Walter Pauli over Pelé, een zwarte parel in een witte wereld

Pelé viert met Mexicaanse sombrero op, nadat hij voor de derde keer de FIFA wereldbeker wint in 1970.
Walter Pauli

Voetballegende Pelé is gestorven, op zijn 82e. Of de Braziliaanse drievoudige wereldkampioen nu echt de grootste voetballer aller tijden is of niet, doet er eigenlijk niet toe. Pelé blijft de beste.

‘Toen Pelé dertien was, vond Waldemar de Brito, oud-speler van Flamengo en trainer van Bauru, dat hij toen al de beste voetballer van de wereld was. Wat hem verbijsterde, was dat Pelé op die leeftijd alles kon, maar zich beperkte tot het hoogst noodzakelijke.’ Het citaat is van August Willemsen in De goddelijke kanarie, mogelijk het beste boek over het Braziliaanse voetbal in het Nederlands, maar de zinnen hadden geschreven kunnen zijn door een Latijns-Amerikaanse literaire grootheid als Gabriel García Márquez. Het lijkt de aanzet tot een magisch realistisch verhaal, en het is ook het begin van een levensloop die de wetten van het mogelijke en het haalbare tart.

Pelé werd op 23 oktober 1940 geboren in Três Corações, een stadje in de rijke landbouw- en mijnstaat Minas Gerais. Zijn vader João do Nascimento –bijgenaamd Dondinho – had zelf gespeeld bij Fluminense en Atlético Mineiro, tot een blessure hem al vroeg deed stoppen. Dondinho zette zijn eigen ambitie over op zijn overgetalenteerde zoon.

Al op zijn twaalfde, zo schreef een biograaf, kon Pelé ‘de lessen van zijn vader in de praktijk brengen, in de eerste plaats eenvoudig spelen, zonder poespas – een van de moeilijkste dingen in een land waar iedereen verzot is op show’. Máár: ‘Eenvoudig spelen hield wel in dat je alles moest kunnen, voor wanneer het nodig was: met twee benen schieten, achter het standbeen om schieten, scoren met een bicicleta, de bal op de wreef van de voet stilhouden, de tegenstander verschalken met een boogbal, met een een-tweetje, schijnbewegingen maken en passeren, demarreren, koppen uit alle standen, de bal doodmaken met de borst, de dijen, de voeten, vol met de wreef schieten of een haarfijn geplaatst zacht rollertje geven, met effect schieten, passes over korte of lange afstand geven, vrije schoppen nemen, overstapjes maken.’ Meer moet het niet zijn. Het duurde niet lang of speciaal voor Pelé vulden voetbalstadions zich met dichte drommen… vergeet ‘supporters’, noem het liever ‘kijklustigen’. Pelé speelde oogstrelend voetbal dat hij op de meest onverwachte momenten –maar wel voortdurend – pimpte met huzarenstukjes: drie verdedigers in de wind zetten, en dan nog eens de keeper, als het even kon allemaal in het strafschopgebied. Wie op YouTube ‘Pelé’ intikt, is uren zoet.

Onaardse schoonheid

Maar omdat opperste schoonheid zich het liefst manifesteert in eenvoud, moeten we toch op zoek naar de WK-finale van 1970 in Mexico, tussen Brazilië en Italië. De wedstrijd werd gespeeld in het legendarische en tot de nok toe gevulde Aztekenstadion (toen betekende dat: meer dan 100.000 toeschouwers. Vraag het juiste aantal niet, want natuurlijk hadden ettelijke duizenden geen ticket). Spoiler alert: Brazilië nam met 4-1 de maat van de Azzurri, en nochtans had ook Italië een van de beste elftallen aller tijden opgesteld. Pelé scoorde de eerste treffer en gaf aan zijn ploegmaat en vriend Carlos Alberto de assist voor het laatste doelpunt. Alleen die pass is de eenvoud zelf, en is juist daarom van een welhaast onaardse schoonheid. Pelé krijgt de bal na een uitgesponnen actie die begint op de eigen helft en waarbij hijzelf en legendarische ploegmaats als Gerson, Clodoaldo, Jairzinho en Rivelino de Italianen doldraaien. Pelé houdt de bal aan de voet, en geeft die dan naar rechts, het niemandsland in – zo lijkt het toch. Het is een bal die gespeeld lijkt op een biljarttapijt of een golfbaan: een stevig begin, tot die een seconde later al in snelheid afneemt en plots wonderlijk stil lijkt te vallen, op de centimeter precies voor de voet van de aanstormende Carlos Alberto. Pelé had niet eens echt gekeken, hij voelde – hij wíst – wat er zou gebeuren. Eén pass, tien meter, zo precies, zo belangrijk ook want Carlos Alberto ramde de bal voorbij doelman Ricco Albertosi: 4-1, het moment waarop alle Brazilianen en de hele wereld met 100 procent zekerheid beseften dat Italië onmogelijk kon terugkomen en de wereldbeker voor Brazilië was. Voor de derde keer in vier tornooien. Vier tornooien met steeds dezelfde speler in het Braziliaanse shirt: Pelé.

Het Santos FC-team in 1962.

Vóór Pelé kon Brazilië nooit een WK winnen. Ná Pelé prijkten drie sterren op de gele shirts van het Braziliaanse elftal. Na de bekeruitreiking die volgde op de bewuste finale in Mexico droeg Pelé overigens helemaal geen shirt meer. Het volk stormde het veld op – zo ging dat toen – en ineens werd Pelé op de schouders gehesen, met ontbloot bovenlijf – zijn truitje was hem in tientallen stukken van het lijf gerukt – en met een gigantische sombrero op het hoofd. Dat iconische beeld vertelde dat het voorgoed voorbij was met de westerse heerschappij.

Geschiedvervalsing

Voluit heette Pelé Edson Arantes do Nascimento. ‘En spreek die naam nu eens goed uit’, hield August Willemsen voor: ‘Met de klemtoon op de laatste e als de è van bèh van een blatend schaap’. Als profvoetballer speelde hij van 1956 tot 1974, en in die jaren kende hij maar twee clubs: Santos (de ploeg van de havenstad van São Paulo) en New York Cosmos. En er was dus natuurlijk nog de Seleção, de ‘Selectie’, de nationale ploeg van Brazilië. Zijn ploeg van zijn Brazilië.

Na het jongste WK voetbal in Qatar laaide alweer de discussie op over wie nu eigenlijk de ‘GOAT’ is, the greatest of all time. Dan gaat het al een jaar of tien over de Portugees Cristiano Ronaldo of de Argentijn Lionel Messi. Ronaldo was jarenlang de ster van Sporting Lissabon, Manchester United, Real Madrid en Juventus. Hij werd met Portugal Europees Kampioen, won vier keer de Champions League en vijf keer de Ballon d’Or als beste speler ter wereld. Messi won met Barcelona en Paris Saint-Germain ook vier keer de Champions League, won onlangs met Argentinië de Wereldbeker en is zevenvoudig winnaar van de Ballon d’Or.

Omdat ‘aller tijden’-trofeeën altijd toegekend worden vanuit het perspectief van het heden kent men Messi die titel toe, zeker sinds zijn WK-zege in Qatar. Terwijl het eigenlijk onzinnige titels zijn. Messi en Cristiano Ronaldo scoorden ruim 800 keer, voor hun club en hun nationale ploeg samengeteld, en zelfs over die cijfers bestaat in deze hyperstatistische tijden onzekerheid. Pelé scoorde ‘officieel’ meer dan 1200 doelpunten, maar slechts goed de helft daarvan wordt vandaag nog erkend, ook al omdat een aantal competities waarvoor hij speelde niet meer meegerekend worden. Het voetbal van Pelé is krek dezelfde sport als vandaag, maar werd wel gespeeld volgens andere wetmatigheden. Het is niet eenvoudig, zelfs bijna onmogelijk om Pelé te vergelijken met voetballers van vandaag. Vandaag speelt bijna elke goede Braziliaan in Europa (22 van de 26 spelers van de Braziliaanse selectie in Qatar), in Pelés gloriejaren deed geen enkele dat. Op het WK na was er amper een ernstige internationale competitie. Dus speelde hij voor véél geld zogenaamde ‘vriendschappelijke wedstrijden’, zowel voor Santos als voor Brazilië. Destijds waren dat bijzonder prestigieuze duels. Voor de streepjestrekkers van vandaag tellen ze niet mee. Of hoe sportstatistici voortdurend de geschiedenis van de sport vervalsen, en dat haast altijd in het voordeel van de tegenwoordige tijd.

Kinderen van de jaren veertig

In Pelés tijd speelden Brazilianen driekwart van hun tijd in Brazilië, een reusachtig land dat met de vervoersmogelijkheden van toen zelfs te groot was voor één fatsoenlijke landelijke competitie. Er werd dus maar per deelstaat gespeeld, en gelukkig voor Pelé speelde hij in de grootste, de beste, de meest aansprekende liga: die van São Paulo, een van de grootste steden en mogelijk de meest uitgebreide agglomeratie ter wereld. Met Santos Futebol Clube (Santos FC) werd hij elf keer kampioen, en nog eens zes keer ‘Braziliaans’ kampioen (een nationale nacompetitie), won hij drie keer de Copa Libertadores (de Latijns-Amerikaanse Champions League), twee keer de Wereldbeker voor Clubs. Zeven keer de Ballon d’Or – plus nog een klad (inter)nationale bekers met allerlei ronkende titels. En dan zijn er natuurlijk de drie Wereldbekers voetbal die Brazilië won met slechts één speler in elke selectie: Pelé dus. Het is nog altijd een record.

Juist omdat tijden zo veel verschillen, is het haast onmogelijk om ‘de beste aller tijden’ aan te duiden. Cijfers tellen mee – Pelé heeft hoe dan ook minstens 1279 gedocumenteerde treffers (in 1363 wedstijden) voor altijd op zijn teller staan – maar impact is ook niet te onderschatten. Dat geldt trouwens niet alleen voor Pelé, maar ook voor andere grootheden. Tussen 1966 en 1977 speelde Johan Cruijff (1947-2016) niet eens vijftig keer voor Oranje, zelfs voor die tijd is dat geen indrukwekkend cijfer. Maar Cruijff verpersoonlijkte wel het Nederlandse totaalvoetbal waarmee Ajax drie keer op rij de toenmalige Champions League won en Oranje in 1974 zilver behaalde op het WK. Een heel tornooi lang was het de smaakmaker, en het versloeg Brazilië (toen voor het eerst sinds 1974 zónder Pelé) met 2-0 in een ware veldslag. De doelpunten van Johan Cruijff en Johan Neeskens waren briljant, het spel was niet om aan te zien – zonder Pelé lieten zelfs de Brazilianen zich verleiden tot een ordinaire pot gestamp. Verdediger Luis Perreira schopte Neeskens zo hoog dat die laatste ‘de vliegende Hollander’ werd genoemd.

Dat WK werd gewonnen door het Duitsland van Franz Beckenbauer (°1945). Nog zo’n legende wiens impact nauwelijks in cijfers te vatten is. Toen Beckenbauer in 1964 in het eerste elftal van Bayern München werd gedropt, was die ploeg slechts het tweede elftal van die stad (na het oppermachtige TSV München) en speelde Bayern in de twééde klasse. Toen Beckenbauer een kwarteeuw later München verliet voor New York Cosmos en Hamburg SV was de club niet alleen gepromoveerd naar de eerste Bundesliga, maar had Bayern vier West-Duitse landstitels, drie West-Duitse bekers en vier Europese bekers op zijn palmares. De West-Duitse Mannschaft – gebouwd rond een kern van Bayern-spelers, aangevuld met de concurrenten van Borussia Mönchengladbach – was Europees (1972) en Wereldkampioen (1974) geworden, en had intussen in 1966 (tegen Engeland) en in 1976 (tegen Tsjechoslowakije) finales verloren. Met de persoon Beckenbauer begon pas de mythe, zo treffend verwoord door Gary Lineker, dat ‘voetbal een eenvoudig spel is: 22 mannen lopen gedurende 90 minuten achter een bal aan en op het einde winnen de Duitsers.’

Ja, Messi en Cristiano Ronaldo zijn uitzonderlijke spelers met een overweldigende erelijst, voor henzelf en voor hun teams. Maar zij hebben hun tijd meegemaakt maar niet gevormd, niet in een andere richting gestuwd. Cruijff deed dat, Beckenbauer zeker, en ook Pelé.

Wellicht is het geen toeval dat deze drie iconische wereldspelers allemaal overlappende tijdgenoten waren – Pelé de oudste, Cruijff de jongste, maar alle drie kinderen van de jaren veertig. Pelé bepaalde de trend: de overgang van het zwart-witspel, eigenlijk professioneel gerund amateurisme, naar het moderne voetbal. De topsport zoals we die nu kennen, met de alomtegenwoordige televisie en het grote geld. (Intrigerende vaststelling: ook in andere sporten manifesteerden zich in diezelfde jaren 1960-1970 the best of all time: Eddy Merckx in het wielrennen. Muhammad Ali in het boksen. Zelfs Bobby Fischer in het schaken. En telkens bloeiden de carrières die begonnen in de golden sixties helemaal open in de zo poppy jaren zeventig. Dan kwam de treurnis, en het verval.)

Films van Brigitte Bardot

Het orgelpunt van het onweerstaanbare decennium van de jaren zestig was natuurlijk het WK voetbal in Mexico 1970. Het was Pelés laatste grote tornooi, en mogelijk zijn beste. Het was het eerste WK dat in kleur werd uitgezonden, en Adidas pakte uit met de eerste moderne bal, de Telstar – het iconische ding met zwarte vijfhoeken en witte zeshoeken. Naar hedendaagse normen was het een zwaar en onhandelbaar stuk leer. Voor Pelé was het een laat geschenk uit de hemel. Op zijn 30e was hij voor veel Europese kenners al afgeschreven, een naam uit een verleden. Pelé was er immers al ontzettend vroeg bij geweest. Wijlen Jan Wauters, een van de beste sportjournalisten die Vlaanderen heeft gekend, placht te zeggen: ‘Echt talent kan niet wachten. Talent is ongeduldig en manifesteert zich vroeg.’ In de Belgische context: Paul Van Himst (°1943), nog altijd de enige viervoudige Gouden Schoen, debuteerde in 1959 op zijn zestiende in het eerste elftal van Anderlecht, op zijn zeventiende bij de Rode Duivels, het jaar waarin hij ook zijn eerste Gouden Schoen won. Een van de bijnamen van Paul Van Himst was ‘le Pelé blanc’, de blanke Pelé.

Pelé was vijftien – vijftien! – toen hij zijn eerste profcontract tekende voor Santos. Tijdgenoten noteerden: ‘Pelé was een kind. Hij mocht niet eens naar films van Brigitte Bardot.’ Bij zijn eerste wedstrijd tegen Corinthians de Santo André scoorde hij wel al zijn eerste doelpunt: Santos won prompt met 7-1, het begin van de bloeiperiode van die club, want met Pelé in de rangen werd Santos in geen tijd een van de beste voetbalploegen ter wereld. Net als Real Madrid speelde Santos helemaal in het wit, de kleur van teams die als het ware van nature zo goed zijn dat ze zonder clubkleuren kunnen (in de gloriejaren van Paul Van Himst en Rob Rensenbrink speelde ook Anderlecht helemaal in het wit). Op zijn 17e speelde hij voor de nationale ploeg. Dat jaar kreeg hij van de gezaghebbende voetbalchroniqueur Nelson Rodrigues de bijnaam rei, ‘koning’: ‘Ik, over de veertig, kan al nauwelijks meer geloven dat iemand ooit zeventien is. En daar komt me dit joch het veld op met een absoluut onweerstaanbare, door het fatum gegeven autoriteit. Als een koning.’

He Braziliaans elftal op het WK in Mexico in 1970. © Getty

Dat blijkt ook in 1958, op het WK in Brazilië. Pelé is nog geen achttien en ontpopt zich tot de absolute ster van het tornooi, met doelpunten in de halve finale tegen Wales (bij die treffer toonde hij een balbeheersing alsof hij al tien jaar profvoetbal achter de rug had) en vooral twee treffers in de met 5-2 gewonnen finale tegen gastland Zweden. De manier waarop de piepjonge Pelé, midden in het strafschopgebied, de bal over het hoofd van de centrale verdediger lobt, hem zelf terug aanneemt en voorbij de doelman jaagt, verbluft niet alleen de voetbalkenners. Het werkt zelfs op de lachspieren: alsof er één speler is die de tegenstander gewoon voor schut zet.

‘Vernederen’ zou geen goede omschrijving zijn van de manier waarop Pelé dolde met de bal en met de tegenpartij. Pelé was niet boosaardig. Hij wilde niemand belachelijk maken. Hij was gewoon beter, een klasse of vijf – bij wijze van understatement. De tegenstand ondervond dat ook, de pers zag het, het publiek kwam daarvoor speciaal naar de stadions. Pelés omhaal tegen uitgerekend België in 1965 blijft van een klassieke schoonheid: dat gestrekte been, zo perfect uitgevoerd, alsof het een grondoefening betrof tijdens een olympische turnfinale. Hoe geniaal Pelé kon zijn, blijkt niet alleen uit zijn doelpunten en zijn bravoure. Op het ultieme WK 1970 steeg hij als het ware boven zichzelf uit… door enkele missers. Geniale missers, dat wel: een verrassend afstandsschot vanaf de eigen helft zeilde net over het doel van de Tsjechoslowaakse keeper Ivo Viktor. De actie was zo ingenieus dat het beeld in elke documentaire over dat WK een centrale plaats kreeg. Net zoals zijn geniale ingeving, oog in oog met doelman Ladislao Mazurkiewicz van Uruguay. In plaats van te schieten, stapt Pelé gewoon over de bal, creëert zo een onverhoopte reuzenkans… en mist. Je moet het hebben gezien om het te kunnen geloven.

Vandaar dat Pelé al tijdens zijn actieve loopbaan werd beschouwd als ‘de grootste aller tijden’, ongeacht wie in de eeuwen na hem nog tegen een bal zou willen trappen. Legendarisch was de eerste wedstrijd van Brazilië op het WK 1962 in Chili, tegen Tsjechoslowakije: ineens bleef Pelé staan. Gewoon: stilstaan. Hij had zich bij een eenvoudig schot zwaar geblesseerd, een zenuw had het bot losgelaten. De Tsjechoslowaakse vedette Josef Masopust bleef bij Pelé staan. Willemsen: ‘Alle spelers bleven staan. Het publiek zweeg. Armando Nogueira noemde dit later de 30 meest sublieme seconden die hij ooit in een voetbalwedstrijd had meegemaakt. De wedstrijd eindigde in 0-0 en daarmee had iedereen vrede. Niemand had, na wat was gebeurd, de wedstrijd willen winnen. Pelé werd onder eerbiedig applaus de spelerstunnel in gedragen, op de armen van de clubarts, dokter Hilton Goslind, en van Masopust.’

Jongens van kleur

Pelé deelde in de klappen. In de eerste fase van het steeds professionelere voetbal liep de medische en fysieke begeleiding achter op de eisen die gesteld werden aan de voetballers: er kwamen steeds meer wedstrijden, het spel werd almaar brutaler. Op het WK 1966 werd Pelé in de beslissende groepswedstrijd tegen Portugal (die Brazilië kansloos verloor) half kreupel geschopt. In zijn memoires blikt hij bitter terug: ‘Tegen het einde van de wedstrijd strompelde ik half kreupel over het veld en stond ik er alleen nog maar in om de elf vol te maken. Ik raakte geblesseerd aan mijn knie, maar omdat er nog niet gewisseld mocht worden (in die tijd bestond de bank nog niet, tenzij om erop te blijven zitten, nvdr), moest ik erin blijven. Ik werd stevig aangepakt, zelfs als het spel doodlag.’

Pelé overleefde het allemaal. Hij leefde bepaald niet stichtelijk, zeker niet op seksueel gebied (op late leeftijd moest hij nog een dochter erkennen die hij bij een huishulp had verwekt, de DNA-tests hadden zijn oude leugen ‘dat hij er niets mee te maken had’ onderuitgehaald), maar als voetballer was hij op en top professioneel in een tijd dat dit niet de algemene regel was. Zijn ploegmaat Garrincha kon met zijn onwerkelijke linkerpoot mogelijk nog beter dribbelen dan Pelé, maar die liet zich helemaal gaan in het nachtleven. Zijn laatste wedstrijden speelde hij strompelend, stinkend naar cognac. Toen Pelé in 1970 zijn definitieve triomf beleefde, was Garrincha er al vier jaar niet meer bij.

De zwarte parel, werd Pelé genoemd, een bijnaam die ruikt naar een koloniaal verleden. Pelé was een van de iconen die de balans tussen de kleuren opnieuw kalibreerde – steeds meer kleur, almaar minder wit. Zuid-Amerika, Brazilië incluis, werd toen nog gedomineerd door een van oorsprong Europese (Spaanse, Portugese) elite die veel bleker van kleur was dan de bevolking, doorgaans een mengeling in alle mogelijke verhoudingen van afstammelingen van endogene inwoners en Afrikaanse slaven. Op het WK in 1958 zat Pelé aanvankelijk op de bank, en met hem alle andere betere Brazilianen. Ze waren immers ‘van kleur’. Omdat het Braziliaanse spel even bleek was als de kleur van de spelers (op vedette Didi na, zelfs de Braziliaanse voetbalbond kon hem niet negeren), mochten ze erin komen, al die donkere ‘reserven’. En vervolgens speelden ze tegenstander na tegenstander naar huis: Pelé, Garrincha, Djalma Santos, Vavá… Daar begon het Braziliaanse voetbalmirakel.

Toen Pelé debuteerde, was Brazilië nog een ontwikkelingsland – hoeveel honderden, zo niet duizenden priesters, paters en kloosterzusters zouden in die jaren niet naar Brazilië getrokken zijn om er als missionaris te werken in de favela’s van Belo Horizonte of Rio de Janeiro? Toen Pelé stopte met voetbal had Brazilië een fonkelnieuwe hoofdstad, Brasilia, van de hand van architecten als Oscar Niemeyer: moderner bestond niet, nergens ter wereld. Figuren als Pelé waren iconen van een generatie die ‘de derde wereld’ omvormde tot ‘het Zuiden’. Er is ginds nog altijd armoede en sociaal onrecht. Maar, ook door het voetbal, het besef dat elke bestaande machtsverhouding om te buigen is. Nogmaals: voor Pelé werd Brazilië nooit beschouwd als het beste voetballand ter wereld. Vandaag is het nog altijd de enige ploeg die mag pronken met vijf wereldbekers. Drie ervan werden gewonnen in de ongeveer vijftien jaar dat Pelé meespeelde. In de 52 jaar sinds Pelés laatste WK, kwamen er nog twee bij. Geen enkel ander land deed beter, hoe groot, rijk en machtig ook.

Toen de Amerikaanse president Ronald Reagan ergens in de jaren tachtig Pelé ontmoette, stelde hij zich voor met de woorden: ‘Fijn u te ontmoeten. Ik ben de president van de Verenigde Staten. U hoeft mij niet te zeggen wie u bent. Iedereen weet dat.’ Misschien is dat wel de echte maatschappelijke betekenis van voetbal, en a fortiori van de beste voetballer aller tijden: de rollen vallen altijd om te draaien, de wereld kan op zijn kop worden gezet. Zelfs zonder vals spel. Noem dat maar de erfenis van Pelé.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content