‘Wordt het echt eenvoudiger om moderne technologieën als bewijs te gebruiken in de rechtbank?’

Professor burgerlijk procesrecht Wannes Vandenbussche (UGent) maakt een tussenbalans op van het gebruik van digitale bewijsmiddelen in de rechtbank.

Digitalisering van justitie staat tegenwoordig hoog op de agenda. Recent verklaarde de Minister van Justitie tijdens een bezoek aan het gerechtsgebouw te Antwerpen te werken aan een wettelijk kader om de stijging van videozittingen te stimuleren. Een andere belangwekkende gebeurtenis van de afgelopen periode mag evenmin onopgemerkt voorbij gaan. Dat is de inwerkingtreding van het nieuwe bewijsrecht op 1 november 2020. Deze hervorming zal bijdragen tot een eenvoudiger gebruik van moderne technologieën als bewijs in de rechtbank. Niettemin nodigt het nieuw bewijsrecht ook uit tot een aantal verdere beschouwingen.

Wordt het binnenkort echt eenvoudiger om moderne technologieën te gebruiken in de rechtbank?

Het bewijsrecht bestaat uit het geheel van regels die bepalen hoe procespartijen hun aanspraken voor de rechtbank kunnen bewijzen (zoals via een ondertekend geschrift, een getuigenverklaring of vermoedens). Het vroegere bewijsrecht stamde nog uit 1804 en werd door Napoleon ingevoerd als onderdeel van het Burgerlijk Wetboek. Hoewel de bewijsregels uit 1804 ontegensprekelijk hun dienst hebben bewezen, voldeden zij niet langer aan de verwachtingen van rechtzoekenden in de 21ste eeuw. Zij waren bijzonder formalistisch en gericht op met de hand ondertekende contracten. Kocht u tot voor kort een smartphone, fiets of tv-toestel van een andere particulier voor een bedrag boven 375 euro (vastgelegd in 1990 op 15.000 BEF), dan had u als bewijs in principe een ondertekend geschrift nodig.

De sterke nadruk op ondertekende geschriften beantwoordde duidelijk niet langer aan de maatschappelijke realiteit. Zo worden sinds het uitbreken van de coronacrisis massaal veel contracten afgesloten via elektronische weg. Het nieuwe bewijsrecht, dat op 4 april 2019 werd goedgekeurd door het federaal parlement, trekt de drempelwaarde voor het vereisen van een ondertekende geschrift op tot 3.500 euro. Dagdagelijkse en courante handelingen kunnen voortaan worden aangetoond met alle mogelijke bewijsmiddelen (zoals een print screen van een online verkoopplatform). De wetgever was van mening dat het bewijsrecht geen drempel mag vormen voor burgers om naar de rechtbank te stappen wanneer zij op voorhand geen schriftelijke overeenkomst hebben opgesteld.

Voor transacties met een waarde gelijk of hoger dan 3.500 euro is er wel nog een grotere alertheid vereist. Hiervoor is in principe nog steeds een ondertekend geschrift vereist. Toch staat dergelijk geschrift niet langer automatisch gelijk aan een met de hand ondertekend contract. Geschriften met elektronische handtekening of een uitwisseling van e-mails waaraan verzender en ontvanger hun naam hebben toegevoegd, kunnen kwalificeren als een ondertekend geschrift. Toch behoudt het nieuwe bewijsrecht ook een aantal strenge regels. Het gaat om formaliteiten die vooral bedoeld zijn om burgers of consumenten te beschermen. Wanneer u geld leent van een kennis of een bod doet op een woning, dient u het bedrag voluit in letters te schrijven en het document te ondertekenen. Vroeger was het ook verplicht om met de hand “goed voor” of “goedgekeurd voor” te schrijven. Die vereiste is nu weggevallen.

De wetswijziging brengt ontegensprekelijk een grote vooruitgang met zich mee. Het zal de rechtbank beter in staat stellen om te oordelen op basis van een reële weergave van de feiten, zonder gekneld te zitten in een juridisch formalistisch kader. Toch zijn er ook een aantal kanttekeningen te maken bij deze hervorming. Vooreerst heeft enkel een elektronisch geschrift met een gekwalificeerde elektronische handtekening (zoals deze aangebracht met de eID-kaart) automatisch dezelfde bewijswaarde als een handgeschreven handtekening.

Dergelijke gekwalificeerde handtekening wordt slechts aangeboden door een beperkt aantal marktspelers en is (nog) niet wijdverspreid. Zelfs wanneer partijen inspanningen willen leveren om hun gemaakte afspraken volledig waterdicht te maken, zullen zij er niet altijd in slagen om dat te doen. Het is immers op voorhand nooit vast te stellen of de rechter een uitwisseling van e-mails zal aanvaarden als ondertekend geschrift. Een andere kwestie betreft de authenticatie van digitale bewijsmiddelen. Wanneer de outprint van een e-mail, sms- of Whatsapp-bericht wordt voorgelegd aan de rechtbank, gebeurt het regelmatig dat de verzender ontkent het specifieke bericht te hebben gestuurd.

Op dit moment springen de meeste rechtbanken op heel pragmatische wijze om met dergelijke betwistingen. Concrete aanwijzingen over authenticatie van digitale bewijsmiddelen zijn niet te vinden in het nieuwe bewijsrecht. Ten slotte is het bewijsrecht nu aangepast aan het gebruik in rechte van bepaalde digitale bewijsmiddelen (zoals e-mails en sms-berichten). Toch staan er intussen reeds andere technologieën voor de deur, die in de toekomst ongetwijfeld ook in de rechtbank zullen opduiken. Wanneer bijvoorbeeld naar aanleiding van een bitcoin-transactie een geschil zou ontstaan, is het de vraag hoe partijen deze transactie moeten bewijzen. Ook hier heeft het nieuw bewijsrecht geen rekening mee gehouden. Het vertrekt nog steeds vertrekt vanuit de premisse dat een welbepaalde persoon een transactie aangaat, terwijl dit in het verdere vervolg van de 21ste eeuw geen vanzelfsprekendheid meer zal zijn.

Wannes Vandenbussche is docent burgerlijk procesrecht aan de Universiteit van Gent en advocaat aan de Balie van Brussel.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content