Jan Buelens

‘Wie zich laat leiden door partijpolitiek in plaats van door de rechtsstaat, zet pas een alarmbel in werking’

Jan Buelens Advocaat bij Progress Lawyers Network en professor arbeidsrecht aan de Universiteit Antwerpen

Advocaat Jan Buelens van Progress Lawyers Network heeft een aantal grondwettelijke vragen bij de omzetting van het Vlaams regeerakkoord. ‘Het komt wel eens voor dat een politieke meerderheid discriminerend beleid voert.’

Vandaag beslissen de voorzitters van Kamer, Senaat, Vlaams en Franstalig parlement over de vraag of de motie van de oppositie tegen het decreet socio-cultureel volwassenwerk ontvankelijk is. Als dat het geval is, komt er een debat ten gronde in Kamer en Senaat. De beslissing van de parlementsvoorzitters is een test of zij de Grondwet respecteren dan wel politieke motieven laten doorwegen. Kiezen voor de tweede weg, is niet alleen ongrondwettelijk maar bovenal een gevaarlijk precedent. De zeer recente uitlatingen van de Kamervoorzitter zijn problematisch.

Vorige week woensdag schreef de oppositie in het Vlaams parlement bijna geschiedenis. Voor de tweede keer sinds 1971 werd de alarmbelprocedure ingezet.

Deze alarmbel is gebaseerd op artikel 131 van de Grondwet, dat de wetgever verplicht om ideologische en filosofische minderheden te beschermen. De wetgever nam in 1971 een federale wet aan en het principe van bescherming van minderheden werd vervolgens opgenomen in het reglement van het Vlaams Parlement. Indien een vierde van de parlementsleden meent dat een ontwerp of voorstel van decreet discriminerend is om filosofische of ideologische redenen kan ze een motie indienen tot opschorting van de parlementaire bespreking. Deze redenen worden ruim geïnterpreteerd.

Op een (onsuccesvolle) poging uit 1985 over de oprichting van VTM na, was de politieke situatie niet van die aard dat deze alarmbel moest worden geluid. Dit veranderde evenwel met de bekendmaking van het huidige Vlaamse regeerakkoord. Zodra dat akkoord werd voorgesteld, werden ernstige twijfels geuit of een aantal van de daarin opgenomen maatregelen de grondrechtentoets zouden doorstaan.

Grondwettelijke vragen bij de eerste omzetting van regeerakkoord

Bij de eerste wettelijke omzetting van het regeerakkoord was het meteen prijs.

De Vlaamse meerderheidspartijen wilden het decreet socio-cultureel volwassenwerk aanpassen. Dat het decreet amper twee jaar oud is en nota bene door dezelfde partijen werd opgesteld deerde hen niet. De regering zou voortaan een positief advies naast zich kunnen neerleggen en organisaties die zich terugplooien op etnisch-culturele afkomst zouden hun subsidies verliezen. De willekeur, het gebrek aan definiëring en de focus op een groep in de samenleving waren enkele punten die discriminerend oogden.

Dat dezelfde partijen het voorstel op een drafje door het parlement wilden loodsen, voedde de argwaan. Doordat het voorstel niet als ontwerp van de regering werd ingediend, omzeilden ze meteen ook de verplichte adviezen, waaronder dat van de Raad van State, die het ontwerp toetst aan de grondrechten. Het parlementair voorstel werd bovendien niet in de commissie cultuur van het Vlaams Parlement geagendeerd, maar (letterlijk) te elfder ure ingediend in de plenaire vergadering. Het decreet zou dezelfde dag zijn goedgekeurd, ware het niet dat de motie dit verhinderde.

Zij die de democratie zopas fel hadden uitgekleed, transformeerden even snel in voorvechters van de democratie. De framing was snel gevonden: ‘Franstaligen kunnen mee beslissen over een Vlaamse materie‘. Een andere debatfiche luidde: ‘Zeg mij welke misdaad wij hebben begaan? Wat staat er in het decreet dat discriminerend is? 75% van het Vlaams Parlement was het ermee eens, zijn dat allemaal mensen die discrimineren?’Welnu, die vragen vormen juist de inzet van het te voeren debat in Kamer en Senaat. En het komt wel eens voor dat een politieke meerderheid discriminerend beleid voert.

Maar eerst moet een andere klip worden omzeild.

Respect voor de Grondwet of de (partij)politiek?

Het komt namelijk aan vier parlementsvoorzitters toe om te tonen dat zij de parlementaire democratie wel ernstig nemen. Hun opdracht is even eenvoudig als beperkt: zij moeten enkel oordelen of voormelde motie ontvankelijk is, hetgeen een puur formele controle impliceert (tijdig ingediend, voldoende handtekeningen, gemotiveerd, aanduiding van de bepalingen die discriminerend zijn). Het verslag van de Kamer bij de invoering van de alarmbelprocedure kan niet duidelijker zijn: ‘Het onderzoek van de motie houdt geen enkele beoordeling van de aangevoerde argumenten in’.

In die zin doet de verklaring van Kamervoorzitter Patrick Dewael dat het voorstel van decreet geen federale materie is en de alarmbelprocedure onontvankelijk zou zijn de wenkbrauwen fronsen. Vooreerst heeft de alarmbelprocedure immers per definitie betrekking op materies van deelstaatparlementen. Bovendien gaat een dergelijke inhoudelijke beoordeling zijn bevoegdheid te buiten.

Het zou onbegrijpelijk zijn dat de Kamervoorzitter, die zich regelmatig beroept op democratische beginselen, nu plots de Grondwet en de wetten van het Belgische volk naast zich zou neerleggen. Wat voor hem geldt, geldt eveneens voor de andere drie voorzitters.

Wie zich laat leiden door (partij)politieke criteria in plaats van rechtstatelijke beginselen, zet pas een alarmbel in werking.

Partner Content