Gilles Pittoors

‘Wie niet het gevoel heeft dat zijn stem verschil maakt, zal de EU niet als volwaardig democratisch beschouwen’

Gilles Pittoors Gilles Pittoors is is onderzoeker aan de faculteit politieke wetenschappen aan de UGent.

‘Geen enkele nationale partij is in staat om in haar eentje het Europese schip zomaar te keren. Toch is dat juist wat veel partijen beloven in Europese (maar nationaal georganiseerde) verkiezingen’, schrijft Gilles Pittoors over het democratisch deficit van de EU.

26 mei is de dag waarop wij niet alleen nieuwe parlementsleden kiezen voor de federale en Vlaamse parlementen, maar ook voor het Europees Parlement. Zoals filosofe Tinneke Beeckman onlangs terecht aanhaalde in De Afspraak Op Vrijdag, krijgen de Europese verkiezingen echter opvallend minder aandacht dan de nationale verkiezingen. Dit ondanks het feit dat een zeer groot deel van ons beleid eigenlijk op Europees niveau beslist worden. Gezien het wijdverspreide gevoel dat de Unie niet democratisch (genoeg) is, spelen onze politieke partijen een zeer belangrijke rol in het verbinden van de burger met dat Europese beleid. Kort gezegd draagt hun falen in geen onbelangrijke mate bij tot het democratisch deficit van de Unie.

Is de Unie ondemocratisch?

Rechtstreekse Europese parlementsverkiezingen worden gehouden sinds 1979, en worden — samen met de uitbreiding van de macht van het Parlement tegenover de Raad en de Commissie — gezien als een belangrijke onderdeel in het democratiseren van de Europese instellingen. Sinds 2014 hoort daar ook het zogenaamde Spitzenkandidaten-systeem bij, waarbij het Europees Parlement eist dat de kandidaat van de grootste fractie in het Europees Parlement — de fractie met de meeste stemmen dus — ook de President van de Europese Commissie wordt. Ondanks deze initiatieven, wordt de democratische legitimiteit van de Unie echter vaak ernstig in vraag gesteld.

Maar is de Unie daarmee ook effectief ondemocratisch? Het korte antwoord is: op papier niet. De EU voldoet immers aan nagenoeg alle formele democratische criteria. Zo worden er open en vrije verkiezingen georganiseerd voor een parlement dat wel degelijk zeggenschap heeft over het beleid dat gevoerd wordt, en zo in principe de wensen van de burger vertegenwoordigt. Meer nog, het Europees Parlement is in de praktijk één van de meest transparante en — grotendeels dankzij de afwezigheid van een strikte meerderheid-versus-oppositie dynamiek — machtige parlementen in Europa. Dit is geen verrassing, aangezien het versterken van de macht van het Europees Parlement tot op heden het voornaamste antwoord van Europese leiders was op het democratisch deficit van de Unie. Toch lijkt dit niet het gewenste effect te hebben gehad, aangezien dit deficit de voorbije jaren schijnbaar alleen maar is gestegen.

Als we kijken naar de ‘standaard versie’ van dat democratisch deficit dan zien we dat de macht van het Europees Parlement slechts één element is uit verschillende elementen die de democratische legitimiteit van de EU bepalen. Zo kan het Europees Parlement wel de Commissie controleren, maar zijn de nationale parlementen amper in staat om te controleren wat hun regeringen doen in de Raad, waardoor deze ministers en premiers ongestoord Europees beleid kunnen voeren dat mogelijks helemaal niet gedragen wordt door hun eigen bevolking. Bovenal echter is de gebrekkige connectie tussen de burger en het EU beleid één van de voornaamste redenen waarom de Unie vaak als ondemocratisch wordt gepercipieerd.

Wie niet het gevoel heeft dat zijn stem verschil maakt, zal de EU niet als volwaardig democratisch beschouwen.

Het is daarbij tekenend dat, hoewel een steeds groter deel van onze wetten en regels op het Europese niveau worden gemaakt, de Europese component van onze verkiezingen vaak wat wordt vergeten. Zowel media als burgers zijn vooral bezig met de verkiezingen van de Belgische parlementen. Bijvoorbeeld, de activiteiten van onze nationale parlementsleden worden door de media — en partijvoorzitters — van dichtbij opgevolgd, maar waar de Europarlementsleden mee bezig zijn, is voor veel mensen een raadsel. Ook de magere opkomst bij Europese verkiezingen is opvallend: waar dit in 1979 nog 62% was, zaten we in 2014 aan een magere 43%. Kortom, Europese verkiezingen zijn ‘second order‘: burgers, media en partijen beschouwen de nationale verkiezingen als belangrijk en de Europese verkiezingen als bijkomstig.

Niettemin worden de nationale regeringen steeds meer beperkt in hun beleidskeuzes door Europese regels en afspraken, waardoor politici die een fundamenteel ander beleid willen voeren dit in de eerste plaats op het Europese niveau zullen moeten aankaarten. Bovendien steunt de EU voor haar democratische legitimiteit op burgers die deelnemen in betekenisvolle Europese verkiezingen. Het hele idee van rechtstreekse Europese verkiezingen bestond er immers net in om burgers in stem te geven in dat Europese beleid, en een breed publiek debat op gang te brengen over waar het naartoe moet met de Unie. Dat publiek debat wordt in de eerste plaats gevoerd door politici en partijen in de aanloop naar verkiezingen, en zodoende spelen zij dus een cruciale rol in het bij elkaar brengen van burgers enerzijds en Europese instellingen en beleid anderzijds.

Wat met partijen?

Daar wringt echter het schoentje. Europese verkiezingen worden in de eerste plaats in een nationale context georganiseerd, waardoor nationale politieke partijen dus geneigd zijn om vooral nationale thema’s uit te spelen en te hengelen naar de steun van hun nationale kiezers, ongeacht of ze hun beloftes al dan niet waar kunnen maken op Europees niveau. Geen enkele nationale partij is in staat om in haar eentje — hoe groot de verkiezingsoverwinning ook is — het Europese schip zomaar te keren. Toch is dat juist wat veel partijen beloven in Europese (maar nationaal georganiseerde) verkiezingen. Hier zien we dus de paradox die aan de basis ligt van het democratisch deficit van de EU: partijen doen moeite de nationale verkiezingen te winnen, om vervolgens op een heel ander niveau een beleid te gaan voeren waarover vaak helemaal niet is gedebatteerd tijdens de verkiezingen. Je kan dus stellen dat partijen vastzitten in een soort ‘multi-level trap‘: om Europees beleid te kunnen voeren, moeten zij nationaal de verkiezingen winnen.

De weg uit het democratisch deficit is niet eenvoudig, maar duidelijk is wel dat het niet ligt in de ‘eenvoudige’ oplossing van meer macht voor het Europees Parlement.

Burgers zijn hier uiteraard niet ongevoelig voor, en voor veel burgers is het zeer onduidelijk hoe hun stem invloed heeft op wie er in de EU aan de macht is of hoe zij hun onvrede met het Europese beleid betekenisvol kunnen uiten. Kijk bijvoorbeeld naar de tragedie in Griekenland, waar een radicaal-linkse partij een klinkende overwinning heeft geboekt tegen het besparingsbeleid en ook een volksreferendum dit beleid nog eens overweldigend heeft verworpen — om dan te merken dat zij amper iets konden wijzigen aan de Europese besparingskoers. Met andere woorden, burgers zitten ‘gevangen’ in hun nationale context en verkiezingen gedomineerd door nationale partijen en thema’s, van waaruit zij maar beperkt in staat zijn om de Europese machthebbers ter verantwoording te roepen.

Hoe gaan we verder?

De weg uit het democratisch deficit is niet eenvoudig, maar duidelijk is wel dat het niet ligt in de ‘eenvoudige’ oplossing van meer macht voor het Europees Parlement. Dergelijk institutioneel gemorrel is niet geheel onbelangrijk, maar biedt op zich geen antwoord op de belangrijkste democratische uitdagingen waar de Unie voor staat: de band met de burger aanhalen en er voor zorgen dat de Europese verkiezingen betekenisvolle verkiezingen worden voor het Europese beleid. Zolang de burger niet het gevoel heeft dat zijn stem een verschil maakt, zal de Unie nooit als volwaardig democratisch beschouwd worden.

Een oplossing bestaat er in om één Europese kieskring te maken. Het idee is dat Europese verkiezingen een strijd moeten zijn tussen Europa-wijde partijen, in plaats van een opeenstapeling van nationale verkiezingen. Dit idee wordt gesteund door een brede waaier aan pro-Europese partijen — zoals de liberalen en de groenen — maar dit gaat vaak niet verder dan lippendienst. Het Spitzenkandidaten-systeem gaat wel in die richting, door de grote Europese partijfamilies een ‘eigen’ kandidaat naar voor te laten schuiven. Toch slaat dat systeem er niet in om de nationale verkokering van de Europese verkiezingen te doorbreken, en staat het nog ver af van werkelijke competitie tussen Europa-wijde partijen. Bovendien moeten we ook de realiteit onder ogen durven zien dat het nationale niveau momenteel nog steeds de meest uitgesproken arena is voor publiek debat en dus democratische legitimiteit. De kans is klein dat het huidige systeem van de Spitzenkandidaten daar veel aan gaat veranderen. Om de verkokering te doorbreken is dus een grote en onwaarschijnlijke sprong voorwaarts nodig.

Waarom komen bijvoorbeeld Rutte en Rutten niet meer openlijk met een gezamenlijk liberaal antwoord op Europese uitdagingen?

Daarom moeten we ook durven in de andere richting te kijken, en het debat over een versterking van intergouvernementele besluitvorming in de EU — waarbij elke lidstaat op basis van haar eigen democratische legitimiteit een veto heeft — niet te schuwen. Dit is het Europa waar vele nationalisten en conservatieven van dromen. Het is ook de richting waarin de N-VA de laatste jaren is opgeschoven. Ook hier moeten we echter de volledige consequentie durven doortrekken: besluitvorming waarbij elke lidstaat een veto heeft, is noodgedwongen traag, beperkt tot een aantal beleidsdomeinen en leidt tot de kleinste gemene deler. Hoewel dat in zekere zin ‘meer democratisch’ zou zijn, is het ook zeer onwaarschijnlijk dat dergelijk systeem in staat zou zijn om van de Unie een sterke globale speler te maken, noch om met doortastend beleid of te komen voor de grote uitdagingen van onze eeuw — denk aan klimaat of veiligheid.

Conclusie

Het is hoog tijd om onze nationale partijen op hun verantwoordelijkheid te wijzen wat betreft Europa. Van oudsher zijn het politieke partijen die via democratische verkiezingen de publieke opinie aggregeren en dit vervolgens vertalen naar het beleid. Sinds de Tweede Wereldoorlog doen zij dit min of meer naar behoren, maar telkens in hun nationale context. Het zijn echter ook deze partijen die steeds meer beleid hebben overgeheveld naar het Europese niveau, zonder daarbij ook de democratie uit te breiden naar dat niveau.

Een eerste stap uit het democratisch deficit en richting een meer democratisch Unie ligt dus bij onze nationale partijen die meer dienen te investeren in het publieke debat over Europa dat verder gaat dan voor of tegen, maar ook in coördinatie en coöperatie met hun eigen mensen in het Europees Parlement alsook met de leden van hun Europese politieke familie in andere landen. Waarom komen bijvoorbeeld Rutte en Rutten niet meer openlijk met een gezamenlijk liberaal antwoord op Europese uitdagingen? Kortom, aggregatie van een publieke opinie over concreet Europees beleid en efficiënte vertaling daarvan naar de Europese instellingen toe — dat is de rol die politieke partijen vandaag niet opnemen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content