François Levrau

‘Waarom spelen we vals?’

François Levrau Dr. Sociale Wetenschappen, verbonden aan Centrum Pieter Gillis (UAntwerpen)

‘Tijdens de Mexico City Marathon speelden zowat één op de drie deelnemers vals. Dit leidde tot grote consternatie. In een wereld waar mensen elkaars gedrag kopiëren en waarbij het leven snel en op een extatische wijze moet beleefd worden, is ‘valsspelen’ misschien gewoon ‘part of the game’’, schrijft sociaal filosoof François Levrau. ‘Dat we dan ook nog eens meesters zijn in het vergoelijken van onze eigen onhebbelijkheden, maakt de zaak alleen maar erger.’

Tijdens de Mexico City Marathon speelden zowat één op de drie deelnemers vals. Dit leidde tot grote consternatie. In een wereld waar mensen elkaars gedrag kopiëren en waarbij het leven snel en op een extatische wijze moet beleefd worden, is ‘valsspelen’ misschien gewoon ‘part of the game’. Dat we dan ook nog eens meesters zijn in het vergoelijken van onze eigen onhebbelijkheden, maakt de zaak alleen maar erger.

Ik ben een ander

De organisatie van de beroemde Mexico City Marathon maakte onlangs bekend dat maar liefst 11.000 van de 30.000 deelnemers hebben valsgespeeld. Eén op de drie zou niet aan alle checkpoints op het parcours zijn gepasseerd en sommigen zouden zelfs gebruik gemaakt hebben van een wagen of van het openbaar vervoer. Waarom zou je aan een marathon willen meedoen om uiteindelijk vals te spelen? Dan kan je toch net zo goed niet mee doen of je gewoon voor een kortere afstand inschrijven? ‘De mens, ge kunt gij daar niet aan uit.’, zo schreef Gerard Walschap aan het slot van Tor.

Wij begrijpen het gedrag van andere mensen inderdaad niet altijd, maar we begrijpen eigenlijk ook onszelf niet, en net omdat we onszelf niet begrijpen, grijpen we naar anderen om onszelf beter te begrijpen. Mensen, zo zegt, de Franse filosoof René Girard hierover, zijn verlangende wezens, alleen weten ze niet wat ze moeten verlangen. Om te weten wat het ‘object van hun verlangen’ is, kijken ze naar anderen. Ze hebben wat hij een ‘mimetische begeerte’ noemt, wat betekent dat ze het verlangen van de ander kopiëren. We begeren wat de ander begeert en dus is niet wat wij niet hebben wat we waarlijk ontberen, maar wel wat de ander wel bezit en wij niet.

Als niemand een gsm heeft, dan mis je dat toestel niet. Heeft iedereen (of een aantal ‘significante anderen’) een gsm, dan ontstaat het verlangen naar dat toestel. In die zin geldt wat Arthur Rimbaud in één van zijn brieven stelt, namelijk ‘Je est un autre’. Oscar Wilde zegt dat nog krachtiger: “De meeste mensen zijn andere mensen. Hun gedachten bestaan uit andermans mening, hun levens zijn imitaties, hun hartstochten zijn citaten.”

Dat is ook zo voor de liefde. In één van zijn bekendste maxime (nr. 36)  stelt François La Rochefoucauld: “Sommige mensen waren nooit verliefd geworden als ze nooit over de liefde hadden horen praten.” Diegene die je begeert, wordt bovendien vaak ook alleen maar begeerd omdat hij/zij reeds door anderen wordt begeerd. Het liefdesobject verliest zijn glans eenmaal het niet langer door anderen wordt bewonderd.

Ondanks onze zucht naar uniciteit en authenticiteit kunnen we dus niet om de ander heen. Het is alsof we voortdurend aan de ander vragen wie of wat te moeten verlangen. De psychoanalyticus Jacques Lacan ontwikkelde een complexe theorie waarin hij tot het volgende besluit komt: ‘Le désir de l’homme, c’est le désir de l’autre.’ Die ‘autre’ kan verwijzen naar iets abstract, zoals de samenleving als dusdanig (Autre), maar ook naar concrete anderen (autre). Ik leg hieronder uit waarom we via een analyse van het verlangen vat kunnen krijgen op wat zich in Mexico heeft afgespeeld.

In de greep van de Ander

Hoe graag we ook onze authenticiteit in de verf zetten, uiteindelijk zijn we een product van de maatschappij waarin we leven en ontlenen we de coördinaten van ons bestaan aan de Ander. ‘Het is de schuld van de maatschappij!’; daar zit dus wel iets in. Vandaag spreekt die Autre ons vooral aan als ‘homo consumens’, een wezen waarvan psycholoog en filosoof Erich Fromm zegt dat het niet uit is op bezit, maar op blinde consumptie om zijn innerlijke leegte te vullen. Het is een wezen dat de antieke vraag over het goede leven heeft ingeruild voor de vraag hoe hij zijn behoeftes het beste kan lenigen. Maar die behoeftes zijn schier oneindig, en dus blijft hij immer onbevredigd. Hij overstijgt ze niet meer, maar geraakt er langzaam aan verslaafd. Deze menselijke kwetsbaarheid wordt gretig uitgebuit door de markt die alsmaar nieuwe en artificiële behoeften in het leven roept en daarbij middeltjes in het bereik stelt om die behoeftes te bevredigen.

De Franse filosoof Roland Barthes zegt het zo: “De massacultuur is een machine om de begeerte te laten zien: dit zal u boeien, zegt ze, alsof ze raadt dat de mens niet in staat is zelf te ontdekken wie [wat] hij moet begeren.” Enkele van de mantra’s die dit goed capteren zijn ‘Just do it’, ‘Shop till you drop’, ‘You can’t have a favorite place until you have visited them all’, ‘The sky is the limit!’ Die consumptie wordt aangedreven door het ‘Yolo-besef’ (You only live once). Waar ‘memento mori’ – de herinnering aan de sterfelijkheid – een aantal decennia geleden samenging met de gedachte dat je ooit voor het tribunaal van God zal moeten verschijnen en dat je dus maar beter niet al teveel aards genot had ervaren (een zonde!), houdt diezelfde herinnering vandaag vooral in dat je maar best zoveel mogelijk aards genot hebt beleefd.

Mensen geloven immers niet meer (of toch niet op dezelfde manier) in God. Bij gebrek aan een ‘hiernamaals’ moet het allemaal in het ‘hier-en-nu-maals’ beleefd worden. Net dat besef verklaart de knagende angst iets (een ervaring, een event, een product, een ontmoeting, etc.) te  hebben gemist (FOMO – Fear of missing out) alsook de weigering om aan bepaalde conversaties deel te nemen (FOJI – Fear of Joining In) omdat dan zal blijken dat je leven eigenlijk maar ‘gewoontjes’ is (‘Durf ik toegeven dat ik niet op reis ben geweest, geen festival heb bezocht en dat ik eigenlijk gewoon liever thuis blijf als iedereen verwacht dat je een spectaculair leven leidt?’).

(Lees verder onder de preview.)

Het deelnemen aan een massa-event zoals dat van de Mexicaanse marathon (die het prestigieuze ‘golden label’ vignet heeft) is iets wat kan afgevinkt worden. ‘Ik was erbij en zal er later kunnen over praten!’ Het doet er niet zoveel toe dat je die loopwedstrijd ook effectief hebt uitgelopen. Het is vergelijkbaar met dat verplichte bezoekje aan de Mona Lisa in het Louvre. Het gaat om de ervaring – ‘Ik heb dat kunstwerk’ (eventjes) gezien omdat dit blijkbaar is wat je moet doen als je in Parijs bent.’ Dat je nauwelijks weet wat er eigenlijk te zien valt, speelt geen rol. Net zoals de meeste lopers geen topatleten zijn, zijn ook de meeste bezoekers van het Louvre geen kunstkenners. Wat wordt bestreden is de FOMO. Als het leven eindig is, dan is er altijd en overal onvoldoende tijd om ‘alles’ te doen, te bezoeken en te ervaren. Er lijkt zoveel te moeten worden gedaan, bezocht en ervaren, waardoor het allemaal snel en oppervlakkig gebeurt. Het leven wordt aan de rand van de mogelijkheden beleefd.

De Ander adresseert ons ook als ‘homo economicus’; dat is een hyperrationeel, calculerend en op eigen (financieel) gewin gericht wezen. Mensen worden vandaag inderdaad voortdurend financieel geprikkeld. ‘Dit koopje kan je niet laten liggen!’; ‘Deze beleidsmaatregel zal je in je portemonnee voelen.’; ‘It’s all about the money.’; ‘De economische groei is de beste indicatie van de welvaart van de natie’. Wie beslist halftijds te werken of, godbetert, thuis te blijven, moet wel ‘gek’ zijn, want het gaat gepaard met inkomensverlies. “Vrouwen mogen thuisblijven voor hun kinderen, maar niet op kosten van de maatschappij”, aldus Minister Vincent Van Quickenborne. Dat huishouders maatschappelijk net zo belangrijk zijn als werkende ouders, is een punt dat moeilijk ligt voor wie dweept met ‘It’s the economy, stupid!’

De Britse econoom John Maynard Keynes die honderd jaar geleden voorspelde dat het in dit tijdsgewricht zou volstaan om slechts 15 uur per week te werken, zou met verstomming geslagen zijn indien hij had geweten dat we vandaag niet werken om een ‘goed leven’ mogelijk te maken, maar dat we lijken te leven om te kunnen werken. Het verklaart de vele burn-outs en bore-outs.

Ik leg mijn studenten geregeld de vraag voor wat de gevolgen zijn van het feit dat zij door de Ander als ‘homo economicus’ en niet als ‘homo socialis’ worden aangesproken. Ze begrijpen goed dat dit samengaat met de erosie van een vijftal pijlers waarop het goede leven rust.

(1) De sociale relaties worden geïnstrumentaliseerd. Amoureuze relaties geraken niet meer opgestart of houden het niet lang vol. Diepe verbindingen worden uitgedund tot een kring van kennissen die blijvend zijn zolang de kosten-baten analyse positief uitvalt. ‘Hulp’ wordt als een kwestie van reciprociteit beschouwd: ik help je alleen als er ook iets voor mij inzit (vb. migranten mogen komen, maar alleen als ze iets opbrengen!). Warme solidariteit wordt een rariteit.

(2) Tal van instituties (organisaties die iets opleveren wat het individu niet alleen kan bekomen) zoals het onderwijs en de gezondheidszorg worden geprivatiseerd en dus opgenomen in de logica van winst en efficiëntie. Studenten zijn klanten en opleidingen zijn er in functie van maatschappelijke noden. Patiënten worden niet ‘verzorgd’, maar moeten snel opgelapt worden, als waren het huishoudtoestellen.

(3) Het lichaam is het terrein waarop de commerciële markt het sterkst inspeelt. ‘Dit product al geprobeerd? Het maakt je jonger/beter/gezonder/mooier…’

(4) De natuur is iets dat onbegrensd kan geëxploiteerd worden, met alle kwalijke gevolgen van dien (meestal door anderen en andere generaties gevoeld).

(5) De zingevingsvragen worden getrivialiseerd. Het hedonisme voert tot een houding van ‘He-he-dat-hebben-we-ook-weer-gehad!’ en van ‘Après moi le déluge’. De homo economicus die voor eigen gewin gaat, stelt zich dus niet zoveel morele vragen. Hij doet wat goed is voor ‘Me, myself and I’. Als er moet valsgespeeld worden om het eigen nut te maximaliseren, dan is dat maar zo. Het vastgestelde bedrog in Mexico is een illustratie van diens competitieve eerzucht. Het de kantjes ervan aflopen reflecteert zijn handelwijze en basishouding.

(Lees verder onder de preview.)

In de greep van de ander

De oriëntatienaald van ons bestaan wordt niet alleen door de Ander bepaald, maar ook door de concrete ander (i.c. buren, familie, vrienden, collega’s, dorpsgenoten, celebrities). We worden door die ander geprikkeld en nemen zijn verlangen over. Koopt de buurman een nieuwe wagen, dan begint het plots te nijpen: ‘Is mijn wagen niet ook aan vervanging toe?’ Rijdt de buurman het gras af, dan weerklinkt het in ons: ‘Zou ik niet ook even mijn gras afrijden?’ ‘Keeping up with the Joneses.’, is de geijkte uitdrukking voor wat Barthes ‘gevoelsbesmetting’ noemt. We vergelijken ons voortdurend (vaak onbewust) met de ander en bekijken onszelf via de blik van de ander.

Die imitatie noopt tot gemeenschapsgevoel: ‘Wij buren, wij zorgen ervoor dat de buurt een aanblik waard blijft’. Het kan echter ook competitie in de hand werken: ‘Ik wil de snelste wagen en de mooiste tuin.’ Zeker wanneer het begeerde goed schaars is, kan die competitie tot breuken leiden. Het zoeken naar gemeenschappelijke vijanden (de zondebok) kan dan de teloorgang van de sociale band weer goed maken. Het is inderdaad altijd iemand anders schuld – ‘Als er nu eens wat minder migranten waren, dan zou het allemaal veel beter gaan!’

De gedeelde frustratie werkt zalvend waardoor de onderliggende spanning wordt verdrongen. Vandaag is (duur)lopen om een aantal redenen steeds populairder geworden. Zo is het lopen door tal van apps en technische snufjes ‘interessanter’, ‘meetbaarder’ en daardoor ook ‘competitiever’ geworden. Die evolutie heeft overigens een tegenbeweging in gang gezet. Zo zetten aanhangers van de naked running movement’ zich af tegen de vertechnologisering en commercialisering van de loopsport en benadrukken ze de eenheid van het lichaam, de geest en de natuur. Een andere reden voor het aanstekelijke karakter van het lopen, heeft ermee te maken dat lopen gezond is en dus is het iets waarvoor je gecomplimenteerd kan worden.

(Lees verder onder de preview.)

Een derde reden is dat celebrities niet nalaten te vermelden dat ze geregeld lange afstanden lopen. Denk in Vlaanderen bijvoorbeeld aan Bart De Wever, maar ook aan andere politici zoals Kris Peeters, Hilde Crevits en Annelies Verlinden. Als steeds meer (bekende) mensen lopen, dan wordt ons verlangen geprikkeld. ‘Ik loop, dus ik hoor erbij.’ Lopers zijn in die zin vandaag letterlijk en figuurlijk ‘meelopers’.

Omdat we willen zijn zoals zij die succesvol zijn, hebben we vaak een haat-liefderelatie met hen die ons verlangen in gang zetten. Denk aan de Kardashians die het schoonheidsideaal een nieuwe twist hebben gegeven – om maar iets te zeggen: het accent lijkt van de borsten naar de billen te zijn verschoven. Niet toevallig bestaat er een tv-serie met de titel ‘Keeping up with the Kardashians’. We willen net zo mooi zijn als de zusjes en zijn heimelijk door hen geobsedeerd, maar tegelijk beseffen we dat we nooit hun schoonheid zullen benaderen (mede omdat we daarvoor noch de ‘juiste’ genen noch de ‘juiste’ middelen bezitten).

De competitie om toch maar de beste/mooiste/snelste te zijn en ‘bewonderd’ te worden, haalt niet altijd het beste in ons boven. Zij die het ideaal benaderen, laten niet na dat op een nogal narcistische wijze te benadrukken. Mogelijks wordt er ook valsgespeeld, maar dat wordt naderhand goedgepraat met allerhande excuses: ‘Ach, ik speelde maar een beetje vals.’, ‘Iedereen doet het toch?’ Of er wordt naar een zondebok gezocht, in het geval van de Mexicaanse marathon was dat misschien het te warme weer. Er is altijd wel iets of iemand die even als kapstok functioneert om de frustratie aan op te hangen. Door ons verlangen om bij de groep te horen en daarbij specifiek in de kijker te lopen, lopen we geregeld ons morele zelf voorbij. ‘Ik wil zo graag tonen dat ik aan die marathon heb meegedaan. Dat ik daarvoor wat kilometers heb valsgespeeld. Ach…’

Wat te doen?

Ik ben deze tekst begonnen met Rimbauds ‘Je est un autre’. Maar, dat betekent tegelijk dat die ander ook van jou afhankelijk is, want voor een ander kan jij één van die ‘autres’ zijn. Ik ben daarom nogal gewonnen voor de gedachte dat de wereld pas verandert, als je beseft dat je een (weliswaar minimale) impact op de ander hebt.

Dat klinkt klef, maar is het niet. Sterker nog, het was het uitgangspunt van de moraalfilosofie van Immanuel Kant. Zijn derde formulering van wat hij de ‘categorische imperatief’ noemt (het morele gebod dat je via het gebruik van de rede doet inzien wat de morele wet van jou verwacht) gaat zo: “Handel volgens zodanige gedragsregels, dat uw wil zichzelf tegelijk als algemeen-wetgevend kan beschouwen.”

Ingewikkeld? Inderdaad, maar tegelijk ook wel eenvoudig uit te leggen. Je hoort het juiste voorbeeld te geven en dus steeds te bedenken dat wat jij doet door alle anderen zal worden gekopieerd. Je moet handelen volgens gedragsregels waarvan je kan willen dat zij een algemene wet worden.

Of nog, kijk naar jezelf vanuit de gedachte dat iedereen zou doen wat jij doet. Zie jezelf als aanstichter van het ‘mimetische verlangen’. Dat veronderstelt bijvoorbeeld dat je niet valsspeelt. Je kan immers niet én willen dat mensen valsspelen én willen dat er een loopwedstrijd is. Had iedereen zich wat meer op een Kantiaanse manier gedragen, dan had niemand tijdens die marathon valsgespeeld. Meer nog, de homo economicus zou nooit het daglicht gezien hebben en de homo sociales zou het waarlijk voor het zeggen gehad hebben.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content