Sarah Ganty

‘Het Grondwettelijk Hof heeft Olivier Vandecasteele het recht op leven ontzegd’

Sarah Ganty Onderzoeker UGent
Dimitry Vladimirovich Kochenov CEU Democracy Institute in Budapest

Sarah Ganty (UGent) en Dimitry Vladimirovich Kochenov (Universiteit Wenen) formuleren hun bedenkingen bij een recent arrest van het Grondwettelijk Hof over de zogenoemde Iran-deal.

Het Belgische Grondwettelijk Hof heeft onlangs de foltering van een onschuldige burger door de vingers gezien, waarbij het recht op leven op het spel werd gezet. Daarmee valt het botweg de overweldigende politieke consensus aan, en de steun van de bevolking om het leven van Olivier Vandecasteele te redden. Het hof heeft nu de kans om het onrecht dat het zelf heeft veroorzaakt, recht te zetten.

De Belgen zijn goed op de hoogte van het lot van de 42-jarige humanitaire hulpverlener die onder gruwelijke omstandigheden in Iran wordt gegijzeld. De #freeoliviervandecasteele-hashtags zijn overal. Sinds zijn ontvoering uit een appartement in Teheran meer dan een jaar geleden werd Olivier gemarteld door het Iraanse veiligheidsapparaat. Ononderbroken vastgehouden in een koude eenzame cel zonder aanklacht, verloor hij 25 kg, de nagels aan zijn tenen, en leed hij aan talrijke infecties en een zenuwinzinking.

Olivier was op de verkeerde plaats op het verkeerde moment, want Iran gebruikt hem louter als ruilmiddel voor Asadollah Assadi, een diplomaat van de Islamitische Republiek in Wenen die in 2020 in België werd veroordeeld op beschuldiging van terreur.

(Lees verder onder het artikel.)

De publieke verontwaardiging richt zich echter niet alleen tegen Iran – er is niets nieuws aan de manier waarop Teheran zich gedraagt – maar ook tegen het Belgisch Grondwettelijk Hof. In zijn arrest van 8 december 2022 heeft het hof de wet geschorst die het uitwisselingsverdrag dat Iran en België afgelopen maart sloten om de uitwisseling van de tot terrorist geworden diplomaat Assadi tegen Vandecasteele mogelijk te maken.

In die zaak heeft het Belgische Grondwettelijk Hof uitsluitend rekening gehouden met het procedurele recht op leven van de slachtoffers van de mislukte aanslag die Assadi op een oppositiebijeenkomst in Frankrijk wilde plegen. Het leven van Vandecasteele zelf werd daarentegen door het Hof genegeerd.

De botte weigering van het Hof om rekening te houden met de dramatische situatie van de onschuldige Vandecasteele werd met ongeloof onthaald. Enkele dagen na de schorsingsuitspraak van het Hof werd Olivier door een Iraanse neprechtbank achter gesloten deuren veroordeeld wegens spionage en veroordeeld tot 40 jaar gevangenisstraf en 74 zweepslagen, als om de Belgische  eraan te herinneren wat het recht op leven en wat marteling eigenlijk inhoudt.

In afwachting van de definitieve uitspraak van dit hof over de grondwettigheid, willen wij wijzen op drie fundamentele problemen van de uitspraak van het hof.

Ten eerste oordeelt het Hof dat de wet die de uitwisseling van veroordeelde gevangenen tussen Iran en België goedkeurt, het recht op leven ‘leek’ te schenden van al wie het congres van de Iraanse oppositie in Frankrijk hadden bijgewoond dat door Assadi tevergeefs als doelwit was gekozen. Omdat Assadi in geval van overbrenging naar Iran hoogstwaarschijnlijk zou worden vrijgelaten, zou volgens de rechtbank het procedurele aspect van het recht op leven van zijn ongedeerde slachtoffers worden geschonden.

Verbazingwekkend genoeg besloot de rechtbank zich uitsluitend te richten op de belangen van de Iraanse oppositie – die gelukkig ongedeerd bleef – zonder ook maar één keer melding te maken van de onschuldige Vandecateele die in koude eenzame opsluiting zal sterven in een geheime Iraanse gevangenis. De rechtbank heeft geen enkele poging gedaan om de belangen en rechten van de ongedeerde activisten en de gemartelde Belgische gijzelaar tegen elkaar af te wegen.

Het Grondwettelijk Hof heeft Vandecasteele de facto het recht op leven ontzegd, door voorrang te geven aan de procedure boven de inhoud. Hoe dan ook, zoals dit hele verhaal illustreert, vormt het vasthouden van gevangenen zoals Assadi in België een gevaar voor de nationale belangen van het land en die van de Belgische burgers. Reeds in 2016 heeft de Belgische regering, die zich terdege bewust was van een dergelijk gevaar, op aanbeveling van de nationale veiligheidsdiensten onderhandelingen geopend over een verdrag tot uitwisseling van gevangenen met Iran.

Ten tweede ging de rechtbank haar bevoegdheden te buiten door de beoordelingsmarge van de uitvoerende en wetgevende macht niet te erkennen, wat neerkomt op een aantasting van het recht op leven van Olivier, en de verlenging van zijn marteling. De belangrijkste prioriteit van de Belgische regering is vanaf het moment van de ontvoering duidelijk geweest: het leven van Vandecasteele redden en zo snel mogelijk een einde maken aan de martelingen en de vernederende behandeling die hij ondergaat.

Door de wet tot ratificatie van het verdrag met Iran op te schorten, heeft de rechtbank een Belgisch leven geofferd op het altaar van de procedurele zuiverheid. De regering en de wetgever werden er immers van weerhouden de meest efficiënte en redelijke aanpak te volgen om Olivier te helpen. Diplomatie, nationale veiligheid en internationale betrekkingen hebben juist een vorstelijk karakter: regeringen beschikken doorgaans over alle nodige kennis om daarmee om te gaan, hetgeen des te meer een ruime beoordelingsmarge impliceert, die de rechter in kwestie heeft genegeerd.

Ten derde is het overdrachtsverdrag in algemene termen opgesteld en voorziet het op zich niet in de overdracht van Assadi. In feite zijn andere jurisdicties in België bevoegd om concrete overdrachten – zoals die van Assadi – te controleren van zodra daarover is beslist. Door de zaak te toetsen aan de overplaatsing van Assadi overschrijdt het Hof dus ook zijn eigen bevoegdheden die aan andere Belgische rechtbanken toebehoren.

Kortom, het Belgisch Grondwettelijk Hof heeft zich schuldig gemaakt aan obscure redeneringen en misbruik van zijn bevoegdheden, waardoor de Belgische wetgever en de regering hun plicht volgens het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens niet kunnen nakomen. De positie van het Hof maakt het redden van Olivier veel moeilijker, zo niet onmogelijk.

Dergelijk plichtsverzuim is weinig overtuigend. Gelukkig is nog niet alle hoop onherstelbaar verloren: de procedures rond het beroep tot nietigverklaring van de opgeschorte ratificatiewet bieden de rechtbank een kans om tot inkeer te komen.

Sarah Ganty is doctoraal onderzoeker aan het Human Rights Center van de UGent en gastprofessor aan de Central European University in Wenen.

Dimitry Vladimirovich Kochenov staat aan het hoofd van de Rule of Law Research Group aan het CEU Democracy Institute in Budapest en geeft les aan het CEU Department of Legal Studies in Wenen.

Deze bijdrage verscheen eerder in het Englels op Verfassungsblog.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content