een vraag en wij moesten antwoorden. “Zou je me dat pak papier kunnen brengen?” vroeg ze. En ik antwoordde: “Liever niet, maar voor jouw mooie ogen zal ik het toch doen.” “Waar haal je dat vandaan?” vroeg ze en ik bekende dat het Arabisch was. Ik begin steeds duidelijker het verschil tussen die twee te zien. Dus misschien zal ik ooit nog wel in het Nederlands schrijven. Maar ik wil ook mijn identiteit niet verliezen natuurlijk. Ik probeer nu voor mijn kinderen korte verhaaltjes te schrijven in het Nederlands. Zo heb ik in feite ook Arabisch leren schrijven, door als kind varianten te verzinnen op bestaande kinderverhalen.’

‘Ik herken wat Hazim zegt helemaal’, reageert Al-Ghorra in Berchem. ‘Vroeger gebruikte ik een zware, niet-alledaagse woordenschat. Ik probeerde me in te schrijven in een oude, Arabische traditie. Dat is veranderd. Ik ben directer en duidelijker gaan schrijven. En mijn beeldspraak is ook veranderd. Wanneer je in Gaza woont en iedere dag geconfronteerd wordt met geweld en dood, kruipt dat je poëzie binnen, of je dat nu wilt of niet. Ik had daar het gevoel dat ik ieder moment kon sterven, waardoor het leven juist extreem veel waarde kreeg. Zelfs nu, na zeven jaar, schiet ik ’s nachts nog wakker omdat ik bang ben vermoord te zullen worden. Toen ik daar woonde, had ik er geen last van. Ik had gewoon geen tijd om me zorgen te maken. Ik ben hier een ander mens geworden. Soms heb ik het gevoel dat ik hier stilletjes aan het sterven ben.’

‘Ook ik heb hier kennisgemaakt met een andere manier van denken en leven’, aldus Maksour. ‘In Syrië had ik regelmatig contact met Europeanen die daar al lang woonden, soms wel twintig jaar, en het viel mij op dat zij nog Arabischer waren dan wij. Zo wil ik niet worden. Ik wil een goede Arabier zijn hier in Vlaanderen. Ik wil geen Europeaan worden. Mijn kinderen zullen dat hopelijk ooit zijn, maar ik niet.’

‘Maar erkenning zal hij daar niet voor krijgen’, lacht Kamaledin bitter wanneer we hem Maksours woorden voorleggen. ‘Ik woon hier bijna dertig jaar, maar het is wel in Arabië dat mijn toneelstukken en boeken succes hebben. Ik ben hier geen internationaal gewaardeerde schrijver, maar een vreemdeling die in Vlaanderen woont. Al lijkt er iets te veranderen. Uitgeverij Polis gaat in de herfst mijn recentste roman publiceren. Polis is geen migrantenuitgeverij die alleen het werk van vreemdelingen publiceert, maar wel een algemene, Vlaamse uitgeverij. Voor mij is dat een hele stap vooruit, voorbij multiculturaliteit en culturele diversiteit.’

Aan de overkant van de tafel zit Agabeldour heftig te knikken: ‘Wanneer ik een tekst instuur, reageert men steeds enthousiast. Tot ze mijn naam zien. Dan vragen ze steevast wat mijn job is. Wanneer ik dan zeg dat ik die niet heb en in de vluchtelingenopvang zit, stokt het gesprek. Ik heb meegedaan aan internationale poëziefestivals in Brussel en Parijs, waar dichters van over de hele wereld aanwezig waren. Daar was het niet belangrijk of ik werkte of niet.’

‘Wanneer je mensen de ruimte niet gunt om zichzelf te ontplooien, sluiten ze zich op in zichzelf, en dat is gevaarlijk’, gaat Kamaledin verder. ‘Bij veel geëmigreerde schrijvers merk ik dat ze hun eigen stijl overboord gooien en zich proberen aan te passen. Zij plooien zich naar een subtiele censuur die zegt dat ik blank moet worden om erkenning te krijgen. We moeten ons nog steeds blank schminken om aanvaard te worden.’

Mohammed-cartoons

‘Iedere maatschappij heeft haar regels die je niet mag overtreden’, horen we in Kasterlee van Maksour. ‘In Syrië was er een duidelijke lijn. Je schreef niet over hetgeen erachter lag. Je dacht er zelfs niet over na. En dan bedoel ik niet alleen politiek, maar ook religieus en sociaal. Interreligieuze huwelijken waren bijvoorbeeld niet mogelijk, en over vrijheid werd niet gesproken. Wanneer je één jaar oud was, leerde je in Syrië spreken. En wanneer je vijf jaar was, leerde je zwijgen, voor de rest van je leven. In het Westen bestaat een dergelijke lijn ook. Alleen ben ik hier nog niet lang genoeg om ze te kennen.’

Waar deze lijn ergens zou kunnen liggen, brengt ons bijna automatisch bij Charlie Hebdo en welke positie men tegenover de cartoons in dat blad dient aan te nemen. Kamaledin is wat dat betreft een buitenbeentje. Hij verdedigt het liberale, westerse standpunt dat alles mogelijk moet zijn: ‘Ik geloof in democratie en vind dat iedereen kritiek mag geven op alles, dus ook op het christendom en de islam. Dat de Turkse president Erdogan niet gelukkig is met de karikaturen die van hem gemaakt worden begrijp ik, en dat Filip Dewinter kwaad wordt wanneer men met hem de spot drijft, begrijp ik ook. Ik zou dat ook niet grappig vinden. Maar moeten we die karikaturen daarom verbieden? Natuurlijk niet. Tien jaar geleden lokte een affiche voor het KVS-toneelstuk Onze Lieve Vrouw van Vlaanderen, waarop een Maria met ontblote borsten te zien was, een storm van protest uit. Dezelfde mensen die toen vonden dat er geen vuiltje aan de lucht was met die affiche zijn nu tegen de cartoons van Charlie Hebdo omdat die een bevolkingsgroep zouden viseren. Waarom is Maria niet representatief voor een bevolkingsgroep en Mohammed wel?’

Agabeldour zet een bedenkelijk gezicht op: ‘We leven inderdaad in een open democratisch systeem dat vrijheid van meningsuiting garandeert. Zo zit de Europese cultuur nu eenmaal in elkaar. Wat mij tegensteekt, is dat die cartoons niet veel meer zijn dan provocatie, om te zien hoe wij moslims reageren.’

En dat is precies wat ook de Syriër Maksour al had opgemerkt: ‘Vorig jaar was ik in Brussel op een internationale conferentie voor journalisten. Om de slachtoffers van Charlie Hebdo te eren was er een tentoonstelling met cartoons uit het blad. Ik werd door iemand aangeklampt die zag dat ik Arabisch was en die me meenam naar de tentoonstelling alleen om mijn reactie te zien. Iedereen mag zeggen of tekenen wat hij of zij wil, maar wat brengt een Charlie Hebdo-cartoon van de profeet Mohammed ons bij? Niets. Ze zouden beter schrijven over wat er in Syrië of Irak gebeurt.’

Al-Ghorra sluit zich volkomen aan bij die stelling. ‘Er wordt constant gesproken over de positie van de vrouw binnen de islam’, zegt ze. ‘Die zou vrouwonvriendelijk zijn. Zijn jullie nooit in Antwerpen geweest en hebben jullie geen chassidische vrouwen gezien? Ik voel medelijden wanneer ik hen zie lopen in hun privéschoolpakjes. En waarom zwijgt men als vermoord over het feit dat in Israël steeds meer vrouwen een boerka of nikab dragen? Omdat je antisemitisch bent als je daar iets over zegt, maar over moslims mag je alles beweren, en die moeten dat maar verdragen. In de echte islam misprijst men de vrouw helemaal niet. Zij heeft de positie van een heilige. Charlie Hebdo is net zo erg als de IS in mijn ogen. Op hun manier creëren zij ook terroristen en vergroten zij de haat in deze wereld.’

Kleine Vlamingetjes

Geen van de hier opgevoerde schrijvers is naar België gekomen uit vrije wil. Ze zijn vluchtelingen die wegens hun ideeën en woorden vervolgd werden in eigen land en die hier een tweede thuis gevonden hebben, al hebben ze het soms nog moeilijk met die vaststelling. In Antwerpen slaat de sfeer rond de tafel om wanneer dit ter sprake komt. ‘Ik heb het aanbod gekregen om terug te gaan naar Sudan en een ministerpost op te pakken binnen de huidige regering’, aldus Agabeldour. ‘In tegenstelling tot vele anderen weiger ik dat, ook al betekent dit dat mijn familie onderdrukt wordt en mijn broer geen werk vindt.’

Kamaledin begrijpt wat zijn vriend bedoelt. ‘Mijn vader is ooit naar het stadhuis getrokken met het verzoek mij uit het bevolkingsregister te schrappen. Het was zijn manier om te overleven’, reageert hij. Hazim Kamaledin is een schuilnaam die hij aannam nadat de Iraakse geheime politie twee aanslagen op hem had gepleegd. Aangezien hij net zo goed tegen het regime van Saddam was als tegen de huidige, door de Amerikanen opgezette regering, mag hij het land nog steeds niet binnen. ‘Toen mijn moeder in 2007 stierf, kon ik niet op haar begrafenis zijn’, zegt hij. ‘Ik heb de plechtigheid gevolgd op de gsm van mijn schoonbroer. In de Iraakse pers stond niets over mijn nominatie voor de Arabische Booker Prize, en toen ik uitgeroepen werd tot beste theaterschrijver van 2014 weigerde de Iraakse delegatie de ceremoniezaal zelfs binnen te gaan.’

‘Zodra je je land verlaat, ben je weg en kun je niet meer terug’, zegt Al-Ghorra, ‘Het Gaza van toen bestaat niet meer. Ik ben veranderd in die zeven jaar, en zij die daar wonen ook. Ik zal altijd een leegte meedragen diep in mij.’ En ook voor Maksour is Syrië een gepasseerd station. ‘Mijn kinderen gaan hier naar school’, zegt hij. Zij leren Nederlands en mijn vrouw en ik spreken Engels met hen. Wij willen dat zij kleine Vlamingetjes worden. Wat zouden zij in Syrië moeten gaan doen? Opnieuw van nul herbeginnen?’

Met dank aan Annelies Verbeke, Joke van Leeuwen en PEN Vlaanderen.

DOOR MARNIX VERPLANCKE, FOTOS SASKIA VANDERSTICHELE

‘Ik woon hier bijna dertig jaar, maar het is wel in Arabië dat mijn toneelstukken en boeken succes hebben.’

Hazim Kamaledin

‘Soms heb ik het gevoel dat ik hier stilletjes aan het sterven ben.’

Fatena Al-Ghorra

‘Als je één jaar oud bent, leer je in Syrië spreken. Als je vijf jaar wordt, leer je zwijgen, voor de rest van je leven.’

Abduallah Maksour

‘Wanneer ik hier een tekst instuur, reageert men altijd enthousiast. Tot ze mijn naam zien.’

Alhadi Agabeldour

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content