Traag volwassen: waarom worden wij zo hulpeloos geboren?
Waarom komen baby’s hulpeloos ter wereld? Waarom herinneren wij ons zo goed als niets van de eerste drie jaren van ons leven? En wat hebben wij gemeen met de axolotl, een grote salamander uit Mexico? De wetenschap komt met nieuwe inzichten.
De doorsneemens brengt een kwart van zijn leven door in onvolwassen vorm. Dat is lang naar dierennormen. Een uitgesponnen jeugd maakt mensen uniek, zelfs in vergelijking met andere apen. Er zijn wel voorbeelden te vinden van dieren die véél langer jong zijn dan volwassen. Maar dat zijn doorgaans levensverhalen als die van vlinders en libellen, waarbij de ‘jonge’ vormen (rupsen en larven) in feite niet als opgroeiende versies van de oude kunnen worden beschouwd. Het zijn compleet andere dieren, die uitsluitend leven om te vreten en energie te vergaren. De voortplanting delegeren ze, na verpopping, naar wat wij de volwassen fase noemen. Die leeft zelden langer dan strikt noodzakelijk om te kunnen paren en eitjes te leggen.
Bij ons is opgroeien, net als bij veel andere dieren, een continu proces. Biologisch gesproken gebeurt het overal in de wereld op dezelfde manier. Maar er spelen grote culturele verschillen. In westerse gemeenschappen wordt iemand officieel volwassen op een leeftijd van achttien jaar, maar elders zijn kinderen al vroeger ‘verplicht’ om het kind zijn achter zich te laten en zich nuttig te maken. Kinderarbeid is her en der nog altijd een courant gegeven. Kindhuwelijken zijn dat helaas ook.
De meeste kinderen zijn al seksueel rijp voor ze achttien worden. Skeletgroei stopt echter pas op een leeftijd van 25 jaar. De hersenontwikkeling gaat zelfs nadien nog door. Sinds wetenschappers ontdekt hebben dat, in tegenstelling tot wat vroeger werd aangenomen, ook volwassen hersenen nieuwe neuronen kunnen produceren, is het concept van ‘levenslang leren’ biologisch aanvaardbaarder geworden.
Waarom baby’s wenen: ‘De weg naar taal loopt via de melodie van het huilen’
Later huwen
Er is een tendens dat mensen hun definitieve stap naar de volwassen wereld steeds langer uitstellen, inbegrepen later huwen en kinderen krijgen. Hoe comfortabeler een maatschappij of sociale groep geworden is, hoe later haar leden de fase van leren en opgroeien achter zich laten. Tegenwoordig blijken nogal wat ‘kinderen’ na een periode van relatieve onafhankelijkheid, bijvoorbeeld om te studeren, een tijdlang naar het ouderlijk huis terug te keren, hoewel dat vooral om economische redenen gebeurt – apart wonen is duur. Er zijn wel voorbeelden in de natuur, zoals bij de pinguïns, van jongen die blijkbaar te snel op eigen poten willen staan en opnieuw naar hun ouders moeten omdat ze het alleen nog niet redden. Maar het zijn uitzonderingen.
De kopjes van de baby’s dreigden te groot te worden om nog door het geboortekanaal van de moeder te kunnen.
Het vakblad New Scientist vatte samen wat er bekend is over het opgroeien van prehistorische mensen. Er zijn indicaties dat zo’n 3 miljoen jaar geleden, bij de start van het mens worden, de kindertijd al begon te verlengen in vergelijking met die van onze naaste huidige verwanten: de chimpansees. Jonge mensenkinderen hadden toen kleinere hersenen dan chimpansees van dezelfde leeftijd, maar bij de volwassenen waren de hersenen al een stuk groter. Toen Homo erectus zo’n 2 miljoen jaar geleden het levenslicht zag, was de kindertijd nog langer geworden. Wij, Homo sapiens dus, cultiveerden vanaf 300.000 jaar geleden een nog tragere, dus langere weg naar volwassenheid.
Een cruciale factor voor de prehistorische verlenging van onze kindertijd lijkt de noodzaak tot premature geboortes te zijn geweest. Het moest het euvel opvangen dat we, door het feit dat we steeds grotere hersenen kregen, een soort flessenhals bij de bevalling creëerden: de kopjes van de baby’s dreigden te groot te worden om nog door het geboortekanaal van de moeder te kunnen. Om dat te omzeilen, werd de geboorte vervroegd: pasgeboren chimpansees zouden wij kleuters noemen, terwijl onze baby’s hulpeloos ter wereld komen.
‘Kleuters die hun impulsen kunnen onderdrukken, lopen minder achterstand op’
Aangepaste zwangerschap
Een studie in Proceedings of the National Academy of Sciences stelt dat het proces van aangepaste zwangerschap al 6 miljoen jaar geleden begonnen moet zijn. Ze omschreef het eerste jaar van een baby na zijn geboorte als ‘een tweede zwangerschap’ voor de moeder, wegens de totale afhankelijkheid van het kind.
Je zou verwachten dat een kind na de geboorte, bevrijd van de flessenhals bij het ter wereld komen, een groeispurt zou inzetten om snel wat achterstand in te lopen. Maar dat gebeurt niet. Dat zou dan weer te maken hebben met het feit dat wij in complexe systemen leven, waardoor er tijd nodig is om ons die systemen eigen te maken. We moeten veel leren om min of meer normaal te kunnen leven. Onze grote hersenen hebben een ingewikkeld leven mogelijk gemaakt, maar dat had grote consequenties voor de manier waarop we opgroeien.
Bizar is dat wij ons zo goed als niets herinneren van de eerste drie jaren van ons leven, wat absurd lijkt, gezien het als een verspilling van leermogelijkheden beschouwd kan worden. Een analyse in Science stipuleert dat eventuele herinneringen aan onze vroege kleuterjaren doorgaans artefacten zijn van foto’s of verhaaltjes die ouders vertellen. Aanvankelijk ging men ervan uit dat het baby- en kleuterbrein niet in staat is om herinneringen te vormen en te consolideren, maar dat blijkt niet te kloppen. Kinderen van anderhalf jaar oud kunnen dingen minstens zes maanden onthouden. Maar uiteindelijk vergeten ze ze. In feite blijken hun herinneringen nog wel ergens in hun hoofd opgeslagen te zijn, maar ze kunnen niet meer worden opgerakeld.
Het idee is nu dat de hersenen hun eigen capaciteit tot actieve herinnering onderdrukken om meer rekenkracht over te houden voor het assimileren van nieuwigheden. Er komt zo veel nieuws op een kinderhoofdje af, dat het loont om te filteren in wat geactiveerd kan worden. Zelfs lagereschoolkinderen hebben nog altijd moeite om hun langetermijngeheugen constant op peil te houden.
Snoeien in de hersenen
Een belangrijk punt is dat niet alle delen van onze hersenen even snel tot rijpheid komen. Hoe moderner – menselijker – hersenzones zijn, hoe later ze tot volle bloei komen. Veel specifiek menselijke mogelijkheden in ons hoofd schuilen in de cortex en vooral de prefrontale cortex, die cruciaal is voor het sturen van de beslissingen die we nemen, al was het maar door actief te interfereren met de basisemoties in ‘primitievere’ hersenzones als de amygdalae. De evolutionair nieuwste zones zijn uiterst flexibel en kneedbaar in het grootste deel van onze kindertijd, zelfs tot een eind in onze twintiger jaren. Het is een van de hoofdredenen waarom onze kindertijd zo’n grote invloed heeft op hoe we ons als volwassene voelen en gedragen.
Een ander belangrijk aspect van een goede hersenwerking is dat er ‘gesnoeid’ wordt in de connecties tussen hersencellen. In tegenstelling tot wat velen denken, worden wij geboren met veel meer verbindingen tussen hersencellen dan we nodig hebben. Al in het eerste levensjaar begint de selectie van nuttige versus overbodige connecties – de laatste worden systematisch uitgeschakeld. Ook dat stroomlijningsproces gaat lang door, tot we meer dan dertig jaar oud zijn.
Het eerste jaar na de geboorte van een baby kan als een tweede zwangerschap voor de moeder omschreven worden.
Zelfs daarna blijven de hersenen in staat om bij te leren en bij te sturen. We zijn dus nooit te oud om te leren, hoewel het steeds moeilijker gaat. Slechts op late leeftijd worden de hersenen echt rigide. Dan zitten we vast in onze ervaringen en geselecteerde herinneringen. Maar sommige hersenzones beginnen vroeg te sputteren, zelfs in onze dertiger en veertiger jaren al. Volgens Scientific Reports betreft het vooral zones die instaan voor het probleemoplossend vermogen, planning en snel mobiliseerbaar geheugen. Het sluit aan bij de visie dat er in de prehistorie vanaf een leeftijd van dertig tot veertig jaar vooral op routine werd gedraaid, zodat er minder rekening hoefde te worden gehouden met het verwerken van grote nieuwigheden.
Status en hiërarchie
In hun tienerjaren blijken mensen veel dingen nog altijd fundamenteel anders te doen dan als volwassene. Volgens Nature Communications kan het ruw samengevat worden als: de hersenen van tieners zijn nog niet in staat om een solide onderscheid te maken tussen wat belangrijk is en wat niet. Het verklaart mee waarom veel tieners wel beseffen dat examens belangrijk zijn, maar dat niet vertalen in voldoende inspanningen. Het verklaart het risicogedrag dat ze vertonen, vooral als ze daarmee indruk kunnen maken op groepsgenoten van dezelfde leeftijd.
De hersenen van tieners zijn nog niet in staat om een solide onderscheid te maken tussen wat belangrijk is en wat niet.
Het leren omgaan met status en hiërarchie is een belangrijk aspect van het tiener-zijn. Veel tieners worden als ‘rebels’ gezien, maar in feite proberen de meesten zich te conformeren aan wat in hun groep trendy is. Het is de basis van het vervelende pestgedrag dat tieners soms etaleren, dikwijls onder druk van zogenaamde leiders die problemen thuis proberen te sublimeren door zich agressief te gedragen tegen schoolgenootjes die wat ‘anders’ en dus kwetsbaar zijn.
Zo zijn enige kinderen, zonder broers of zussen, lang als ‘afwijkend’ beschouwd. Ze worden nog altijd dikwijls bijna automatisch als verwend, egoïstisch en neurotisch omschreven. Volgens New Scientist is dat mee een gevolg van het feit dat gezinnen met één kind in de lange geschiedenis van de mensheid zeldzaam waren en doorgaans gekoppeld werden aan gezondheidsproblemen. Een gerenommeerd kinderpsycholoog uit de 19e eeuw zou zelfs geponeerd hebben dat ‘enig kind zijn een ziekte op zichzelf is’.
Maar de tijden zijn veranderd. Sinds de jaren 1970 neemt het aantal gezinnen met slechts één kind in Europa gestaag toe. Tegenwoordig zou al bijna de helft van de gezinnen niet meer dan één kind hebben, deels om economische redenen, deels om persoonlijke: volwassenen willen niet meer al hun tijd in kinderen investeren. Hand in hand daarmee gebeurde er meer vergelijkend onderzoek naar de ontwikkeling van kinderen in functie van hun aantal broers en zussen. Vijf jaar geleden besloot een overzichtsanalyse in Social Psychological and Personality Science dat er geen noemenswaardige karakterverschillen, zoals een tendens tot narcisme, tussen enige en andere kinderen zijn.
De evolutionair nieuwste zones zijn uiterst flexibel en kneedbaar in het grootste deel van onze kindertijd, zelfs tot een eind in onze twintiger jaren.
Recent stelde een studie in Current Opinion in Psychiatry dat enige kinderen doorgaans minstens even gelukkig en tevreden met hun leven zijn als andere kinderen, en dat ze minder kans lopen op problemen met hun mentale gezondheid, zoals depressies en angststoornissen. Ze zouden zich zelfs minder eenzaam voelen dan veel andere kinderen. Eenzaamheid heeft minder te maken met alleen zijn dan veel mensen denken, maar meer met de mate van contact en begrip.
Enig kind
Het is overigens ook zo dat opgroeien met broers en zussen niet voor iedereen een zegen is. Het kan aanleiding geven tot meer competitie in plaats van samenwerking, wat gevolgen kan hebben voor hoe iemand zich later in zijn of haar leven gedraagt. Vandaag zijn grote gezinnen dikwijls arme gezinnen. Opgroeien in armoede, met alles wat erbij komt kijken, zoals minder gezonde voeding en meer agressiviteit, kan een grote stempel op het latere leven drukken. Dat wordt bevestigd door een brede waaier aan studies. De kans op gerechtelijke problemen wordt sterk beïnvloed door iemands comfort tijdens zijn kinder- en vooral tienertijd.
Finaal zijn er studies, zoals in de International Journal of Behavioral Development, die concluderen dat de meeste mensen zich volwassen voelen vanaf een leeftijd van 29 jaar. Het proces begint vanaf 18 jaar, de officiële leeftijd van volwassenheid, maar er zit grote individuele variatie in de leeftijd waarop mensen zichzelf als volwassen beschouwen.
Een populair gezegde is dat sommige mensen nooit volwassen worden. Dat zou dan wel een extreem lange verlenging van de kindertijd zijn. In de natuur zijn er een paar diersoorten die in hun kindertijd blijven steken. De axolotl, een grote salamander uit Mexico, is er een voorbeeld van. Hij behoudt zijn leven lang jeugdige kenmerken, zoals kieuwen, maar kan zich desondanks voortplanten. Volgens sommigen is het op een bepaalde manier ook op de mens van toepassing. Of toch op zijn minst op een aantal mensen. Daar is iets voor te zeggen.