Veertig jaar geleden begon de meest legendarische zomer van de vorige eeuw: nooit was het heter op het oude continent dan toen. Op het einde van die zomer werd Knack-journalist Stijn Tormans geboren. Het is de titel van zijn nieuwe boek.

Elke keer als ik ergens mijn bouwjaar moest opschrijven, begonnen mensen over die ene zomer die ze nooit vergeten waren. Toen het zo warm was dat zelfs de alcohol uit de wijn verdampte en het oude continent aan collectieve zinsverbijstering leed.

Ze vertelden me over het dorp Mere, dat geel geschilderd was omdat Lucien Van Impe de Tour De France gewonnen had.

Over Hugo Claus en Sylvia Kristel, die met een Vespa door de straten van Parijs reden.

Over Julien Schoenaerts ook, die om drie uur ’s nachts op een tafel van het Conscienceplein klom. Om daar, als de hitte eindelijk wat te harden was, onaangekondigd De apologie van Socrates te declameren.

Of over die ene pindaboer, die president van Amerika wilde worden en aan de hemel beloofd had: ‘Ik zal nooit liegen.’

De zomer van 1976 was de zomer waarin iedereen jong en naakt was. Alles kon, in kleur dan nog, en de hitte leek nooit meer weg te gaan. Alleen in de bioscoop was het koud. Daar draaiden ze Verbrande brug van Guido Henderickx en Taxi Driver van Martin Scorsese.

In de charts stond de lp Desire van Bob Dylan op één. Met als laatste nummer Sara, een ongegeneerde liefdesverklaring aan Sara Lownds. De vrouw voor wie hij in het Chelsea Hotel Sad Eyed Lady of the Lowlands geschreven had. Nadat ze witte rum gedronken hadden in een Portugese bar op het marktplein van Savanna-la-Mar.

Beautiful lady, so dear to my heart.

How did I meet you? I don’t know

A messenger sent me in a tropical storm

Jaloers verzamelde ik die herinneringen in een grote map waarop ik schreef: ‘De zomer van 1976’. Alsof ik erbij was, die zomer zelf meegemaakt had.

Later zocht ik naar de beelden van de herinneringen, in kranten en tv-archieven. Gek genoeg hadden die een heel andere zomer onthouden. In de zomer van 1976 waren Bob Dylan en Sara Lownds in een bittere vechtscheiding verwikkeld. En ook de rest van Europa zag af: de heide stond in brand. Miljoenen kevers vielen aan. De internationale trein Amsterdam-Parijs ontspoorde, terwijl de economie begon te sputteren. Zelfs De Standaard ging failliet. Voor de camera’s zei journalist Louis De Lentdecker: ‘Ik voel me zoals iemand die na dertig jaar samenleven in één keer zijn vrouw, zijn kinderen, zijn alles verliest. Iemand die voortdurend herhaalt: “Het kan niet, het kan niet…”‘

Er zaten tranen in Louis’ ooghoeken. Op andere vormen van waterverspilling stond er in die dagen een gevangenisstraf. En in de cellen zelf brak de revolutie uit. Die zomer smeekte zelfs de paus om regen.

Na een maandenlange droogte, alleen onderbroken door de traditionele drache nationale op 21 juli, begon het op de voorlaatste dag van augustus te regenen. Mensen liepen die ochtend naar buiten en staken hun armen in de lucht. Het gejuich verstomde even snel weer. Hugo Claus schreef die dag in Parijs: ‘Het is herfst en het regent en of het triest is, weet ik niet […]’

Hij vertrok weer naar Gent. Zonder Sylvia Kristel. Hun amour fou was voorbij. In Winterland speelde Bob Dylan ‘The Last Waltz’. Hij zong ‘Sara’ niet en heeft het daarna ook nooit meer gezongen. In de coulissen keek een andere vrouw toe.

Het waren bewogen maanden. Mao stierf, Jimmy Carter werd president van Amerika en Fidel Castro van Cuba. In Brussel werd de metro geopend. En in de rest van het land werd betoogd tegen de kabeldistributie en voor de antenne.

De wereld draaide goed door, in die dagen. Toch heeft nog nooit iemand me aangesproken over ‘de legendarische herfst van 1976’. Alleen de zon van de zomer, die was niemand vergeten.

In een oud krantenartikel las ik de story van Amanda en Marceau Van de Putte. Ze woonden in het laatste huis van de Zandstraat. Al jaren hoorden ze rond zich alleen maar het geluid van de sloophamer, maar ze weigerden te capituleren. Amanda was er ziek van geworden. Ze wilde zelfs niet meer naar buiten kijken, was allergisch geworden voor het licht.

Marceau vertelde haar hoe de stad er nu uitzag. Er liepen mensen rond met een hoofddoek, die vreemde talen spraken. De stad leek in niets meer op die waar zij zich ooit gelukkig waanden, het Brussel van de hete zomer van 1947.

De zomer van 1976 had nochtans hun zomer moeten worden: ze waren veertig jaar getrouwd en hadden van de koning een felicitatiebrief gekregen. Maar op hun feest was niemand komen opdagen. Om de leegte te vullen, had Amanda dan maar een paar keer de brief van de koning voorgelezen. Toch bleef Marceau haar de mooiste vrouw van de wereld vinden. Ook al leefden ze op de tast en voelde hij alleen maar rimpels. Elke ochtend ging hij tussen de scherven van de Noordwijk op zoek naar een nieuw huis, voor haar. Elke avond kwam hij teleurgesteld thuis.

Over die vergeten mensen wilde ik schrijven. Omdat hun levensgeschiedenissen me meer vertelden over hoe de wereld veranderd was dan die grote mediakoppen.

Ik kwam ze overal tegen: op de nazit van een filmavond of op de laatste bus. Ik achtervolgde ze, stalkte ze soms jaren aan een stuk. Eén ding deelden ze: ze hadden allemaal hun tropische storm meegemaakt. Hun zomer van 1976, ook al klopte het jaartal niet altijd. Voor sommigen was die zomer a season in hell. Voor anderen was het een zoete herinnering.

Ik was niet alleen in hun zomer van 1976 geïnteresseerd, maar ook in het vervolg. Toen het weer was beginnen te regenen. Ik wilde weten wat er gebeurd was met de pornoactrice van Verbrande brug, toen iedereen uitgekeken was op haar borsten. Met de eerste komiek van het land, toen zijn publiek niet meer lachte.

Het zijn allemaal archetypes van een wereld die op het punt staat te verdwijnen. Of al lang verdwenen is. Het België van de houten chambrettes en de seksbioscopen, van de kruiers en de kerkdieven.

Soms is het goed dat dat land verzopen is. Niets is zo irritant als misplaatste nostalgie. Die zomer van 1976 was een rotzomer, er was zelfs geen water.

Soms schreef ik uit verontwaardiging, geloofde ik in de kracht van herinneringen. Ik koos schaamteloos partij. Of dat nu voor een schelpenwinkel was die te mooi bleek of een vluchteling die niemand kende: ik wilde hun munitie geven, een postume stem.

Onderweg, tijdens een van mijn zwerftochten, botste ik op een foto van de Nederlandse fotograaf Ed van der Elsken. Een meisje in een café in Parijs. Ik plakte haar foto op mijn map. Weer klopte het jaartal niet: de opname is niet gemaakt in de zomer van 1976, maar op een koude winterdag in 1952. Toch verbeeldde geen enkele foto die zomer zo goed. Soms haatte ik de foto, soms wilde ik erin kruipen. Wilde ik dat het een deel van mijn leven was.

Ik ging op zoek naar het meisje van de foto.

En naar het meisje dat de foto afgedrukt had. Ik heb haar ook gevonden. Ze was 102. Had zo veel goede zomers meegemaakt, zo veel ellendige ook. Toen we door de beelden van haar leven bladerden, een boek vol stiltes en wereldoorlogen, zei ik: ‘Je bent de geschiedenis.’

Ze schudde het hoofd en citeerde Pasolini. ‘Ook al weiger je deel te nemen aan de geschiedenis, de geschiedenis neemt deel aan jouw leven.’

Stijn Tormans, De zomer van 1976, met foto’s van Saskia Vanderstichele, Uitgeverij Polis, 262 blz., 19,95 euro. Boekvoorstelling op 02/05 om 20 uur in De Roma, Borgerhout.

DOOR STIJN TORMANS, FOTO SASKIA VANDERSTICHELE

‘Over die vergeten mensen wilde ik schrijven. Omdat hun levensgeschiedenissen me vaak meer vertelden over hoe de wereld veranderd was dan grote mediakoppen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content